Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilversum

Maatregelenverordening WWIK Gemeente Hilversum 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilversum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening WWIK Gemeente Hilversum 2011
CiteertitelMaatregelenverordening WWIK gemeente Hilversum 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art 147 en 108; WWIK, art. 22

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-12-201122-03-2013Nieuwe regeling

21-12-2011

De Gooi en Eembode, 29-12-2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening WWIK Gemeente Hilversum 2011

RAADSBESLUIT

Maatregelenverordening WWIK Gemeente Hilversum 2011

De raad van de gemeente Hilversum,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Hilversum d.d. 15 november 2011;

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 22, derde lid, aanhef en onderdeel a en artikel 22, eerste en tweede lid WWIK;

BESLUIT:

vast te stellen de Maatregelenverordening WWIK Gemeente Hilversum 2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWIK: Wet werk en inkomen kunstenaars;

  • b.

    uitkeringsnorm: de naar een netto bedrag omgerekende uitkering, bedoeld in artikel 15, eerste en tweede lid, van de WWIK;

  • c.

    maatregel: het tijdelijk verlagen van de uitkering op grond van artikel 22, eerste lid, van de WWIK;

  • d.

    benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de WWIK;

  • e.

    kunstenaar: de kunstenaar die recht heeft op een uitkering op grond van de WWIK

  • f.

    echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 2, van de WWIK;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Een maatregel wordt overeenkomstig deze verordening opgelegd:

  • a.

    als de kunstenaar naar het oordeel van het college blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    als de kunstenaar onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWIK zich jegens het college zeer ernstig heeft misdragen;

  • c.

    als de kunstenaar naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 20 WWIK niet of niet naar behoren is nagekomen;

  • d.

    als de echtgenoot van de kunstenaar naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdelen c en d, van de WWIK niet naar behoren is nagekomen;

  • e.

    als de echtgenoot van de kunstenaar arbeid in een eigen bedrijf of zelfstandig beroep verricht en naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de WWIK heeft geschonden.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de netto uitkeringsnorm.

Artikel 4 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

  • 2.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald en onverminderd artikel 22, tweede lid van de WWIK, bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de kunstenaar of de echtgenoot van de kunstenaar zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 6 Horen van de kunstenaar of de echtgenoot

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de kunstenaar of de echtgenoot in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de kunstenaar of de echtgenoot kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de kunstenaar of de echtgenoot reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de kunstenaar of de echtgenoot niet heeft voldaan aan een verzoek van het college om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel c, van de WWIK; of

    • d.

      de kunstenaar niet heeft voldaan aan een verzoek van de adviserende instelling, bedoeld in artikel 35, van de WWIK om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel e, van de WWIK.

Artikel 7 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 22, tweede lid van de WWIK, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt,

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de kunstenaar daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand waarin een uitkering wordt ontvangen, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de kunstenaar is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de WWIK genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de WWIK genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 4, eerste lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen, gericht op de inkomensvorming en de bedrijfs- en beroepsuitoefening

Artikel 10 Niet of niet behoorlijk nakomen van de inspanningsverplichtingen

Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien de kunstenaar naar het oordeel van het college, de in artikel 20 van de WWIK opgenomen inspanningsverplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen. Het gaat daarbij om:

  • a.

    de verplichting om zich naar vermogen in te spannen om met kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien, al dan niet in een gemengde beroepspraktijk;

  • b.

    verplichtingen die het college oplegt in verband met de aard en het doel van de WWIK, die strekken tot vermindering of beëindiging van het beroep op de WWIK of die het college nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- en beroepsuitoefening;

  • c.

    de verplichting om gebruik te maken of gebruik te blijven maken van een op zijn verzoek aangeboden voorziening, als bedoeld in artikel 21 van de WWIK.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een periode van 3 maanden of korter: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • b.

    bij een periode van 3 tot 6 maanden: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

  • c.

    bij een periode van 6 maanden en langer: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

Artikel 12 Niet naar behoren een administratie voeren

Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien de kunstenaar naar het oordeel van het college niet naar behoren een administratie, als bedoeld in artikel 20, tweede lid onder a, van de WWIK, heeft gevoerd.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 Niet of niet-tijdig verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet-tijdig nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 20 van de WWIK, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet-tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 14 Niet of niet-tijdig verstrekken van inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet-tijdig nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 20 van de WWIK, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 20 van de WWIK niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 16 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering WWIK

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 20 van de WWIK heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een benadelingbedrag tot € 1.000,-: 10% van de uitkeringsnorm;

  • b.

    bij een benadelingbedrag van € 1 000,- tot € 2.000,-: 20% van de uitkeringsnorm;

  • c.

    bij een benadelingbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de uitkeringsnorm;

  • d.

    bij een benadelingbedrag van € 4.000,- of meer: 100% van de uitkeringsnorm.

  • 3.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen; of

    • b.

      zodra het recht tot strafvordering is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid, legt het college een maatregel indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWIK.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de kunstenaar een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 3.

    Onverminderd artikel 4 eerste bedraagt de maatregel:

    a. 40% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij verbaal geweld

    b. 100% van de uitkeringsnorm bij (dreigend) fysiek geweld of vernieling.

    c. de duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag van bekendmaking.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WWIK gemeente Hilversum 2011.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van 21 december 2011,

 

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs P.I. Broertjes

 

 

De bekendmaking wordt donderdag 29 december 2011 geplaatst in de Gooi- en Eembode (13a).

