Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilversum

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilversum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op het primair onderwijs, rt. 102; Wet op de expertisecentra, art. 100; Wet op het voortgezet onderwijs, art. 76m

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2016Nieuwe regeling

30-11-2011

De Gooi en Eembode, 29-12-2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Hilversum,

gezien het voorstel van het college van 25 oktober 2011;

gezien het advies van de Discussie van 16 november 2011;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen op 13 oktober 2011;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit

  • a.

    in te trekken de door de gemeenteraad op 27 september 2006 vastgestelde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hilversum en

  • b.

    vast te stellen de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

    • -

      school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs  .

  • d.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • e.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • f.

    IHP: het Integraal Huisvestingsplan als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 14 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4° (ver)plaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5° terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder 1 sub a tot en met d omschreven voorziening;

6° inrichting met onderwijsleerpakket voor primair onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs of met leer- en hulpmiddelen voor voortgezet onderwijs voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte of voor (voortgezet) speciaal onderwijs een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9 en 2.9;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10 en 2.10;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2.

    De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV deel A en is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1 a, b, d, f en g.

  • 3.

    De bekostiging op basis van feitelijke kosten is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub c, e en h, lid 2, lid 3, lid 4 en lid 5. De bekostiging wordt vastgesteld met inachtneming van bijlage IV deel B.

Artikel 4 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 15 oktober aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

    • a

      een opgave van de bestuurs- en schoolgegevens

    • b

      een afschrift van de aan het ministerie van OCW verstrekte gegevens van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober.

    • c

      een overzicht van postcodegebieden, leeftijdscategorie en gewicht van de leerlingen

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

  • 3.

    Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 Integraal Huisvestingsplan (IHP), Programma (OHP) en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen

Artikel 5 Indiening aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6 Onderhoud

  • 1.

    Artikel 5 is niet van toepassing op de voorziening ‘onderhoud’ als bedoeld in artikel 2 lid 3.

  • 2.

    Het onderhoud als bedoeld in artikel 2 lid 3 wordt bekostigd op grond van een door het college vastgesteld meerjarenonderhoudsplan.

  • 3.

    De kosten van het onderhoud zoals opgenomen in een door het college vastgesteld meerjarenonderhoudsplan maken onderdeel uit van de programmabegroting.

  • 4.

    Bouwheer voor het onderhoud is de gemeente.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b

      de dagtekening;

    • c

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub f tot en met h en artikel 2 lid 4 en lid 5;

    • b

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 lid 1, sub a tot en met d

    • c

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit:

      • i)

        nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

      • ii)

        herstel van een constructiefout.

        Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

    • d

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 3 lid 3 van toepassing is;

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4.

    Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 5 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 5 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 3, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2.

    Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 1 mei. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

  • 8.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden door het college vastgesteld op uiterlijk 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 5 valt.

Artikel 12 Inhoud Integraal Huisvestingsplan

  • 1.

    Eén keer per 4 jaar wordt door de gemeenteraad een beleidsplan (integraal huisvestingsplan) vastgesteld.

  • 2.

    Gelijktijdig met het programma en het overzicht wordt door het college jaarlijks een meerjarenplanning vastgesteld

Artikel 13 Inhoud programma

  • 1.

    1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I ;

    • b

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

    • c

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III .

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

    • 2.

      Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

    • 3.

      Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

      • a

        het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

      • b

        het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid, laatste volzin;

      • c

        de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 14 Inhoud overzicht

  • 1.

    Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2.

    Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 15 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen zes weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2.

    De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 16 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a

      het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d

      de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17;

    • e

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 17, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 18 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 17 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 16, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2.

    Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3.

    Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 16.

  • 5.

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Hierbij is de aanvrager verplicht bij de aanbesteding zich te houden aan de richtlijnen die vastgesteld zijn in de nota ´inkoop en aanbestedingsbeleid gemeente Hilversum 2011-2015´. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 18 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 17, tweede lid of artikel 17, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 19 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3.

    Het college beslist binnen één maand op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 20 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 21 Inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 lid 1, sub f tot en met h en artikel 2 lid 4 en lid 5;

    • d

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 22 Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2.

    Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 23 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I ;

    • b

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

    • c

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III .

  • 2.

    De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3.

    Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV , deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 3, derde lid. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 24 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 22, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 16, 17 en 18 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 17, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.

Artikel 25 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    Indien niet voor de in artikel 23, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3.

    Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 26 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 5 of 20 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 27 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 28 Nalaten vordering

  • 1.

    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

Artikel 29 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 20, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b

      een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 30 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 4.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 31 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 27;

  • b.

    sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 33 Toestemming college

  • 1.

    Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college verleent geen toestemming indien:

    • a

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4.

    Het college kan de toestemming geven voor maximaal drie achtereenvolgende jaren.

  • 5.

    Het college kan aan de toestemming nadere voorwaarden verbinden, waaronder:

    • a

      dat de te verhuren ruimte onmiddellijk beschikbaar moet worden gesteld als deze nodig is voor de huisvesting van een school;

    • b

      dat voor de verhuur, naast de gebruiksvergoeding, een huurvergoeding verschuldigd is.

  • 6.

    Het bepaalde in lid 4 en 5 is niet van toepassing als besloten is de verhuurde ruimte niet te rekenen tot de capaciteit van het schoolgebouw.

HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 34 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 6 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 35 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 31 december voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van het aantal leerlingen dat op de teldatum van het lopende schooljaar staat ingeschreven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 2.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 3.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    • e

      Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 4.

    Het voorstel tot inroostering wordt door het college voor 31 januari toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden in de gelegenheid gesteld om voor 1 maart te reageren op het voorstel. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen worden zij door het college uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats voor 31 maart.

  • 5.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 30 april volgend op de genoemde datum in het eerste lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het vierde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 6.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 23 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 29, vierde lid.

HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 36 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 37 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij.

Artikel 38 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Hilversum 2012.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 november 2011.

De voorzitter,

P.I. Broertjes

 

De griffier,

K.E. Driehuijs

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

-deel A: lesgebouwen - deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

-DEEL A Lesgebouwen

-1 School voor basisonderwijs

-De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

-1.1 Nieuwbouw

-De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

-b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

-1.2 Vervangende bouw

-De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

-b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg een passende huisvesting voor de school te realiseren.

-Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

-Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

-1.3 Uitbreiding

-1.3.1 Uitbreiding algemeen

-De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a.het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

-b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

-1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

-De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

-1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

-De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

-a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

-a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

-b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

-1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

-De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg kunnen voorzien, terwijl

  • b.

    er binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

-1.6 Terrein

-De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

-1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

-De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2012 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

-De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal.

-1.8 Medegebruik

-De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

-1.9 Aanpassing

-De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

  • c.

    creëren speellokaal binnen het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs;

  • d.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

  • e.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en

  • f.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

-Ad a

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

-Ad b

-De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

-De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

-Ad c

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

-Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

-Ad d

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

-Ad e

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

-Ad f

-De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

-Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

-1.10 Onderhoud

-De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

-Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden.

-De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:

  • -

    permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

  • -

    noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

-Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

-1.11 Herstel van constructiefouten

-De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

-1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

-De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

-2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

-De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

-2.1 Nieuwbouw

-De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

-b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw

-2.2 Vervangende bouw

-De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a.het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

-b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw

-Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

-Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

-2.3 Uitbreiding

-2.3.1 Uitbreiding algemeen

-De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a.het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

-b1. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

-2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

-De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en,

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

-2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

-De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

-a1. het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

-a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

-b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

-2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

-De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 1250 meter gemeten over de voor de leerling veilig begaanbare weg kunnen voorzien, terwijl

  • b.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

-2.6 Terrein

-De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

-2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

-De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2012 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

-De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal.

-2.8 Medegebruik

-De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

-2.9 Aanpassing

-De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

  • c.

    verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

  • d.

    functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

  • e.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

  • f.

    vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en

  • g.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

-Ad a

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

-De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

-Ad b

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

-Ad c

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.

-Ad d

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

-Ad e

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

-Ad f

-De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

-Ad g

-De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

-Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

-2.10 Onderhoud

-De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

-Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden.

-De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:

  • -

    permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

  • -

    noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

-Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

-2.11 Herstel van constructiefouten

-De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

-2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van

-De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

-3 School voor voortgezet onderwijs

-De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

-3.1 Nieuwbouw

-De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a.het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

-b1. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

-3.2 Vervangende bouw

-De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

a.voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

-b1. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

-Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

-Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

-3.3 Uitbreiding

-De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • b.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

-3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

-De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

-a1. het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

-a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

-b1. de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

-b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

-3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

-De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b.

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

-3.6 Terrein

-De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

-3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

-Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

-Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

-Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

-3.8 Medegebruik

-De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

-3.9 Herstel van constructiefouten

-De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

-3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

-De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

-DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

-1 School voor basisonderwijs

-1.1 Nieuwbouw

-De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.3 Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

    1.5 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

    1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

    De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

    1.7 Eerste inrichting meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

    De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

    1.8 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

    1.9 Aanpassing

    De aanpassingen bestaan uit:

    • 1.

      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 2.

      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 3.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

    • 4.

      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

    • 5.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

    Ad 1

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

    Ad 2

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

    Ad 3

    De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

    Ad 4

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

    Ad 5

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

    Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

    1.10 Onderhoud

    De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

    -Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden.

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:

    • -

      permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

    • -

      noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

    1.11 Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    2.1 Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    2.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    2.3 Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

    2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    a1. het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

    2.5 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

    2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

    De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

    2.7 Eerste inrichting meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

    De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

    2.8 Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

    2.9 Aanpassing

    De aanpassingen bestaan uit:

    • 1.

      het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 2.

      het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

    • 3.

      wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

    • 4.

      voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

    • 5.

      vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

    Ad 1

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

    Ad 2

    De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

    Ad 3

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

    Ad 4

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

    Ad 5

    De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

    Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

    2.10 Onderhoud

    De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

    -Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten - Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging - Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders. - Vervangen brandtrap. - Vervangen erfscheiding. - Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein. - Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk. - Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming. - Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten. - Vervangen boeiboorden.

    De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:

    • -

      permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

    • -

      noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

    Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

    2.11 Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

    3 School voor voortgezet onderwijs

    3.1 Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

    3.2 Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

    3.3 Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

    3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    a1. het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

    3.5 Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

    3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

    De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

    3.7 Medegebruik

    3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

    De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

    3.7.2 Huur van een sportterrein

    De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

    • a.

      het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

    • b.

      er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

    3.8 Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

    3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7 van de Verordening, tweede lid onder a en artikel 21 eerste lid onder c wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Verordening overleg lokaal educatief beraad gemeente Hilversum 2012.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

    DEEL A De bepaling van de capaciteit

    1 School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs

    De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.

