Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Gemeente Bergen |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Gemeente Bergen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2004 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 18-12-2003 De Duinstreek, 30-12-2003 | Raad 12-119 |
de Raad van de gemeente Bergen
gelezen het voorstel van het college van
overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand;
Vast te stellen de hierna volgende "Reïntegratieverordening Gemeente Bergen".
Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling aan personen (rechthebbende WWB-ers, ANW-ers en Nuggers) als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet, voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar, waarbij het bepaalde in artikel 7, lid 3 van de wet onverminderd van toepassing is.
Artikel 4. Aanspraak op een voorziening
De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor het individu niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt overschreden.
Het college kan ter uitvoering van artikel 2 aan of ten behoeve van de persoon als bedoeld in artikel 2, lid 1, een dienstverlening inkopen, die kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.
De belanghebbende die een dienstbetrekking aanvaardt en drie jaar of langer een uitkering van de gemeente Bergen heeft ontvangen of eenoudergezin is met de verzorging van kinderen tot 12 jaar, wordt eenmalig een uitstroompremie verstrekt van maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onder j van de wet.
Indien de uitkeringsgerechtigde voor de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand een uitkering ontving van de gemeente Bergen en hij in aanmerking kwam voor een subsidie of inkomensvrijlating wordt een eventuele aanspraak op een subsidie of inkomensvrijlating beoordeeld op basis van bepalingen van de Verordening subsidiebeleid en vrijlating van inkomsten gemeente Bergen.
De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 8 kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gevallen, worden geweigerd indien:
Artikel 10. Inlichtingenplicht en terugvordering
Personen aan wie het college een voorziening aanbiedt in het kader van deze verordening, werkgevers die een loonkostensubsidie ontvangen in het kader van deze verordening en uitvoeringsorganisaties die zijn betrokken bij het uitvoeren van deze verordening zijn verplicht om uit eigen beweging of desgevraagd het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening onder overlegging van bewijsstukken.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien de uitgangspunten zoals vastgelegd in de notitie Beleid gesubsidieerde arbeid gemeente Bergen hiertoe aanleiding is.
Toelichting bij de Verordening activering en reïntegratie
In de Wet werk en bijstand staat, voor personen jonger dan 65 jaar, het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’ centraal. De gemeente draagt een algemene zorg voor de activering en reïntegratie van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden, met uitzondering van personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersvoorzieningen (UWV) een uitkering verstrekt.
Het is aan de gemeente om te beoordelen, mede met behulp van het advies van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Reïntegratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.
Betrokkenen hebben ingevolge artikel 9 van de wet de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
In artikel 1 wordt een aantal begrippen omschreven. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.
Sociale activering kan ingezet worden met als perspectief arbeidsinschakeling, maar ook met sociale redzaamheid als perspectief. Bij de onbeloonde activiteiten kan het gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, begeleiding, advisering, vrijwilligerswerk en dergelijke. De onbeloonde activiteiten staan ten dienste van het perspectief van betrokkene. Zij kunnen dus nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voorhanden is. Werken met behoud van uitkering (in een stage of proefplaatsing bij een werkgever) kent altijd een beperkte periode. Om problemen met het arbeidsrecht en jurisprudentie ter zake te voorkomen kan die periode nooit langer zijn dan zes maanden.
De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije reïntegratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.
Met betrekking tot de verplichting om aandacht te schenken aan een evenwichtige aanpak van de verschillende in de wet genoemde categorieën, en de doelgroepen daarbinnen kan het volgende worden opgemerkt. Uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk. Individueel maatwerk verhoudt zich slecht met het indelen in doelgroepen. Tegelijk moet vooral de uitstroom uit de bijstand worden bevorderd. Dit betekent vanzelf dat de meeste aandacht zal gaan naar personen die algemene bijstand ontvangen. Andere doelgroepen krijgen minder aandacht. Bovendien zijn de financiële middelen die de gemeente beschikbaar heeft voor het aanbieden van voorzieningen beperkt en niet toereikend om alle personen uit de categorieën waar de gemeente voor verantwoordelijk is een aanbod te doen.