 

 

ALGEMENE TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2010 is de Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 heeft de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en (voor een deel) het Bbz 2004 verkregen.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt het college ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen. Daarnaast moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de verlaging van uitkeringen IOAW, IOAZ en WWIK als gevolg van verwijtbaar handelen van de belanghebbende (maatregelenverordening), alsmede met betrekking tot de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW, IOAZ en WWIK in het kader van het financiële beheer (handhavingsverordening).

De huidige verordening voorziet daarbij in het maatregelenbeleid voor de WWIK. Dit beleid was voor 1 januari 2010 geregeld bij AMvB (paragraaf 4 van het Uitvoeringsbesluit WWIK). Dit onderdeel van de AMvB is echter met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om in een verordening het beleid vast te leggen.

In deze verordening is er voor gekozen om met betrekking tot de WWIK te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij wordt opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de WWIK geen arbeidsverplichtingen kent buiten de plicht om zich in te spannen om met kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien, al dan niet in een gemengde beroepspraktijk. De WWIK verplicht de kunstenaar naar behoren een administratie te voeren en daarvan inzage aan het college te verlenen. Als de echtgenoot tevens een bedrijf of beroep uitoefent, gelden deze verplichtingen ook voor de echtgenoot. Daarnaast kan het college, in afwijking van de WWB, de kunstenaar verplichtingen opleggen die zij nodig achten voor een doelmatige bedrijfs- en beroepsuitoefening.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een omschrijving verdient enige extra aandacht.

Onder b. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de WWIK te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm. In de WWIK is evenwel geen netto uitkeringsnorm opgenomen. De uitkeringsnormen die in artikel 15 WWIK zijn opgenomen, zijn bruto bedragen. Gemeenten kunnen desondanks met netto bedragen werken, omdat de bruto bedragen zijn afgeleid van netto bedragen die periodiek door het Ministerie worden gepubliceerd in een bijlage bij het overzicht van wijziging bedragen WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, Bbz en WWIK. Deze publicaties worden via zogenaamde Verzamelbrieven door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het college aangeboden.

Artikel 2

Dit artikel is afgeleid van artikel 22, eerste lid van de WWIK dat de bevoegdheid van het college om een maatregel op te leggen regelt. Dit artikel 2 regelt dat het college, daadwerkelijk een maatregel oplegt in de omschreven situaties (onverminderd artikel 4, eerste lid en artikel 7, eerste en tweede lid van deze verordening).

Artikel 3

Zoals reeds in de toelichting op artikel 1, onder b, van deze verordening is aangegeven, wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd. Het tweede lid maakt hier een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

Artikel 5 tot en met 9

Deze artikelen zijn inhoudelijk identiek aan hetgeen hierover in de WWB-afstemmingsverordening is opgenomen.

Artikel 10 tot en met 12

Ten opzichte van de WWB-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat deze gedragingen voor de WWIK niet relevant zijn. De in artikel 10 vermelde maatregel zien op gedragingen die van de kunstenaar mogen worden verwacht, gericht op het doelmatig en succesvol uitoefenen van het beroep van kunstenaar, al dan niet in een gemengde beroepspraktijk. Dit artikel ziet op de specifieke verplichtingen die op de uitoefening van het beroep van kunstenaar zijn gericht. Het betreft met name de verplichting om zich in te spannen om met kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien, al dan niet in een gemengde beroepspraktijk. Tevens richt dit artikel zich op nadere verplichtingen die het college op grond van artikel 20, eerste lid van de WWIK aan de kunstenaar heeft opgelegd. Het college is op grond van dat artikel bevoegd om verplichtingen op te leggen die verband houden met de aard en het doel van de WWIK en die strekken tot vermindering of beëindiging van het beroep op de WWIK. Het gaat tevens om verplichtingen die het college nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- en beroepsuitoefening. Artikel 11 richt zich op tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de bestaansvoorziening, anders dan door een inspanningsverplichting die in artikel 10 is opgenomen, verwijtbaar niet of niet naar behoren na te komen. Artikel 12 richt zich op de in artikel 20 opgenomen verplichting om naar behoren administratie te voeren

Artikel 13 tot en met 16

Met betrekking tot het niet volgens de wet nakomen van de inlichtingenplicht is gekozen voor een zwaardere maatregel in het geval de inlichtingenplicht niet of niet naar behoren is nagekomen dan in het geval de inlichtingenplicht niet tijdig is nagekomen. Tevens is optioneel aangegeven dat een zwaardere maatregel aan de orde is, indien het niet, niet naar behoren of niet tijdig nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

Artikel 17

Deze bepaling komt overeen met de bepaling in de WWB-afstemmingsverordening.

Artikel 18

Deze bepaling spreekt voor zich. Bij inwerkingtreding na 1 juli 2010 is vanwege het sanctiekarakter van deze regelgeving geen terugwerkende kracht mogelijk bij een gedraging na 1 juli 2010, doch voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Daarnaast geldt krachtens artikel 15 IVBPR voor punitieve sancties dat als de maatregelverordening een gunstiger regime kent dan het Uitvoeringsbesluit WWIK, zoals dat tot 1 januari 2010 gold, <of de tijdelijke maatregelbeleidsregel die in de periode januari 2010 tot 1 juli 2010 gold,> dat ook op oude feiten die bestraft worden vanaf de datum van inwerkingtreding de nieuwe verordening geldt.

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.