    De capaciteit van de school voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs is de op 1 januari 2012 aanwezige capaciteit in m2 bvo die door de gemeente in overleg met het bevoegd gezag is vastgesteld. Voor zover dit noodzakelijk is vindt een nulmeting van de schoolgebouwen plaats waarbij de functionele en niet-functionele capaciteit wordt bepaald. De capaciteit wordt geregistreerd bij de gemeente in het pakket G4Net. Jaarlijks wordt aan het bevoegd gezag een opgave van de bij de gemeente geregistreerde capaciteit verstrekt.

    1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

    De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.

    Basisschool

    De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

    Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

    Speciale school voor basisonderwijs

    Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling meegenomen. Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.2, wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m2 in mindering gebracht.

    1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.

    1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

    Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

    Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

    De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

    1.4 Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

    Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

    1.5 Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

    1.6 Gymnastiekruimten

    1.6.1 Gymnastiekruimte

    De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

    1.6.2 Terrein

    De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    1.6.3 Inventaris

    De inventaris aanwezig op 1 januari 2012 wordt geacht voldoende te zijn.

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden.

    De capaciteit van de school voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs is de op 1 januari 2012 aanwezige capaciteit in m2 bvo die door de gemeente in overleg met het bevoegd gezag is vastgesteld. Voor zover dit noodzakelijk is vindt een nulmeting van de schoolgebouwen plaats waarbij de functionele en niet-functionele capaciteit wordt bepaald. De capaciteit wordt geregistreerd bij de gemeente in het pakket G4Net. Jaarlijks wordt aan het bevoegd gezag een opgave van de bij de gemeente geregistreerde capaciteit verstrekt.

    2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

    De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.

    De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

    Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 2.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto-vloeroppervlakte 90 m2 in mindering gebracht.

    Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

    2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt het gestelde onder 2.1.

    2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

    Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

    Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

    Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

    De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

    2.4 Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

    Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

    2.5 Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

    2.6 Gymnastiekruimten

    2.6.1 Gymnastiekruimte

    De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

    2.6.2 Terrein

    De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    2.6.3 Inventaris

    De inventaris aanwezig op 1 januari 2012 wordt geacht voldoende te zijn.

    3 School voor voortgezet onderwijs

    De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

    • -

      de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;

    • -

      het aantal specifieke ruimten;

    • -

      het aantal werkplaatsen;

    • -

      het aantal gymnastieklokalen.

    Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

    De capaciteit van de school voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs is de op 1 januari 2012 aanwezige capaciteit in m2 bvo die door de gemeente in overleg met het bevoegd gezag is vastgesteld. Voor zover dit noodzakelijk is vindt een nulmeting van de schoolgebouwen plaats waarbij de functionele en niet-functionele capaciteit wordt bepaald. De capaciteit wordt geregistreerd bij de gemeente in het pakket G4Net. Jaarlijks wordt aan het bevoegd gezag een opgave van de bij de gemeente geregistreerde capaciteit verstrekt.

    3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

    De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.

    Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

    3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

    Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

    De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het bovenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

    3.3 Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

    3.4 Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

    3.5 Gymnastiekruimten

    3.5.1 Gymnastiekruimte

    De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

    3.5.2 Terrein

    De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    3.5.3 Inventaris

    De inventaris aanwezig op 1 januari 2012 wordt geacht voldoende te zijn.

    DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

    1 School voor basisonderwijs

    1.1 Lesgebouwen

    Basisschool

    Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

    De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

    De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

    B = 200 + 5,03 * L, waarbij

    B = basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.

    en

    L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    De toeslag wordt berekend met de formule:

    T = 1,40 * G, waarbij

    T=toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G=gecorrigeerde gewichtensom.

    De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:

    • -

      bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

    • -

      verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0 % van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;

    • -

      als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 % van het aantal ingeschreven leerlingen.

    Speciale school voor basisonderwijs

    Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

    De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:

    R= 250+7,35*L, waarbij

    R= ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte,rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en

    L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

    1.2 Gymnastiekruimten

    Basisschool

    Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

    Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    Speciale school voor basisonderwijs

    Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

    Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    2.1 Lesgebouwen

    Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.

    De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule:

    R=V+f*L, waarbij

    R = ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en

    V = vaste voet in m2 bruto-vloeroppervlakte. Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m2 behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m2. Voor nevenvestigingen geldt een vast voet van 250 m2. Bij verbrede toelating geldt één vast voet, en

    f = factor (m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel, en

    L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    De tabel geeft een overzicht van f (m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. 

    m2 brutovloeroppervlakte per leerling

    Onderwijssoort

    SO 

    VSO 

    -Slechthorende kinderen (SH)/ Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

    -Visueel gehandicapten (VISG)

    -Langdurig zieke kinderen (LZ)

    -Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

    -Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

    8,8

    12,2

    -Dove kinderen (DO)

    -Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

    -Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)*

    13,8

    15,5 

    -Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

    8,8

    9,2

     

     

     

    * tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5.

    Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing.

    Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing.

    De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

    Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.

    2.2 Gymnastiekruimten

    Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs:

    Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

    Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

    3 School voor voortgezet onderwijs

    3.1 Lesgebouwen

    Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

    • 1.

      een leerlinggebonden component;

    • 2.

      een vaste voet.

    ad 1 Een leerlinggebonden component

    Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

    ad 2 Een vaste voet

    De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

    Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

    Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

    Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

    Tabel 7.1.a. Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Leerweg

    Ruimtetype

    BVO/leerling

    Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

    -

    Algemeen

    6,18

    Bovenbouw AVO/VWO

    -

    Algemeen

    5,85

    Bovenbouw theoretische leerweg

    TLW

    Algemeen

    6,41

    -

    LWOO

    Algemeen

    7,07

    Bovenbouw techniek

    GLW

    Algemeen

    5,98

    -

    -

    Specifiek

    5,47

    -

    BLW

    Algemeen

    4,69

    -

    -

    Specifiek

    8,99

    -

    LWOO

    Algemeen

    4,44

    -

    -

    Specifiek

    12,72

    Bovenbouw economie

    GLW

    Algemeen

    5,95

    -

    -

    Specifiek

    0,89

    -

    BLW

    Algemeen

    5,56

    -

    -

    Specifiek

    2,25

    -

    LWOO

    Algemeen

    5,85

     

     

    Specifiek

    3,06

    Bovenbouw zorg/welzijn

    GLW

    Algemeen

    5,33

     

     

    Specifiek

    2,10

     

    BLW

    Algemeen

    4,71

     

     

    Specifiek

    4,22

     

    LWOO

    Algemeen

    4,85

     

     

    Specifiek

    5,53

    Bovenbouw landbouw

    GLW

    Algemeen

    5,94

     

     

    Specifiek

    0,78

     

    BLW

    Algemeen

    5,37

     

     

    Specifiek

    2,34

     

    LWOO

    Algemeen

    5,03

     

     

    Specifiek

    4,69

    Praktijkonderwijs

     

    Algemeen

    4,41

     

     

    Specifiek

    7,72

    Legenda

    TLW = theoretische leerweg

    LWOO= leerwegondersteunend onderwijs

    GLW = gemengde leerweg

    BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

    Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Ruimtetype

    Vaste voet

    Hoofdvestiging

    Algemeen

    980

    Nevenvestiging

    Algemeen

    550

    Tijdelijke nevenvestiging

     

    0

    VMBO-techniek BLW

    Specifiek

    299

    VMBO-economie BLW

    Specifiek

    196

    VMBO-zorg/welzijn BLW

    Specifiek

    168

    VMBO-landbouw BLW

    Specifiek

    117

    Praktijkonderwijs

    Algemeen

    306

    Legenda

    BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

    De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die is opgenomen op een door de minister goedgekeurd Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen geldt een vast voet van 550 m2 bvo. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet voor een vast voet in aanmerking. Indien van toepassing worden vaste voeten, behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden, toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.

    3.2 Gymnastiekruimten

    De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

    Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

     Leerweg

     BVO/leerling

    Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

    -

    1,66

    Bovenbouw AVO/VWO

    -

    0,78

    Bovenbouw theoretische leerweg

    TLW

    1,11

    -

    LWOO

    1,26

    Bovenbouw techniek

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw economie

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw zorg/welzijn

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw landbouw

    GLW

    1,11

    -

    BLW

    1,38

    -

    LWOO

    1,57

    Praktijkonderwijs

    -

    1,99

    Legenda

    TLW = theoretische leerweg

    LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

    GLW = gemengde leerweg

    BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

    DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

    De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

    1 School voor (speciaal) basisonderwijs

    1.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      nieuwbouw, dan wel

    • -

      vervangende nieuwbouw

    wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      uitbreiding, dan wel

    • -

      uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

    • -

      ingebruikneming dan wel

    • -

      medegebruik

    wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

    Het verschil moet tenminste bedragen:

    • -

      90 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening basis-onderwijs;

    • -

      80 m2 bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de bruto-vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m2 bvo.

    1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair wordt bepaald door de omvang in m2 bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    1.3 Gymnastiekruimten

    De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

    De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    2.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      nieuwbouw, dan wel

    • -

      vervangende nieuwbouw

    wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      uitbreiding, dan wel

    • -

      uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

    • -

      ingebruikneming dan wel

    • -

      medegebruik

    wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet tenminste 80 m2 bruto-vloeroppervlakte bedragen.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    Voor een school voor speciaal onderwijs bedraagt de omvang van een speellokaal 90 m2 bvo.

    2.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door de omvang in m2 bruto- vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    2.3 Gymnastiekruimten

    De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

    De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    3 School voor voortgezet onderwijs

    3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

    3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

    De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

    3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

    De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    3.4 Gymnastiekruimten

    De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

    De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

    De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.

    Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).

    De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.

    DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

    1 School voor basisonderwijs

    • -

      minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

    • -

      minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto;

    • -

      voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84m2 voor een speellokaal.

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    • -

      minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2  netto;

    • -

      een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

    • -

      minimum oppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m2 netto.

    3 School voor voortgezet onderwijs

    Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

    theorielokaal:

    42 m2

    theorievaklokaal:

    50 m2

    vaklokaal natuurkunde:

    50 m2

    vaklokaal biologie:

    50 m2

    vaklokaal scheikunde:

    60 m2

    vaklokaal handvaardigheid:

    60 m2

    vaklokaal overig:

    80 m2

    specifiek vaklokaal lassen:

    50 m2

    specifiek vaklokaal meten:

    50 m2

    werkplaats:

    115 m2

    restaurant:

    80 m2

     

     

    4 Gymnastiekruimten

    • -

      De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto.