Het college kan (tijdelijk) afzien van het aanbieden van een voorziening wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn. Een individuele afweging vindt bijvoorbeeld plaats wanneer een alleenstaande ouder een zorgplicht heeft voor kinderen tot 12 jaar. In dat geval zal het college eerst een oordeel vormen over de beschikbaarheid van kinderopvang, de beschikbaarheid van passende scholing (lestijden en reistijden) en de belastbaarheid van betrokkene. Wanneer betrokkene deelneemt aan een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers, dan dient dit programma eerst te worden afgerond, hoewel de gemeente natuurlijk kan kijken naar de mogelijkheid om inburgering en werk te combineren (duale trajecten). Medische belemmeringen vormen als zodanig geen reden voor het afzien van het aanbieden van een voorziening. De voorziening moet dan wel aangepast zijn aan de mogelijkheden die betrokkene heeft. In dergelijke gevallen wordt, indien nodig, gebruik gemaakt van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen.
Voor de kosten van de voorzieningen kan de gemeente beschikken over het zogenaamde ‘werkdeel’ van de wet. Dit is een specifieke uitkering van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voorafgaand aan ieder jaar bepaalt het ministerie wat het gemeentelijk budget zal zijn. Het werkdeel bestaat uit geoormerkte middelen ter financiering van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Wanneer door onderbenutting een overschot ontstaat op het gemeentelijk budget, dan mag dit overschot niet aan iets anders worden besteed.
Voor wat betreft nuggers en ANW-ers heeft de gemeente geen financieel voordeel als deze worden gereïntegreerd richting een dienstbetrekking. Om te voorkomen dat de gemeente een aanspraak op een voorziening voor deze groep niet kan weigeren, is in de verordening een subsidieplafond opgenomen als weigeringsgrond. Bovendien is in de verordening een inkomensgrens opgenomen voor deze groep, omdat bij een hoger inkomen dan het genoemde de belanghebbende wordt geacht zelf zijn reïntegratiekosten te betalen.
Voor het overige kan het college besluiten om uit eigen middelen extra budget beschikbaar te stellen. Bijvoorbeeld wanneer er een overschot ontstaat op het inkomensdeel van de financiering. Dit kan vanzelfsprekend alleen wanneer er voldoende financiële ruimte is.
Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV. In afwijking van het laatste kunnen het college en het UWV overeenkomen dat het college deze verantwoordelijkheid overneemt van het UWV. In dat geval maken college en UWV afspraken over de voorwaarden en de financiering.
Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel.
De aanspraak op een gemeentelijke reïntegratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. De aanspraak geldt evenzeer voor personen die werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Een voorziening kan immers nodig zijn om van gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk uit te stromen.
Wanneer de bijstand aan gehuwden wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk.
Doel van de ondersteuning is het bevorderen van uitstroom naar werk. Door dit uitgangspunt worden trajecten die uitsluitend leiden tot bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of een andere vorm van sociale activering niet meer ingekocht.
Onder de noemer ondersteuning is een groot aantal activiteiten mogelijk. Het kan gaan om:
activiteiten in het kader van schuldhulp- of psycho-sociale hulpverlening indien dit een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.
De verschillende onderdelen van de ondersteuning en het einddoel van de ondersteuning wordt vertaald in een individueel aanbod, het trajectplan. Voor het opstellen van het trajectplan en voor de uitvoering van de activiteiten uit het trajectplan maakt de gemeente gebruik van één of meer externe opdrachtnemers. De opdrachtnemer is altijd een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid of de sociale redzaamheid bevordert.
De uitstroompremie moet gezien worden als een positieve prikkel om uit te stromen uit de bijstand. Wie daarvoor in aanmerking komt, staat omschreven in dit artikel. De premie moet in één keer worden uitbetaald, anders wordt deze fiscaal belast.
In dit artikel wordt omschreven onder welke voorwaarden de premie wordt verstrekt. De belanghebbende moet bewijsstukken overleggen om voor een premie in aanmerking te komen. In de praktijk is directe beoordeling van het recht op een premie niet altijd mogelijk omdat het inkomen nog niet vaststaat of omdat de duur van de dienstbetrekking niet zeker is (bijvoorbeeld uitzendwerk). In voorkomende gevallen kan, in overleg met de uitkeringsgerechtigde, gehandeld worden naar bevind van zaken. Bijvoorbeeld kan gekozen worden om de uitstroompremie vast te stellen na afloop van de proeftijd bij een vast dienstverband en bij uitzendwerk als zeker is hoe lang het werk duurt. De afspraken die hiervoor gemaakt worden met de uitkeringsgerechtigde moeten per brief kenbaar gemaakt worden en vastgelegd worden in de administratie.
