Organisatie | Bergen (NH) |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsverordening gemeente Bergen |
Citeertitel | Handhavingsverordening gemeente Bergen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2004 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 18-12-2003 De Duinstreek, 30-12-2003 | Raad 12-119 |
de Raad van de gemeente Bergen;
gelezen het voorstel van het college van 9 december 2003;
Gelet op artikel 69 lid 3 en artikelen 78 tot en met 90 van de Algemene bijstandswet (Abw) en artikel 54 lid 3 en de artikelen 58 tot en met 62 van de Wet werk en bijstand (WWB);
vast te stellen de hierna volgende “Handhavingsverordening Gemeente Bergen”
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Het college geeft informatie over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden, alsmede over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college maakt hierbij gebruik van de lokale media, brochures en correspondentie. Het doel hiervan is het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Hoofdstuk 3: BEVOEGDHEID TERUGVORDERING
Artikel 5. Ten onrechte verleende bijstand
Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:
Artikel 6: Terugvordering van gezinsleden
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Artikel 8: Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 besluit het college tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:
Artikel 9: Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 7 wordt afgezien indien:
Artikel 10: Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
Artikel 11: Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Artikel 12: Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 4 besluit het college van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:
Hoofdstuk 6: BEVOEGDHEID VERHAAL
Het college verhaalt de kosten van bijstand tot het tijdstip waarop de artikelen 56
61 en 62 van de Wet werk en bijstand in werking treden, in de gevallen en overeenkomstig de regels aangegeven in de artikelen 92 lid 2 en 3 tot en met 105 en 141 Abw, voor zover zich hier geen andere wettelijke regel tegen verzet;
TOELICHTING HANDHAVINGSVERORDENING
In de Wet Werk en Bijstand is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van het college. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige Handhavingsverordening wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te kunnen continueren. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.
Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.
De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand acht het college het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.
3.Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.
De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.
indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.
Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.
Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de Handhavingsverordening is vastgelegd.
5.Ten onrechte verleende bijstand
De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn de beleidsregels in deze verordening, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.
bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en artikel 2 van de Handhavingsverordening eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.
aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.
Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.
er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.
Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.
Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
7.Afzien van het terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). De WWB kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Het college is vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.
Verder kunnen er in de individuele situatie dringenderedenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens en dringende reden. In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
8.tot en met 11. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
12. tot en met 14. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting
Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.
Overigens wordt met de onder 11. sub e. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.
17. Verplichtingen met betrekking tot de invordering
In de beleidsregels wordt meerdere gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaalde dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit éénzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.
Het college verricht regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Dit gebeurt bij een aflossingsverplichting van meer dan 5 jaren éénmaal per 36 maanden, of zoveel vaker als wijzigingen in het inkomen hiertoe aanleiding geven.
18. Verrekening en beslaglegging
De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel.
De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.
Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:
er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;
Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 16. genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke.
21. Onvoorziene omstandigheden
Omdat de omstandigheden onvoorzien zijn kan deze term niet nader worden aangeduid. Van dit artikel kan daarom uitsluitend gebruik worden gemaakt als het besluit duidelijk wordt gemotiveerd.