    • -

      De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

    Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

    III-1

    Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'

    De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:

    • -

      de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf be-reikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend;

    • -

      de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;

    • -

      bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen gymnastiek-lokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

    • -

      bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt het bruto vloeroppervlak bepaald door de nettovloeroppervlakte van het deel van de ruimte met een vrije hoogte van ten minste 2,6 m te vermenigvuldigen met een factor 1.1;

    • -

      voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, reproruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte

    III-2

    Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

    Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

    De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

    Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

    • -

      de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

    • -

      de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

    Uitzonderingen:

    • -

      De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

    • -

      Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

    • -

      Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.  

Bijlage IV Financiële normering

DEEL A

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

1 School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

nieuwbouw (paragraaf 1.1);

uitbreiding (paragraaf 1.2);

tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

aanpassing (paragraaf 1.5) en

gymnastiek (paragraaf 1.6).

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:

  • ·

    kosten voor terrein;

  • ·

    bouwkosten;

  • ·

    toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

  • ·

    alleen voor speciale school voor basisonderwijs: toeslag voor een speellokaal.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D. In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantel m2 en een bedrag per m2 voor de overige m2 bvo.

Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 350 m² bvo

€ 737.840,11

Elke volgende m² bvo

€ 1.262,65

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.195.523,02

Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.322,16

Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m² bvo)

€ 113.433,60

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m2 bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Permanente bouw per m² bvo

€ 51,18

Tijdelijke bouw per m² bvo

€ 35,13

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.035 m2 bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2 . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m² bvo of groter

€ 108.049,33

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m² bvo

€ 72.032,89

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 1.439,33

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m² bvo of groter

€ 111.114,06

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m² bvo

€ 74.076,04

Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.468,01

Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 129.539,98

Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 238.167,07

Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter

€ 42.018,79

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo

€ 28.012,53

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 1.032,60

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter

€ 23.619,10

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo

€ 15.746,06

Naast het startbedrag voor elke m² bvo

€ 1.081,99

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool

Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2 Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Basisbedrag

€ 36.144,43

Naast het basisbedrag voor elke m² bvo

€ 126,44

 

 

Speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen in euro:

Basisbedrag

€ 76.685,50

Naast het basisbedrag voor elke m² bvo

€ 130,81

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.997,89.

1.5 Aanpassing

Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 775.656,43 (op het schoolterrein) respectievelijk € 791.344,53 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 meter

€ 15.601,47

Paallengte 15<20 meter

€ 21.507,44

Paallengte >20 meter

€ 30.206,26

 

 

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2

€ 180.213,98

Uitbreiding met 120 t/m 150 m2

€ 219.074,84

 

 

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

112-120m2

121-150m2

Paallengte 1<15m

€ 6.984,51

€ 8.733,47

Paallengte 15<20m

€ 12.097,56

€ 15.118,06

Paallengte >=20m

€ 19.778,19

€ 24.722,74

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 48.422,31.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 2.1);

  • -

    uitbreiding (paragraaf 2.2);

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4) en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 2.5).

    2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

    De financiële normering valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

    • -

      kosten voor terrein;

    • -

      bouwkosten;

    • -

      toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

    • -

      toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

    • -

      toeslag voor het herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

    In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw en in het geval van nieuwbouw van een nevenvestiging, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

    Kosten voor terreinen

    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

    In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

    Bouwkosten

    De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag waarin inbegrepen een aantal m2 en een bedrag per m2 voor de overige m2 bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

    De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

    Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.150.497,58

    Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.314,33

    Toeslag voor een eventueel speellokaal (90 m² bvo)

    € 113.433,60

    Toeslag voor liftinstallatie

    Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

    Lift, incl. aanbrengen schacht

    € 111.493,43

     

     

    Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

    Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

    De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m2 bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

    Permanente bouw per m² bvo

    € 58,71

    Tijdelijke bouw per m² bvo

    € 29,37

    2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

    Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1). Dit geldt ook voor de nieuwbouw van een nevenvestiging.

    Kosten voor terreinen

    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    Bouwkosten

    De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, een bedrag per m2 .Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

    Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m² bvo of groter

    € 100.636,38

    Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m² bvo

    € 67.090,92

    Naast het startbedrag voor elke m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.470,92

    Toeslag voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

    € 113.433,60

    Vergoeding voor een eventueel afzonderlijk speellokaal (90 m² bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

    € 238.167,07

    Toeslag liftinstallatie

    Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

    Lift, incl. aanbrengen schacht

    € 134.013,072

     

     

    Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats

    Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

    2.3 Tijdelijke voorziening

    De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m2. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m² bvo of groter

    € 44.040,17

    Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m² bvo

    € 29.760,58

    Naast het startbedrag voor elke m² bvo

    € 1.011,71

     

     

    Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

    Startbedrag bij uitbreiding van 80 m² bvo of groter

    € 23.948,81

    Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m² bvo

    € 15.965,87

    Naast het startbedrag voor elke m² bvo

    € 1.069,66

     

     

    Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

    Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

    2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m2. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

     

    Basisbedrag

    naast het basisbedrag voor elke bvo

    SO/VSO-doven

    € 129.207,74

    € 225,54

    SO/VSO-sh

    € 117.374,94

    € 292,31

    SO/VSO-esm

    € 109.373,35

    € 145,35

    SO/VSO-visg

    € 155.222,56

    € 277,42

    SO/VSO-lz

    € 98.983,61

    € 136,69

    SO/VSO-lg

    € 116.531,57

    € 266,47

    SO/VSO-zmlk

    € 97.446,25

    € 115,95

    SO/VSO-zmok

    € 95.116,90

    € 133,30

    SO/VSO-pi

    € 95.957,73

    € 144,76

    SO/VSO-mg

    € 117.988,26

    € 118,24

    De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal bedraagt € 6.997,89

    2.5 Gymnastiek

    Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

    Nieuwbouw

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt e 775.656,43 (op het schoolterrein) en e 791.344,53 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

    Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van e 77.809,56 . Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Paallengte 1<15m

    € 15.601,47

    (€ 19.671,23)

    Paallengte 15<20m

    € 21.507,44

    (€ 27.243,12)

    Paallengte >20m

    € 30.206,26

    (€ 39.207,42)

     

     

     

    Uitbreiding

    Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

    Uitbreiding met 112 t/m 120 m2

    € 180.213,98

    Uitbreiding met 120 t/m 150 m2

    € 219.074,84

     

     

    Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

     

    112-120m2

    121-150m2

    Paallengte 1<15m

    € 6.984,51

    € 8.733,47

    Paallengte 15<20m

    € 12.097,56

    € 15.118,06

    Paallengte >=20m

    € 19.778,19

    € 24.722,74

    OLP/meubilair

    De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    SO-doven

    € 38.613,86

    SO-sh/esm

    € 38.387,34

    SO-visg

    € 46.473,66

    SO-lg/mg

    € 50.907,42

    SO-lz/pi

    € 36.513,82

    SO-zmlk

    € 36.513,82

    SO-zmok

    € 36.438,69

    VSO-doven

    € 45.270,32

    VSO-sh/esm

    € 46.451,55

    VSO-visg

    € 55.262,19

    VSO-lg/mg

    € 56.693,71

    VSO-lz/pi

    € 44.616,16

    VSO-zmlk

    € 44.616,16

    VSO-zmok

    € 39.828,25

    SOVSO-doven

    € 46.880,85

    SOVSO-sh/esm

    € 50.255,48

    SOVSO-visg

    € 57.347,85

    SOVSO-lg/mg

    € 58.236,82

    SOVSO-lz/pi

    € 48.418,98

    SOVSO-zmlk

    € 48.418,98

    SOVSO-zmok

    € 40.280,19

3 School voor voortgezet onderwijs

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

  • -

    nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

  • -

    tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

  • -

    eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 3.4).

    3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

    Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B).

    De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

    • ·

      kosten van terreinen;

    • ·

      bouwkosten.

    Kosten van terreinen

    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

    Bouwkosten

    Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in bijlage III, deel B.

    De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto vloeroppervlakte.

    De bedragen in de tabel omvatten vaste bedragen per m2 bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

    Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2 (in euro)

     

    <460m2

    460<2500m2

    >=2500m2

    Algemene en specifieke ruimte

    1.975,43

    1.172,35

    1.144,27

    Werkplaatsen

    1.929,42

    1.560,75

    1.560,75

    Werkplaatsen consumptief

    2.342,91

    1.974,24

    1.974,24

    Specifieke ruimte:

    • -

      (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

    • -

      handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

    Werkplaatsen:

    • -

      techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

    • -

      consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    • -

      grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    • -

      landbouw: groen-praktijk;

    De overige ruimte is algemene ruimte.

    Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)

    < 460 m2

    > 460 < 2500 m2

    >= 2500 m2

    Vaste voet algemeen

    124.645,03

    124.645,03

    Vaste voet algemene sectie

    244.668,77

    341.613,57

    Vaste voet werkplaatssectie

    45.240,07

    45.240,07

    Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

    Aanvullende normkosten

    Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

    In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport. De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

    Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 3.633,57

    € 19,06

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 3.868,40

    € 32,25

    Paallengte 20 meter of langer

    € 4.318,94

    € 57,71

     

     

     

    Uitbreiding >= 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 4.437,25

    € 6,68

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 5.787,66

    € 17,33

    Paallengte 20 meter of langer

    € 8.789,04

    € 35,03

     

     

     

    Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 12,38 per m2 terrein.

    3.2 Tijdelijke voorziening

    Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

    • -

      nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

    • -

      huur van tijdelijke lokalen.

    Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

    Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

    € 628,60* A + € 43.217,44

    A = het toegekende aantal m2 bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

    Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

    Huur van tijdelijke lokalen

    Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

    3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

    De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

    De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

    Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)

    Ruimtetype

    Functie

    Inventaris/m2

    Algemene ruimte

     

    149,16

    Specifieke ruimte

    (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

    348,62

     

    Handel/verkoop/administratie

    213,26

     

    Praktijkonderwijs

    286,34

    Werkplaatsen

    Techniek algemeen

    365,76

     

    Consumptief

    708,30

     

    Grafische techniek

    1.354,17

     

    Landbouw

    0,00

    Specifieke ruimte:

    • -

      (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

    • -

      handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

    • -

      praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken

    Werkplaatsen:

    • -

      techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

    • -

      consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    • -

      grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    • -

      landbouw: groen-praktijk;

    • -

      praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

    De overige ruimte is algemene ruimte.