Op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur is er een overgangsbepaling opgenomen. Deze overgangsbepaling sluit aan bij artikel 9 van de Invoeringswet. Dit betekent dat de deeltijdsubsidie, activiteitensubsidie of inkomensvrijlating in het eerste kwartaal wordt vermenigvuldigd met 1, in het tweede kwartaal met 0,75, in het derde kwartaal met 0,50 en in het vierde kwartaal met 0,25. Voor het overige blijven de toegekende subsidies van kracht, met dien verstande dat het recht in ieder geval eindigt op 1 januari 2005.
Naast het aanbieden van ondersteuning naar reguliere arbeid is gesubsidieerde arbeid het tweede belangrijke instrument in het bevorderen van de arbeidsinschakeling. Een tijdelijke loonkostensubsidie maakt het voor werkgevers aantrekkelijk om een werkervaringsplaats te bieden aan personen die wat minder productief zijn, die arbeidsvaardigheden moeten opdoen of die meer dan gemiddeld begeleiding nodig hebben. Bij gesubsidieerde arbeid kan het gaan om een dienstbetrekking met een reguliere werkgever of met het WNK.
De wijze waarop vorm en inhoud wordt gegeven aan gesubsidieerde arbeid staat omschreven notitie “Beleid gesubsidieerde arbeid gemeente Bergen”. Een belangrijk verschil ten opzichte van de Wiw-dienstbetrekkingen en ID-regeling is echter dat gesubsidieerde arbeid altijd gezien moet worden als een werkervaringsplaats waarbij het doel is uitstroom naar reguliere arbeid en het dienstverband altijd tijdelijk is.
Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet overleggen om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie. Hierbij kan gedacht worden aan: persoonsgegevens, de gegevens over het dienstverband, een afschrift van de arbeidsovereenkomst, afschriften van de maandelijkse loonbetalingen en dergelijke.
Net als bij de overige ondersteuning worden de activiteiten die te maken hebben met het realiseren van de gesubsidieerde arbeidsplaatsen uitbesteed aan een externe opdrachtnemer en worden jaarlijks afspraken gemaakt over taakstellingen en vergoedingen voor de uitvoering.
Een combinatie van gesubsidieerde baan en scholing of begeleiding (duale-trajecten) is mogelijk als de situatie van de belanghebbende hierom vraagt.
Voor gesubsidieerde banen die zijn ontstaan voor inwerkingtreding van de wet gelden voorlopig de oude afspraken met de werkgevers en de rechtspositie van de werknemers. Anders zou er sprake zijn van een aantasting van het rechtszekerheidsbeginsel.
Dit neemt niet weg dat er in de loop van het jaar andere afspraken met de werkgevers of werknemers kunnen worden gemaakt.
Gesubsidieerde banen zijn zowel in de collectieve sector als in de marktsector mogelijk. Er is geen limiet aan het aantal medewerkers dat in dienst wordt genomen. De subsidie mag echter niet tot concurrentievervalsing leiden. Een bedrijf mag dus niet ‘onder de prijs’ gaan leveren omdat er met goedkopere arbeidskrachten wordt gewerkt. Verdringing van reguliere arbeid moet worden voorkomen.
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Wet werk en bijstand (WWB) zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun.
In de als bijlage 1 bij deze verordening opgenomen beleidsaanbevelingen op gesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aan aangegeven in welke gevallen loonkostensubsidies buiten de Europese regelgeving vallen. Daarnaast wordt vermeld waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidies wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken.
De algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Artikel 4:35, lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder
geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:
In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 9 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.
Artikel 10 regelt de informatieplicht van belanghebbenden, werkgevers en uitvoeringsorganisaties. De informatieplicht strekt zich ook uit over informatie die van belang is voor andere bepalingen in de wet of in verordeningen die te maken hebben met de uitvoering van de wet. Wanneer een belanghebbende verwijtbaar een traject afbreekt, dan is dat reden voor het opleggen van een maatregel. Artikel 10 regelt ook het toezicht van de gemeente en de mogelijkheid tot terugvordering bij onverschuldigde betaling.
De verordening eindigt met de hardheidsclausule. Hierin is geregeld dat het college de bevoegdheid heeft om af te wijken van de verordening. Hierbij kan tevens gedacht worden aan de omstandigheden die tijdens het opstellen van deze verordening of de notitie “Beleid gesubsidieerde arbeid gemeente Bergen” niet waren te voorzien.