Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maassluis

Verordening Wet kinderopvang Maassluis 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaassluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wet kinderopvang Maassluis 2011
CiteertitelVerordening Wet kinderopvang Maassluis 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 149
  2. Wet kinderopvang, artikel 25

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201126-11-2014nieuwe wetgeving

16-11-2010

De Schakel

2010-3633

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang Maassluis 2011

De gemeenteraad der gemeente Maassluis;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2010; inzake advies B en W 1900 aanpassing verordening Kinderopvang en vaststelling beleidsregels, nr. 2010-3633

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 25 van de Wet kinderopvang;

gezien de brief van 18 augustus 2004 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer der Staten Generaal, waarin hij aankondigt artikel 6 eerste lid, onder k, artikel 6, eerste lid onder l, en artikel 23 van de wet kinderopvang vooralsnog per 2005 niet in werking te laten treden;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van detegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de

VERORDENING WET KINDEROPVANG MAASSLUIS 2011 

Paragraaf 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a) het college: het college van burgemeester en wethouders;b) de wet: de Wet kinderopvang;c) de tegemoetkoming: een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager.d) Geindiceerd persoon: persoon met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 4 eerste lid, is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of een kind heeft ten aanzien van wie, bij besluit als bedoeld in artikel 4 eerste lid, is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.  

Artikel 2 Doelgroep tegemoetkoming

De tegemoetkoming in deze verordening is bedoeld voor personen zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet en geindiceerde personen.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1

    Op aanvragen ingevolge deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2

    Het college kan het in het eerste lid genoemde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Paragraaf 2 VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE

Artikel 4 Te verstrekken gegevens en advisering

  • 1

    Het college stelt op aanvraag van de ouder vast of hij, zijn partner dan wel het kind van de ouder een geïndiceerde persoon is, en in welke mate uit dien hoofde, voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze verordening noodzakelijk is.

  • 2

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan worden ingediend bij het college van de gemeente waar de ouder zijn woonplaats heeft als bedoeld in artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3

    3. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:a. naam, adres en BSN van de ouder;b. indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner en bevat de aanvraag: naam en BSN van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;c. naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;d. overige gegevens en bewijsstukken die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming. 

  • 4

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie gaat gepaard met een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 7.

  • 5

    Het college kan bepalen dat de aanvraag als bedoeld in het eerste lid geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 6

    Alvorens te besluiten op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid , kan het collegevan burgemeester en wethouders ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies inwinnen van een onafhankelijke adviseur die beschikt over adequate deskundigheid. 

  • 7

    De ouder en de partner zijn verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek van de adviseur als bedoeld in het vorige lid.

  • 8

    Het college kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de aanvraag en vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie.

Artikel 5 Inhoud en bekendmaking van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:• a. de geldigheidsduur van de indicatie;• b. de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.t

Artikel 6 Weigeringsgronden inzake een sociaal medische indicatie

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:1. De ouder zijn woonplaats, zoals bedoeld in in artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in de gemeente Maassluis heeft.2. de ouder geen geindiceerd persoon is.3. De aanvraag betrekking heeft op kosten waarvoor de ouder en/of de partner reeds anderszins een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.4. Indien sprake is van een andere adequate (opvang)voorziening of indien hier redelijkerwijs gebruik van kan worden gemaakt5. De ouder weigert mee te werken aan het onderzoek als bedoeld in artikel 4 zesde lid van deze verordening, dan wel weigert toestemming te geven voor het opvragen van zijn gegevens door de adviseur als bedoeld in artikel 4 zesde lid van deze verordening.

 

Paragraaf 3 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag van de tegemoetkoming

  • 1

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:a) naam, adres en BSN van de ouder;b) indien van toepassing: naam en BSN van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;c) naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;d) een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;e) gevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet of een geindiceerd persoon is;f) overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming. 

  • 2

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Paragraaf 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Weigeringsgrond inzake de tegemoetkoming

Het college weigert de tegemoetkoming in ieder geval indien: a. de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet; ofb. er geen sprake is van een geindiceerd persoon. 