    3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

    Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 775.656,43 (op het schoolterrein) respectievelijk € 791.344,53 (op afzonderlijk terrein).

    De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Paallengte 1<15 meter:

    € 15.601,47

    Paallengte 15<20 meter:

    € 21.507,44

    Paallengte >20 meter:

    € 30.206,26

     

     

    Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal

    Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

    • ·

      a. Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

    • ·

      Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

    • ·

      b. Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

    • ·

      c. Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

    Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

    Huur sportvelden

    Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 19,76 per klokuur.

    Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair

    In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

     

    Meubilair

    L.h.m

    Totaal

    Eerste lokaal

    1.022,67

    60.983,82

    62.006,49

    Tweede lokaal

    1.022,67

    47.572,01

    48.594,68

    Derde lokaal

    1.022,67

    20.682,09

    21.704,75

    Oefenplaats 1

     

    13.468,17

    13.468,17

    Oefenplaats 2

     

    1.554,72

    1.554,72

4 Indexering

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005=100 (inclusief BTW)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

5 Europese aanbesteding

Voor opdrachten die vallen onder de Europese aanbesteding geldt de richtlijn van de Europese Unie (2004/18/EG) met daarin de volgende bedragen:

  • ·

    a. 193.000 euro excl. BTW voor leveringen en diensten

  • ·

    b. 4.845.000 euro excl. BTW voor werken.

Aanvullend op deze Europese aanbesteding gelden de richtlijnen die vastgesteld zijn in de nota ´inkoop en aanbestedingsbeleid gemeente Hilversum 2011-2015´, zoals vermeld in de verordening artikel 17, lid 6.

Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In deze verordening is getracht zoveel mogelijk vergoedingen te normeren (deel A). Voor een beperkt aantal voorzieningen is echter geen genormeerde vergoeding opgenomen. Deze voorzieningen dienen derhalve op basis van feitelijke kosten te worden vergoed. Uiteraard kan op lokaal niveau een andere scheiding tussen de genormeerde vergoeding en vergoeding op basis van feitelijke kosten worden gemaakt. Deze keuze dient echter wel vastgelegd te worden in artikel 3 van de verordening.

In aanvulling op deel A is vergoeding op basis van feitelijke kosten, volgens deze verordening, van toepassing op de volgende voorzieningen:

  • -

    verplaatsing van noodlokalen c.q. sloop van noodlokalen;

  • -

    nieuwbouw van een bad voor watergewenning of bewegingstherapie (V)SO;

  • -

    aanpassingen aan gebouwen (in het primair en speciaal onderwijs);

  • -

    onderhoud aan gebouwen (in het primair en speciaal onderwijs);

  • -

    herstel van constructiefouten;

  • -

    herstel van schade;

  • -

    kosten van bouwvoorbereiding; alsmede

  • -

    gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw;

  • -

    aankoop van terreinen;

  • -

    huur van gymnastiekruimten van derden;

  • -

    huur van bestaande gebouwen.

Bij vergoeding op basis van feitelijke kosten zijn de aanbestedingsregels, zoals vastgelegd in deze verordening, van toepassing. Dit geldt uiteraard niet voor aankoop c.q. huur van gebouwen en terreinen. Voor deze voorzieningen worden de overeengekomen aankoop- of huurprijs vergoed.

Procedure vergoeding op basis van feitelijke kosten

Vergoeding op basis van feitelijke kosten betekent dat de hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de daadwerkelijke geoffreerde prijs van de uit te voeren voorziening. Omdat offertes over het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben moet in de procedure voor de vaststelling van het programma worden gewerkt met een kostenraming. In eerste instantie dient de aanvrager deze kostenraming bij de aanvraag te voegen. Ten behoeve van de vaststelling van het bedrag en het programma wordt deze kostenraming beoordeeld en zonodig door de gemeente bijgesteld c.q. geactualiseerd. Dit bedrag wordt na vaststelling van het programma in de beschikking voor de aanvrager vermeld. Dit bedrag is echter geen taakstellend budget (er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend). De daadwerkelijke hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van de laagste geoffreerde prijs. Dat kan derhalve leiden tot meer- of minderkosten ten opzichte van de raming. Deze meer- of minderkosten hebben geen invloed meer op de voorzieningen, die op het reeds vastgestelde programma en overzicht zijn geplaatst.

Aanbestedingsregels

Het schoolbestuur is bij de realisering van de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen bouwheer, tenzij schoolbestuur en college anders overeenkomen. Dit vloeit voort uit de diverse onderwijswetten (artikel 103 van de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 101 van de Wet op de Expertisecentra en artikel 76n. van de Wet op het Voortgezet Onderwijs).

Hieruit vloeit voort dat als het schoolbestuur als bouwheer optreedt, het ook de aanbesteding regelt en zich dient te houden aan de van toepassing zijnde aanbestedingsregels (zie artikel 17, lid 6).

Type voorziening van belang bij aanbesteding

Voor wat betreft de aanbesteding maakt de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs onderscheid tussen onderwijshuisvestingsvoorzieningen die worden vergoed op basis van normbedragen en voorzieningen die worden vergoed op basis van feitelijke kosten (artikel 3 van de verordening).

Vergoeding op basis van feitelijke kosten

Aangezien de daadwerkelijke hoogte van de vergoeding van dit type voorzieningen wordt gebaseerd op de laagst geoffreerde prijs is het van belang dat het vragen van offertes door middel van een aanbestedingsprocedure op zeer zorgvuldige wijze gebeurt. Alhoewel het schoolbestuur in principe bouwheer is, mag de gemeente, met het oog op de gewenste zorgvuldigheid en de prijsvorming, eisen stellen aan de te volgen aanbestedingsprocedure. In het overleg tussen aanvrager en gemeente ingevolge artikel 16 van de verordening worden nadere afspraken gemaakt over de te volgen aanbestedingsprocedure.

Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid wordt bepaald op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist. Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald drempelbedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast.

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen uit het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing.

Vergoeding op basis van normbedragen

Voor voorzieningen die op basis van een normbedrag worden vergoed, geldt het gestelde in Bijlage IV, Deel B in mindere mate. De reden hiervoor is het feit dat het normbedrag gezien moet worden als een voor het schoolbestuur taakstellend budget, waarbinnen de voorziening moet worden gerealiseerd. Daardoor is het financiële risico voor de gemeente beperkter.

Desondanks is het schoolbestuur voor wat betreft de besteding van het normbedrag ook voor dit type voorzieningen gebonden aan de bepalingen in het eerder genoemde Besluit overheidsaanbestedingen. Een schoolbestuur wordt namelijk aangemerkt als een ‘publiekrechtelijke instelling’. De reden hiervoor is dat het gaat om de inzet van publieke middelen.

Zowel voor voorzieningen die beschikbaar worden gesteld op basis van normbedragen als voorzieningen op basis van feitelijke kosten gelden de van toepassing zijnde aanbestedingsregelgeving. Voor de laatstgenoemde categorie gaat de betrokkenheid van de gemeente verder omdat het financiële risico daar groter is. Het is zaak om hierover in het uitvoeringsoverleg ingevolge artikel 16 van de verordening vooraf goede afspraken te maken.

Deel C Bepaling medegebruikstarieven

Medegebruik is in eerste instantie de competentie van de schoolbesturen. Indien medegebruik plaatsvindt maken de schoolbesturen onderling afspraken over een aantal zaken, waaronder de vergoeding die de medegebruikende school aan de eigenaar geeft. Mocht hierover geen overeenstemming ontstaan, kan de gemeente de hoogte van de vergoeding bepalen.

Het medegebruikstarief voorziet in een vergoeding voor de gebouwafhankelijke kosten, zoals gas, water, licht en dergelijke. In het bekostigingsstelsel voor de materiële instandhouding voor het basisonderwijs is dit bedrag vormgegeven in het bedrag dat voor elke groep meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

Voor het vaststellen van het programma en het overzicht is het noodzakelijk als het bekostigingsplafond lager is dan het door de schoolbesturen gevraagde investeringsbedrag vast te stellen welke voorziening als eerste in aanmerking komt voor bekostiging. Bijlage V geeft aan op welke wijze prioriteiten worden gesteld. De huisvestingsvoorzieningen die voor bekostiging in aanmerking komen worden eerst gerangschikt in volgorde van hoofdprioriteit en vervolgens in volgorde van subprioriteit. Als het bekostigingsplafond voldoende is worden de urgentiecriteria niet toegepast. De urgentiecriteria zijn niet van toepassing op aanvragen die spoedeisend zijn, omdat voor deze aanvragen geen financiële weigeringsgrond van toepassing is.

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, vijfde lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs;

  • 3.

    voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

  • 4.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover het herstel of vervangen spoedeisend is en de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b.

    vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c.

    vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d.

    vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • e.

    vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • b.

    vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • c.

    vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

  • e.

    vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

  • b.

    vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • c.

    vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • e.

    vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

  • f.

    vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.

TOELICHTING Bijlage I

De noodzaak van een voorziening zal in het algemeen afhangen van:

  • ·

    de capaciteit van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt;

  • ·

    de (onderhouds)staat van het gebouw of de gebouwen;

  • ·

    het leerlingaantal nu en op korte en/of lange termijn;

  • ·

    de mogelijkheid via andere en eenvoudiger voorzieningen adequaat de noodzaak van de gevraagde voorziening op te heffen.

Indien de gevraagde voorziening een voor blijvend gebruik bestemde voorziening (nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of aanpassing) betreft, is de termijn voor de prognose in elk geval vijftien jaren te rekenen vanaf het gewenste jaar van bekostiging.

Indien het huidige leerlingaantal niet kan worden ondergebracht in de school (eventueel gehuisvest in meerdere gebouwen), ontstaat er in principe aanspraak op een voorziening waarmee het tekort aan huisvestingscapaciteit kan worden opgeheven.

Bij medegebruik van leegstand elders verdient het de voorkeur zoveel mogelijk de leerlingen naar één ander gebouw te verwijzen om te voorkomen dat de school over (te) veel locaties wordt verspreid.

De modelverordening kent bij leegstand een verwijsafstand tussen de schoolgebouwen van 2000 meter hemelsbreed gemeten. Deze verwijsafstand is onafhankelijk van de school waar leegstand aanwezig is. Dit betekent dat naar verwachting naar alle schoolgebouwen in de gemeente Hilversum kan worden verwezen.

De vraag is of het wenselijk is dat bijv. leerlingen van een basisschool worden verwezen naar een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of leerlingen van een school in Noord worden verwezen naar een schoolgebouw in Zuid, of andersom. In de adviezen van de VNG wordt aangegeven dat het wenselijk is dat in ieder geval verwijzingen naar een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet wenselijk zijn. Daarnaast bestaan er mogelijk andere belemmerende factoren (bijv. spoorlijn, verkeersader o.i.d.) die een belemmering zijn om te verwijzen naar leegstand in een ander schoolgebouw.

In bijlage I zijn voor het verwijzen naar leegstand de volgende criteria opgenomen:

  • a.

    naar de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt niet verwezen

  • b.

    leegstand in schoolgebouwen van het voortgezet onderwijs kan worden gevorderd voor medegebruik, onafhankelijk van de afstand tussen de schoolgebouwen;

  • c.

    de leerlingen van het basisonderwijs worden verwezen naar leegstand in schoolgebouwen binnen een afstand van 1250 meter, gemeten vanaf de hoofdvestiging en via de voor de leerling veilig begaanbare weg en

  • d.

    de leerlingen van het voortgezet onderwijs worden verwezen naar leegstand in schoolgebouwen binnen een afstand van 2000 meter, hemelsbreed gemeten vanaf de hoofdvestiging, conform het uitgangspunt van de WVO voor tijdelijke nevenvestiging.

TOELICHTING Bijlage II

In veel gevallen moet voor de beoordeling van een aanvraag voor een huisvestingsvoorziening een prognose van leerlingenaantallen te worden overlegd. Prognoses gelden als één van de criteria voor bepaling van de noodzaak van een aangevraagde voorziening. De verordening geeft het college de bevoegdheid nadere regels vast te stellen. Als model is hiertoe in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs een uitgewerkt Programma van eisen voor leerlingprognoses opgesteld. In dit programma van eisen is tot op het niveau van de vereiste rekenregels uitgeschreven waaraan nieuwe prognoseprogrammatuur moet voldoen. In het programma van eisen is een beschrijving gegeven van definities, begrippen en formules die per onderwijssoort leiden tot het hanteren van de juiste basisgeneraties en daarmee tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van de school.

Het Programma van eisen voor leerlingprognoses dat in samenwerking met de besturenorganisaties voor het openbaar en bijzonder onderwijs is opgesteld, is aan gemeenten gezonden als bijlage bij ledenbrief 99/136. Door het vaststellen van dit programma van eisen geeft het college invulling aan de bepaling dat het nadere regels kan stellen. Het programma van eisen dient onderwerp te zijn van het op overeenstemming gericht overleg.

Door geen prognoseprogrammatuur maar rekenregels vast te stellen, wordt aan de markt overgelaten elke programmatuur in de praktijk voor het prognosticeren van leerlingenaantallen wordt gebruikt.

TOELICHTING Bijlage III

Bijlage III bestaat uit vier delen (A tot en met D).

Bijlage III deel A De bepaling van de capaciteit

Deel A omvat de procedure voor het vaststellen van de bestaande capaciteit. Op grond van de verordening is het noodzakelijk bij iedere aanvraag opnieuw de procedure voor het vaststellen van de capaciteit wordt gevolgd, dus overleg met de schoolbesturen over de aanwezige capaciteit.

Gekozen is voor een nulmeting waarbij met de schoolbesturen overeenstemming is bereikt over de bruto vloeroppervlakte die voor het schoolgebouw van toepassing is, incl. de aanwezigheid van een speellokaal in een schoolgebouw voor het basisonderwijs. Deze geregistreerde capaciteit is vanaf een vast te stellen moment bepalend voor eventuele ruimtevragen (uitbreiding /leegstand). Van belang is dat de mutaties als gevolg van uitbreidingen c.a. onttrekkingen adequaat worden geregistreerd. Gelet op bovenstaande is bijlage III onder A 1.1. – 1.6.3 zodanig geredigeerd dat de capaciteit die op 1 januari 2012 aanwezig is bepalend is voor besluiten over toekomstige aanvragen, conform de tekst die is opgenomen in bijlage III onder 1.1.).

Voor de bepaling van de bruto vloeroppervlakte wordt gehanteerd de “Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakten van de schoolgebouwen in het primair c.q. voortgezet onderwijs’.

Bijlage III deel B Wijze van bepaling van de ruimtebehoefte

1. School voor (speciaal) basisonderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte van een basisschool houdt in dat wordt bezien hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in vierkante meter brutovloeroppervlakte.

Voor de scholen in het basisonderwijs gelden in de nieuwe situatie de volgende waarden: een vaste voet van 200 m2 bvo en een bvo per leerling van 5,03 m2. Daarnaast geldt een toeslag als een school (voldoende) ‘gewichtenleerlingen’ heeft.

De huisvestingscomponent van gewichtenkinderen wordt toegekend in de vorm van een toeslag bovenop de m² bvo per leerling die hoort bij reguliere leerlingen.

Voor de bepaling van de toeslag worden in de nieuwe situatie de volgende stappen doorlopen:

  • 1.

    De gewichtensom van de school wordt bepaald;

  • 2.

    Deze gewichtensom wordt verminderd met 6,0 % van het totaal aantal ongewogen leerlingen;

  • 3.

    De gewichtensom wordt gemaximeerd op 80 % van het aantal ongewogen leerlingen.

De toeslag op de ruimtebehoefte bedraagt 1,40 m2  bvo * (gecorrigeerde) gewichtensom. Er wordt geen additionele vaste voet toegekend.

De aparte normen in de verordening voor het realiseren van een (eerste of tweede) speellokaal in het reguliere basisonderwijs zijn komen te vervallen. Hiermee sluit de verordening (weer) aan op het gewijzigde Bouwbesluit 2003.

De vierkante meters brutovloeroppervlakte (bvo) zijn echter niet verdwenen. In de waarde van 5,03 m2  bvo per leerling zijn de vierkante meters voor het eerste en tweede speellokaal verwerkt. Op deze manier wordt het schoolbesturen mogelijk gemaakt om de hen ter beschikking staande vierkante meters bvo al dan niet in te zetten als speellokaal.

De vaste voet staat in de nieuwe methodiek voor voorzieningen die minder of niet afhankelijk zijn van het leerlingenaantal. Voorbeelden hiervan zijn de staf- en dienstruimten, directieruimte, administratie, teamkamer en spreekkamer. Verder de facilitaire ruimten als reprografie, entree en bergingen.

Voor de scholen voor het speciaal basisonderwijs (SBO) gelden in de nieuwe situatie de volgende waarden: een vaste voet van 250 m2 bvo en een bvo per leerling van 7,35 m2. In de 7,35 m2  bvo per leerling is de (voormalige) extra ruimte bij de 12e groep verwerkt door te lineariseren.

De ruimte voor een eventueel speellokaal is (in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs) niet meegenomen omdat er voor gekozen is om de ruimtebehoeftesystematiek voor het sbo (en het so) voor wat betreft het speellokaal ongewijzigd te laten (zie paragraaf 2.2.5.6).

Dat betekent dat indien sprake is van een speellokaal voor een school voor speciaal basisonderwijs, daarvoor als ruimtebehoefte steeds 90 m2 bvo wordt aangehouden.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs houdt in dat wordt bezien hoe groot de capaciteitsbehoefte van de desbetreffende school is in relatie tot de eventueel reeds aanwezige capaciteit. De omvang van de noodzakelijke capaciteit of uitbreiding van de capaciteit wordt uitgedrukt in vierkante meter brutovloeroppervlakte.

Bij de normoppervlakte wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • -

    De zwaarte van de handicap(s) van de kinderen (onderwijssoort), tot uitdrukking gekomen in een grotere of kleinere ruimtebehoefte;

  • -

    Onderscheid oudere en jongere kinderen, tot uitdrukking komend in het verschil tussen SO en VSO.

Er is geen één op één verband tussen de oppervlaktenormen voor het (V)SO en de bestaande clusterindeling in clusters 1-4 ten behoeve van de indicatiestelling van de kinderen.

Per onderwijssoort worden de volgende aantallen vierkante meter bvo per leerling gebruikt:

Leerling-afhankelijke ruimtenormering (V)SO

schoolsoort

SO jong

VSO oud

sh/esm, visg, lz, zmok, pi

8,7 m2  bvo/lln

12,2 m2  bvo/lln

zmlk

8,7 m2  bvo/lln

9,2 m2  bvo/lln

doven, lg, mg

13,8 m2  bvo/lln

15,5 m2  bvo/lln

Eind 2005 is door het Kabinet een motie aangenomen om de groepsgrootte in het voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen (vso-zmlk) te verkleinen van twaalf naar zeven leerlingen.

Vso-zmlk scholen krijgen vanaf 1 januari 2006 extra formatie van het Rijk om de groepsgrootteverkleining mogelijk te maken. Hiermee kunnen scholen meer personeel in dienst nemen. Daartoe is het Besluit bekostiging WEC aangepast (KB van 9 mei 2006, Stb.2006, 283).

Schoolbesturen hebben hierdoor meer geld voor personeel gekregen. Gemeenten hebben, na agendering van dit onderwerp door de VNG een (kleine) toevoeging in het gemeentefonds gekregen om die kleinere groepen te huisvesten. Volledige doorvoering in de huisvesting van de groepsgrootteverkleining vergt extra geld. Daarom is voor dit type speciaal onderwijs uitgegaan van de beschikbare middelen en is de groepsgrootteverkleining (noodgedwongen) niet geheel doorgevoerd.

De bvo/leerling-norm blijft daarmee afwijkend van de andere normen, zodat hier sprake blijft van een status aparte voor VSO-zmlk.

Daarnaast geldt een vaste voet.

Deze is voor alle onderwijssoorten binnen SO en VSO bepaald op 370 m2  bvo (met uitzondering van VSO-zmlk, waarvoor een vaste voet van 250 m2  geldt). Het gaat hierbij overigens om een vaste voet zonder onderwijsruimten zoals groepslokalen.

De vaste voet staat in de nieuwe methodiek voor voorzieningen die minder of niet afhankelijk zijn van het leerlingenaantal en van de specifieke schoolsoort. Voorbeelden hiervan zijn de staf- en dienstruimten, directieruimte, administratie, teamkamer, spreekkamer, behandelkamers, rustruimten. Verder de facilitaire ruimten als reprografie, entree en bergingen.

De vaste voet voor een school met zowel SO als VSO binnen hetzelfde schooltype is slechts eenmaal van toepassing. Om dezelfde reden is voor een scholengemeenschap met meer schooltypen de vaste voet voor elk afzonderlijk schooltype van toepassing.

Evenals in de oude situatie geldt dat de vaste voet alleen voor een hoofdvestiging van toepassing is en niet voor een nevenvestiging.

Bij de berekeningen voor (V)SO zijn speellokalen niet meegenomen. In de bvo/lln-getallen zijn de extra ruimten (ER) bij de 12e of 13e groep verwerkt door te lineariseren. Indien sprake is van een speellokaal, wordt daarvoor als ruimtebehoefte steeds 90 m2  bvo aangehouden.

Voor SO-mg en VSO-mg kunnen bij ministeriële beschikking kleinere n-factoren dan 7 worden vastgesteld. Voor instellingen waarvoor dit van toepassing is, wordt een vaste voet en een omvang bvo/lln berekend op dezelfde wijze als is toegepast voor de andere n-factoren. (Toevoegen bedrag m2 ).

Voor het (V)SO-mg met n-factor kleiner dan 7 geldt onderstaande.

Leerlingafhankelijke ruimtenormering (V)SO-mg N-factor < 7 leerlingen

schoolsoort

SO jong

VSO oud

vaste voet

mg doven en visg, n=2

56,75 m² bvo/lln

57,5 m² bvo/lln

370 m² bvo

mg doven en zmlk, n=3

56,75 m² bvo/lln

57,5 m² bvo/lln

370 m² bvo

mg visg en een andere handicap, n=3

56,75 m² bvo/lln

57,5 m² bvo/lln

370 m² bvo

3. School voor voortgezet onderwijs

Het bepalen van de ruimtebehoefte in het voortgezet onderwijs gaat aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. In dit model wordt op basis van een tweetal componenten de ruimtebehoefte bepaald. De ruimtebehoefte is enerzijds afhankelijk van het aantal leerlingen dat de school bezoekt en anderzijds afhankelijk van kenmerken van de school (zoals de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod).

Met behulp van tabel 7.1.a kan op basis van het aantal leerlingen per onderwijssoort de zogenaamde leerlinggebonden component worden bepaald.

Een voorbeeld: Het Lokale Lyceum

Ruimtesoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/II

aantal II

BVO

onderbouw

-

Algemene ruimte

6,18

100

618

avo/vwo

-

Algemene ruimte

5,85

200

1170

totaal

-

Algemene ruimte

300

1788

 

Daarna wordt de vaste voet van de instelling berekend aan de hand van tabel 7.1.b. Voor Hilversum is aanvullend bepaald dat voor een nevenvestiging die is opgenomen op een door de minister goedgekeurd Regionaal Plan Onderwijsvoorziening een vast voet geldt van 550 m² bvo Een tijdelijke nevenvestiging komt niet voor een vast voet in aanmerking.

De school uit het voorbeeld, Het Lokale Lyceum is een hoofdvestiging en heeft geen afdeling waarin de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden. De vaste voet van Het Lokale Lyceum bedraagt dus 980 vierkante meter Algemene Ruimte. Het totale ruimtebeslag van Het Lokale Lyceum komt dus op 2768 m² bruto vloeroppervlakte Algemene Ruimte.

Een school komt in aanmerking voor een vaste voet per afdeling als op deze school de beroepsgerichte leerweg voor deze afdeling wordt aangeboden. Uitgangspunt daarbij is dat de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden zo veel mogelijk wordt gefaciliteerd ten behoeve van het beroepsgericht onderwijs. Pas als op de instelling de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector wordt aangeboden, mag voor die afdeling of sector ook de leerwegondersteunende of de gemengde leerweg worden aangeboden.

Deel C De bepaling van de omvang van de toekenning

1. School voor basisonderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal vierkante meter zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering.

De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal vierkante meter bvo zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal vierkante meter bvo waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal vierkante meter bvo waarvoor huisvesting aanwezig is.

Zowel voor uitbreiding, ingebruikneming als medegebruik geldt in het primair onderwijs een drempelwaarde van 90 m² bvo. Pas wanneer deze drempel overschreden is, ontstaat aanspraak op een van de bovengenoemde voorzieningen.

Voor het speciaal basisonderwijs geldt in de bovengenoemde gevallen een drempelwaarde van 80 m² bvo.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal vierkante meter bvo zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal vierkante meterbvo waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal vierkante meter bvo waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal vierkante meter bvo waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar worden verwezen.

Zowel voor uitbreiding, ingebruikneming als medegebruik van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen geldt in het primair onderwijs een drempelwaarde van 90 m² bvo. Pas wanneer deze drempel overschreden is, ontstaat aanspraak op een van de bovengenoemde voorzieningen.

Voor het speciaal basisonderwijs geldt in de bovengenoemde gevallen een drempelwaarde van 80 m² bvo.

Overige voor blijvend dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw.

De voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair is rechtstreeks gekoppeld aan de toekenning van voorzieningen in de huisvesting, die een vergroting van de totale capaciteit tot gevolg hebben.

De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn omdat een gebouw in gebruik wordt genomen. of omdat de capaciteit van het gebouw van een school voor speciaal basisonderwijs moet worden vergroot voor het creëren van een extra speellokaal. Activiteiten die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet- en regelgeving kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. Als een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten ten opzichte van het vervangen van een gasgestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie.

De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw zoals deze zijn omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs', door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal vierkante meter zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering.

De omvang van de ingebruikneming is eveneens afhankelijk van het aantal groepen zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor permanente voorzieningen. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is afhankelijk van het aantal vierkante meter bvo zoals vastgesteld volgens de berekeningswijze voor tijdelijke voorzieningen. In het geval van uitbreiding is de reeds beschikbare huisvesting van belang voor het bepalen van de omvang van de capaciteitsvermeerdering.

De omvang van medegebruik wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor de huisvesting noodzakelijk is en de kosten in verhouding tot de verwachte gebruiksduur van de lokalen. Indien mogelijkheden van medegebruik aanwezig zijn, zal in eerste instantie hiernaar word en verwezen.

Zowel voor uitbreiding, ingebruikneming als medegebruik van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen geldt in het primair onderwijs een drempelwaarde van 80 m² bvo. Pas wanneer deze drempel overschreden is, ontstaat aanspraak op een van de bovengenoemde voorzieningen.

Overige voor blijvend dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van (de uitbreiding van) het terrein wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte op grond van de daartoe in bijlage III, deel D, gestelde eisen met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De situatie op zich zal ook van invloed zijn op de omvang van de terreinoppervlakte ten behoeve van het schoolgebouw.

De voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair is rechtstreeks gekoppeld aan de toekenning van voorzieningen in de huisvesting, die een vergroting van de totale capaciteit tot gevolg hebben.

De omvang van de aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die strikt noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het geven van onderwijs. Dit houdt in dat slechts die activiteiten voor bekostiging in aanmerking komen die de normale eisen te stellen aan het gebouw voor het geven van onderwijs niet overschrijden. De aanpassing kan noodzakelijk zijn omdat een gebouw in gebruik wordt genomen. De aanpassing kan ook noodzakelijk zijn omdat een dislocatie wordt afgestoten en specifieke voorzieningen die in de dislocatie aanwezig waren in het hoofdgebouw moeten worden gerealiseerd. Ook kan het zijn dat een dislocatie, als gevolg van een stijging van het aantal leerlingen, de status hoofdgebouw krijgt en als gevolg hiervan moet worden aangepast. Indien de school een ander vak opneemt in het schoolwerkplan en het schoolwerkplan wordt als zodanig door de inspectie goedgekeurd, dan kan een noodzakelijke aanpassing van een lokaal tot het desbetreffende vaklokaal worden goedgekeurd. Activiteiten die noodzakelijk zijn als gevolg van specifieke wet- en regelgeving kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen. In het geval dat een oliegestookte verwarmingsinstallatie moet worden vervangen door een gasgestookte installatie komen de meerkosten van het vervangen van de oliegestookte installatie ten opzichte van het vervangen van een oliegestookte installatie door een gasgestookte installatie voor bekostiging in aanmerking. De meerkosten zullen in de meeste gevallen betrekking hebben op de noodzakelijke verplaatsing van de installatie. De omvang van het onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die noodzakelijk zijn aan de buitenzijde van het gebouw zoals deze zijn omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs', door de vervanging van de binnenkozijnen en binnendeuren of door de vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming of door het totaal van verschillende van deze activiteiten.

3. School voor voortgezet onderwijs

Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel, dat staat beschreven in deel B van deze bijlage en het bijbehorende gedeelte van de toelichting.

In de toekenningscriteria (Bijlage I) is bepaald, dat voor de beoordeling of een instelling voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in aanmerking komt de beschikbare capaciteit met tien procent wordt verhoogd. Vervolgens wordt bezien of de ruimtebehoefte op basis van de leerlingprognose voor langer dan vijftien jaar deze verhoogde capaciteit overschrijdt.

Indien zulks het geval is wordt de omvang van de voorziening bepaald door vaststelling van het verschil tussen de werkelijk beschikbare capaciteit (100%) en de uitkomst van het ruimtebehoeftemodel (tabellen 7.1.a en 7.1.b).

Met behulp van het RBM kan geen normatief lokalenplan worden opgesteld. Om te bepalen wat de leegstand binnen de onderwijsruimten is, zal een toets moeten plaatsvinden of er binnen het huidige lesrooster sprake is van onderbezetting. In geval van medegebruik door een andere school voor voortgezet onderwijs moet bekeken worden of de lesroosters van de scholen zo op elkaar kunnen worden afgestemd dat overschotten en tekorten elkaar opheffen. In geval van medegebruik door een school voor primair onderwijs zal gekeken moeten worden of binnen het lesrooster een of meer lokalen leeggeroosterd kunnen worden.

Het lesrooster en het feitelijke lokalenplan zijn bepalend bij de bepaling van de leegstand. Het is nu van belang om enerzijds te toetsen of het lesrooster redelijk is. Is het aantal ingeroosterde lessen bijvoorbeeld niet hoog in verhouding tot het aantal leerlingen? Aan de hand van een aantal criteria kan het lesrooster getoetst worden, bijvoorbeeld dat het gemiddeld aantal lessen in de week niet boven de 29 uur uitkomt en dat een theorielokaal minimaal voor 32 uur in de week ingeroosterd kan worden. Aan de hand van het lokalenplan (bij voorkeur een plattegrond van de school) kan bepaald worden of alle lokalen wel ingeroosterd zijn of waarom in bepaalde lokalen de bezetting maximaal 16 is in plaats van 26 leerlingen.

Om nu te bezien of het feitelijk lesrooster redelijk is, in verhouding tot de bepaling van de ruimtebehoefte van de instelling, wordt het aan de hand van de volgende criteria getoetst:

  • -

    aantal lessen per week komt niet boven de 29 lesuur per week (excl. gym);

  • -

    het aantal lessen lichamelijke oefening komt niet boven de 3 lesuur per week;

  • -

    de gemiddelde groepsgrootte is 26 leerlingen. Uitzondering vormen het praktijkonderwijs (14 leerlingen en het leerwegondersteunend onderwijs 16 leerlingen);

  • -

    het normatieve gebruik per week ligt voor algemene ruimten op 32 uur per week. Voor specifieke lokalen en werkplaatsen ligt het normatieve gebruik op 24 uur per week;

  • -

    gemiddeld past een hele groep (klas) in een onderwijsruimte. Alleen ruimten voor machinale houtbewerking en de lasserij zijn geschikt voor maximaal 8 leerlingen;

  • -

    een lesuur duurt 50 minuten. Wordt uitgegaan van lesuren van 45 minuten dan wordt het aantal lessen per week naar rato verhoogd.

Voor de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming, medegebruik en verplaatsing van noodlokalen wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent.

Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

Met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (tabel 7.1) wordt op basis van het leerlingenaantal, dat voortvloeit uit de leerlingprognose voor een periode langer dan vier jaar en korter dan vijftien jaar de ruimtebehoefte bepaald. Vergelijking van deze ruimtebehoefte met de met tien procent verhoogde beschikbare capaciteit geeft als resultaat de omvang van de goedgekeurde tijdelijke voorziening, uitgedrukt in m² bruto vloeroppervlakte.

Voor tijdelijke voorzieningen wordt deze oppervlakte niet naar lokaalsoort toegedeeld. De toekenning vindt plaats op het niveau bruto m² lesruimte per instelling. Als drempel voor toekenning wordt 1 lokaal gehanteerd, dat wil zeggen dat het geconstateerde ruimtetekort minimaal 100 m² bruto moet bedragen om voor toekenning van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in aanmerking te komen.

Voor de bepaling van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming, medegebruik en verplaatsing van noodlokalen wordt de beschikbare capaciteit verhoogd met tien procent.

Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen is rechtstreeks gekoppeld aan de toekenning van voorzieningen in de huisvesting, die een vergroting van de totale capaciteit tot gevolg hebben (zie ook bijlage I, paragraaf 3.7).

Gymnastiekruimten

De bepaling van de omvang van de verschillende voorzieningen in de huisvesting, die gymnastiekruimte betreffen, verloopt, onder toepassing van het Ruimtebehoeftemodel, analoog aan de bepaling van de omvang van toekenningen voor lesgebouwen.

Voor de bepaling van het aantal in medegebruik te geven lessen gymnastiek is het lesrooster maatgevend. Het maximale aantal lestijden gymnastiek kan met de in paragraaf 3.4 gegeven formule worden berekend.

Deel D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

De wet geeft de opdracht aan gemeenten om in de verordening bepalingen op te nemen met betrekking tot de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen. Er is gekozen voor een beperkt aantal bepalingen. Enerzijds omdat op die wijze de autonomie van een schoolbestuur zo groot mogelijk is, anderzijds omdat het Bouwbesluit reeds een aantal centrale eisen aan schoolgebouwen gesteld stelt.

Ook de minister van OCenW heeft, door middel van een Algemene maatregel van bestuur, enkele minimale oppervlakte-eisen gesteld. Deze betreffen echter niet de specifieke ruimten, maar het totale gebouw, dan wel alle bij een school in gebruik zijnde gebouwen. Deze normen zijn gepubliceerd in het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO (Stb. 1997, 125).

In aanvulling op de centrale eisen bepaalt de verordening alleen iets over de oppervlakte en de indeling uit het oogpunt van functionaliteit van ruimten, met name in verband met de mogelijkheden voor medegebruik.

TOELICHTING BIJLAGE IV

In deze bijlage is de systematiek opgenomen op basis waarvan toegekende voorzieningen worden bekostigd. De bijlage valt uiteen in twee mogelijke vergoedingsmethoden, namelijk:

  • -

    vergoeding op basis van normbedragen (deel A);

  • -

    vergoeding op basis van feitelijke kosten (deel B).

In deel C is vervolgens de systematiek weergegeven op basis waarvan medegebruikstarieven kunnen worden vastgesteld.

De keuze tussen vergoeding op basis van normbedragen en vergoeding op basis van feitelijke kosten dient vooraf te worden vastgelegd in artikel 3 van de verordening. In deze verordening zijn zoveel mogelijk vergoedingen genormeerd. Slechts indien normering niet mogelijk is, dan wel tot irreële uitkomsten leidt, is afgezien van normering. Afhankelijk van de lokale situatie kan de keuze tussen vergoeding op basis van normbedragen en vergoeding op basis van feitelijke kosten een andere zijn.

Deel A Vergoeding op basis van normbedragen

1 School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair, onderhoud en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen.

Nieuwbouw/uitbreiding

Voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw is zoveel mogelijk genormeerd op een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. Hiernaast kunnen, afhankelijk van de beoordeling, toeslagen worden gegeven voor de inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal (in het geval van een school voor speciaal basisonderwijs) en verhuiskosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren.

Tijdelijke voorziening

Een tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke lokalen als eerste voorziening (nieuwbouw), het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw door middel van tijdelijke lokalen en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Bij tijdelijke lokalen als eerste voorziening is er geen permanent hoofdgebouw aanwezig, zodat er extra kosten gemaakt moeten worden voor het realiseren van voorzieningen als directieruimten, lerarenkamer, conciërgeruimte en dergelijke . Indien tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Met de huurvergoeding kan een schoolbestuur een noodlokaal huren dan wel ruimte in een bestaand gebouw huren. Beide soorten huur worden op basis van de feitelijke huurprijs vergoed (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m². Deze normbedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m². Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding. Voor alle duidelijkheid: het basisbedrag wordt dus niet bij elke uitbreiding toegekend.

Gymnastiek

De vergoeding voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie en eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair. De bedragen voor de klokuurvergoeding (materiële exploitatie), welke van toepassing zijn bij gebruik van een 'eigen' gymnastiekzaal en bij medegebruik/huur van een gymnastiekaccommodatie zijn opgenomen in de modelbeleidsregel bekostiging gymnastiekruimte.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen.

Nieuwbouw/uitbreiding

Voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw is zoveel mogelijk genormeerd op een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per groep. Hiernaast kunnen, afhankelijk van de beoordeling, toeslagen worden gegeven voor de inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal, verhuiskosten en een liftinstallatie. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren.

Tijdelijke voorziening

Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke lokalen als eerste voorziening (nieuwbouw), het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw door middel van tijdelijke lokalen en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Bij tijdelijke lokalen als eerste voorziening is er geen permanent hoofdgebouw aanwezig, zodat er extra kosten gemaakt moeten worden voor het realiseren van voorzieningen als directieruimten, lerarenkamer, conciërgeruimte en dergelijke. Indien tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Met de huurvergoeding kan een schoolbestuur een noodlokaal huren dan wel ruimte in een bestaand gebouw huren. Beide soorten huur worden op basis van de feitelijke huurprijs vergoed (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Gymnastiek

De vergoeding voor gymnastiek valt uiteen in bedragen voor nieuwbouw en uitbreiding van een gymnastiekaccommodatie, eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair en onderhoud. Voor LG- en MG-scholen is er een extra toeslag voor het vergroten van de entree en de was- en kleedruimte. Bij de voorziening 'bad voor watergewenning en bewegingstherapie' is slechts medegebruik van toepassing. Indien nieuwbouw van een dergelijke voorziening noodzakelijk is vindt vergoeding op basis van feitelijke kosten plaats (zie deel B).

De bedragen voor de klokuurvergoeding (materiële exploitatie), welke van toepassing zijn bij gebruik van een 'eigen' gymnastiekzaal en bij medegebruik/huur van een gymnastiekaccommodatie zijn opgenomen in de modelbeleidsregel bekostiging gymnastiekruimte.

3 Voortgezet onderwijs

In dit hoofdstuk zijn voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, tijdelijke voorziening, eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair en gymnastiek genormeerde bedragen opgenomen.

Nieuwbouw/uitbreiding

De kosten voor nieuwbouw en uitbreiding van een permanent gebouw zijn genormeerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ruimte-afhankelijke kosten (lokaalspecifiek) en sectie-afhankelijke kosten (sectie-specifiek). Hiernaast kan, afhankelijk van de beoordeling, een vergoeding voor aanvullende normkosten (fundering en bemaling) worden gegeven. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten met de ligging sterk kunnen variëren.

Om de normvergoeding van de investeringskosten te kunnen berekenen is het noodzakelijk te weten met hoeveel vierkante meters BVO de verschillende ruimtesoorten moeten worden uitgebreid of teruggebracht. Het huidige gebouw zal daarom eerst moeten worden opgemeten. Dit kan in drie stappen gebeuren:

  • ·

    1. 1 Opmeten van de netto vierkante meters van de specifieke ruimten. Door vermenigvuldiging van de netto vierkante meters van deze ruimten met de bruto/netto factor van 1,67 wordt de BVO van deze ruimten verkregen.

  • ·

    2. 2 Opmeten van de netto vierkante meters van de werkplaatsen. Ter verkrijging van de BVO van deze werkplaatsen kunnen deze netto vierkante meters worden vermenigvuldigd met de bruto/netto factor van 1,38.

  • ·

    3. 3 De vierkante meters BVO van de algemene ruimte zijn nu: BVO van het gebouw minus BVO specifieke ruimten en BVO werkplaatsen. Oftewel:

BVO

Bestaande BVO totaal

... m²

BVO specifieke ruimte (netto m² x 1,67)

.. m²

BVO werkplaatsen consumptief (netto m² x 1,38)

... m²

= Algemene ruimte

... m²

Het tekort of overschot per ruimtesoort wordt daarop vermenigvuldigd met het bedrag per vierkante meter BVO. Door sommering van deze positieve en negatieve bedragen wordt het totaal bedrag aan normvergoeding voor investeringskosten/inventaris verkregen. Dit bedrag per vierkante meter BVO verschilt overigens per omvang van de goed te keuren uitbreiding of nieuwbouw (zie deel A, 3.1 van bijlage IV).

Bij het in de vorige alinea berekende bedrag moeten vervolgens ook nog de vergoedingen voor de sectie-afhankelijke en de aanvullende kosten worden opgeteld.

Tijdelijke voorziening

Tijdelijke voorziening kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw van noodaccommodatie, uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie dan wel door middel van huur van een noodlokaal of bestaande huisvesting. Bij de afweging tussen aankoop en huur van een noodlokaal kunnen aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik een rol spelen.

Bij de verwerving van tijdelijke lokalen wordt geen onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van tijdelijke lokalen als eerste voorziening en uitbreiding van een bestaande noodaccommodatie. Met de op basis van bijlage III goedgekeurde oppervlakte kan door middel van de formule het investeringsbedrag worden berekend. Dit investeringsbedrag omvat tevens alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke.

Indien een tijdelijke voorziening voor een kortere periode nodig is, kan het aantrekkelijk zijn om in plaats van een investeringsvergoeding voor een noodlokaal een huurvergoeding te geven. Met de huurvergoeding kan een schoolbestuur een noodlokaal huren dan wel ruimte in een bestaand gebouw huren. Beide soorten huur worden op basis van de feitelijke huurprijs vergoed (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

De normvergoeding voor inventaris wordt berekend door het tekort of overschot per ruimtesoort te vermenigvuldigen met het normatieve bedrag per m² wat voor deze ruimten is opgenomen. Hierbij gaat de vergelijking echter iets verder:

Bestaande BVO totaal ... m²

  • -

    BVO specifieke ruimte Handel/verkoop administratie (netto m² x 1,67) ... m²

  • -

    BVO specifieke ruimte (uiterlijke) verzorging/mode en commercie ... m² (netto m² x 1,67)

  • -

    BVO werkplaatsen Techniek Algemeen (netto m² x 1,38) ... m²

  • -

    BVO werkplaatsen Grafische Techniek (netto m² x 1,38) ... m²

  • -

    BVO werkplaatsen Landbouw (netto m² x 1,38) ... m²

  • -

    BVO werkplaatsen AMVB (netto m² x 1,67) ... m²

  • -

    BVO werkplaatsen consumptief (netto m² x 1,38) ... m²

= Algemene ruimte ... m²

Het bovenstaande betekent voor inventaris dat als een school goedkope ruimte moet ombouwen voor dure ruimte, het verschil in inventariskosten wordt gecompenseerd. Dit kan gebeuren als algemene ruimte verbouwd wordt tot werkplaats of specifieke ruimte. Andersom kan ook voorkomen, dat de school gekort wordt op het bedrag voor inventaris als werkplaatsen of specifieke ruimte wordt verbouwd tot algemene ruimte. Bij dit laatste kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat het totaalbedrag negatief wordt. In dit uitzonderlijke geval wordt het bedrag voor inventaris op nul gezet.

Gymnastiek

Voor gymnastiek wordt een aparte vergelijking gemaakt tussen het aantal gymzalen waar normatief recht op bestaat en het aantal aanwezige zalen. Bij uitbreiding van een oefenvloer tot 252 m² kan het normbedrag aan inventaris/investeringskosten worden berekend door:

  • -

    vermenigvuldiging van de netto m² met 1,3 tot BVO;

  • -

    door vermenigvuldiging van deze BVO met het aantal normbedrag per vierkante meter voor inventaris/investeringskosten.

4 Indexering

Op grond van artikel 102, derde lid WPO; artikel 100, derde lid WEC en artikel 76m, derde lid WVO, is de gemeente verplicht normen vast te stellen aan de hand waarvan bedragen kunnen worden vastgesteld voor de toegekende voorzieningen in de huisvesting. Een aantal voorzieningen, zoals aanpassing en onderhoud, zal worden bekostigd nadat een offerte is uitgebracht en beoordeeld. Deze voorzieningen zijn gezien de enorme verscheidenheid niet of nauwelijks zinvol te normeren. Voorzieningen als nieuwbouw en uitbreiding kunnen op basis van normbedragen worden bekostigd. De vastgestelde normbedragen zullen jaarlijks moeten worden aangepast aan het geldende prijspeil.

Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht.

Ten behoeve van bijvoorbeeld de begrotingsvoorbereiding kan dan worden uitgegaan van vaststaande cijfers in het volgende jaar door met behulp van zogenaamde MEV-cijfers het prijspeil voor een volgend jaar te prognosticeren. Door deze methodiek van toepassing te verklaren, liggen de vergoedingen voor de voorzieningen vast. Jaarlijks wordt het prijsniveau gepubliceerd van het daaropvolgende jaar. Voor iedere volgende prijsbijstelling zal het gepubliceerde prijsniveau eerst moeten worden herleid naar het werkelijk prijspeil, dus een 'terugcorrectie' met het MEV-cijfer.

De vaststelling van de index is jaarlijks. De vaststelling kan tegelijkertijd plaatsvinden met de vaststelling van het programma en het overzicht. Gezien het tijdstip van vaststellen van het programma en het overzicht kan zonder problemen ook het MEV-cijfer worden gehanteerd omdat dit cijfer definitief bekend wordt gemaakt op de derde dinsdag in september.

TOELICHTING BIJLAGE V

Voor het staande houden van een budgettaire afwijzing in een procedure van bezwaar en beroep is het nodig de criteria die de volgorde bepalen, eenduidig vast te leggen en in de uitvoering daaraan strikt de hand te houden. Met de in bijlage V gehanteerde indeling in hoofd- en subprioriteiten is dit mogelijk.

De zorg voor adequate huisvesting betekent concreet dat het vastgestelde bedrag voor het programma minimaal zo groot moet zijn dat:

  • a.

    elke groep een dak boven het hoofd kan worden geboden (medegebruik/ nieuwbouw/ uitbreiding; blijvend of tijdelijk);

  • b.

    vervanging en onderhoud/aanpassing (bouwkundige calamiteiten, constructiefouten, herstel en vervanging van schade in verband met bijzondere omstandigheden) absoluut noodzakelijk zijn om de voortgang van het onderwijs niet in gevaar te brengen;

  • c.

    voor alle aanwezige leerlingen eerste aanschaf van onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair wordt vergoed.

De onder a tot en met c genoemde voorzieningen moeten altijd worden toegekend, los van het feit of het budget het op dat moment toelaat of niet. De noodzaak om deze voorzieningen toe te kennen kan invloed hebben op het budget voor de volgende programma's en op de mogelijkheden andere, minder urgente voorzieningen toe te kennen.

In de subprioriteiten is met enkelvoudige criteria gewerkt om de bewerkingen niet nodeloos gecompliceerd te maken.

De gemeente stelt één integraal budget vast voor alle drie de onderwijssectoren tezamen. Dit zorgt voor een integrale afweging.

-(Eerste) nieuwbouw, ingebruikneming, uitbreidingen en aanpassingen die capaciteitstoevoegingen inhouden voor hetzelfde relatieve aandeel, worden gelijkgeschakeld qua prioriteit ongeacht de onderwijssector, de benodigde oppervlakte en de kosten. De prioriteit wordt uitgedrukt in een percentage en dit percentage is hoger naarmate de voorziening bestemd is voor een groter deel van de school. Vb.

School

Huidige capaciteit

Noodzakelijke capaciteit

Tekort capaciteit

Percentage tekort

Prioriteit

1

1.250 m2

1.450 m2

200 m2

200/1250 = 16%

2

2

6.000 m2

6.900 m2

900 m2

900/6000 = 15%

3

3

0 m2

900 m2

900 m2

100%

1

  • -

    Het herschikken van schoolgebouwen levert altijd een extra waarde op ten opzichte van de som van individuele nieuwbouw en uitbreidingen. In de fase van het beoordelen van de aanvragen moet scherp gelet worden op het feit of elk van de in de herschikking gevraagde voorzieningen noodzakelijk is, om te voorkomen dat er een sluiproute ontstaat voor individuele aanvragen.

  • -

    De afweging van de volgorde bij de voorzieningen voor een adequaat onderhoudsniveau wordt op basis van de conditie van het onderdeel of de onderdelen gemaakt. Er wordt gewerkt met scores van het bouwkundig onderzoek en de hoogte van de scores bepaalt de volgorde. De slechtste conditie wordt als eerste gehonoreerd. In de subprioriteit bij de hoofdprioriteiten 2 en 3 is een volgorde qua gewicht bepaald: eerst voorzieningen als het hele gebouw een zekere mate van onderhoud / aanpassingen nodig heeft; vervolgens voorzieningen voor (bepaalde) lesruimten en eindigend met overige ruimten/niet-lesgebouwen.

  • -

    De aanpassingen om te voldoen aan wettelijke verplichtingen vallen onder hoofdprioriteit 3. Voor zover sancties dreigen, die leiden tot het sluiten van het schoolgebouw op korte termijn als niet aan het vereiste wordt voldaan, is sprake van een voorziening die spoedeisend is.

Samenvatting urgentiecriteria

Hoofdprioriteiten

Subprioriteiten

Rangorde bepaling door:

1.capaciteitstekorten

a.met herschikking

percentage capaciteitstekort

 -

b.zonder herschikking

percentage capaciteitstekort

 -

c.bij gymnastiekruimten

percentage capaciteitstekort

2.adequaat onderhoudsniveau

a.gebouw

score bouwkundige kwaliteit

 -

b.theorie-/leslokaal

score bouwkundige kwaliteit

 -

c.vak-/speellokaal/ gymnastiekruimte

score bouwkundige kwaliteit

 -

d.niet-lesruimte

score bouwkundige kwaliteit

 -

e.overige ruimte

score bouwkundige kwaliteit

3.voldoen aan wettelijke verplichtingen

a.gebouw

score bouwkundige kwaliteit

 -

b.theorie-/leslokaal

score bouwkundige kwaliteit

 -

c.vak-/speellokaal/ gymnastiekruimte

score bouwkundige kwaliteit

 -

d.niet-lesruimte

score bouwkundige kwaliteit

 -

e.overige ruimte

score bouwkundige kwaliteit

4.nieuwe onderwijskundige inzichten c.a.

a.voor theorie-/leslokalen

percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt

-

b.voor vak-/speellokalen/ gymnastiekruimten

percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt

 -

c.overige (toekomstige) onderwijsruimten

percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt

 -

d.herstel/vervanging schade

in bijzondere omstandigheden,voor zover niet spoedeisend mate van ernst van de schade

-

e.overige activiteiten

ouderdom van het gebouw