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden op basis van een plaatsingsbewijs van de kinderopvang.

  • 3

    Het college kan in bijzondere gevallen in afwijking van het gestelde in het eerste lid besluiten de tegemoetkoming toe te kennen vanaf een datum die ligt voor de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van de kinderopvang is ontvangen.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van maximaal een kalenderjaar.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

  • 1

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2

     In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:a) de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;b) de naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop in de overige gevallen de tegemoetkoming betrekking heeft;c) de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;d) de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor indicatie en/of de tegemoetkoming wordt verleend;e) de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en de hoogte van het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;f) de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;g) de verplichtingen van de ouder. 

Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald door overlegging van een nota van de kinderopvang door de ouder.

  • 2

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Paragraaf 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode op een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

  • 2

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt in overeenstemming met de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Paragraaf 6 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1

    De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2

    De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Paragraaf 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van bijzondere individuele omstandigheden van deze verordening afwijken voor zover toepassing hiervan zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011, onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wet Kinderopvang Maassluis 2004.

Artikel 19 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang Maassluis 2011

 

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Maassluis in zijn openbare vergadering van 16 november 2010

de griffier,                            de voorzitter,

 

Toelichting 1 ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING WET KINDEROPVANG MAASSLUIS

Inleiding

Op 1 januari 2005 trad de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders ofverzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent detegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderenDe gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening in artikel 5, 7 en 8 opgenomen.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaarEen tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

 

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappenDe verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene Wet Bestuursrecht. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 BegripsbepalingenDe begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2 Doelgroep tegemoetkomingDit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 3 beslistermijnDe termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een andere tegemoetkoming in verband met wijziging van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’, in geval van het vaststelling van de noodzaak indicatie SMI. Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 4 Te verstrekken gegevens en advisering

Bij de inwerkingtreding van de Wet kinderopvang is artikel 23 nog niet in werking getreden. Dit artikel zou er voor zorgen dat mensen met een sociaal medische problematiek ook onder de werking van de Wet kinderopvang zouden vallen. Omdat de groep die op sociaal medische redenen kinderopvang nodig heeft toch vaak een kwetsbare groep is, is in de verordening artikel 2, met een gelijke strekking als art. 23 van de Wet Kinderopvang, opgenomen. Met betrekking tot de tegemoetkoming aan sociaal medisch geïndiceerde personen hebben gemeenten beleidsvrijheid.

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college, in de praktijk dient de aanvrager de aanvraag in via het Centrum Jeugd en Gezin, waarna de aanvraag conform het protocol SMI en de SMI procedure wordt behandeld.

In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming. In de beleidsregel tegemoetkoming kosten kinderopvang sociaal medische indicatie wordt dit artikel verder uitgewerkt.

Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:- schriftelijk moet worden ingediend;- moet zijn ondertekend;- de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;- een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

Artikel 5 Inhoud en bekendmaking van de beschikkingHet besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk worden geacht. In dit geval vormt het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringsverplichting geldt vooral voor het geval daarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijkend besluit neemt.

Artikel 6 Weigeringsgronden inzake een sociaal medische indicatieNaast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent deverrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, ofb. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

De gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie is een vangnetvoorziening. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de wet aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming, kunnen aanspraak maken wegens een sociaal-medische noodzaak. Hieruit voortvloeiend betreft het geen crisisopvang: kortdurende opvang van maximaal 2 weken in een crisissituatie waarbij per direct opvang nodig is. Ook indien de opvang alleen bedoeld is als vakantieopvang wordt deze niet vergoed.

Uitgangspunt is dat een indicatie SMI niet wordt afgegeven indien andere voorzieningen een passender aanbod kunnen leveren of er sprake is van een adequate voorliggende voorziening. Voorliggende voorzieningen kunnen zijn:- ouders die onder de Wet Kinderopvang vallen.- ouders die gebruik kunnen maken van andere adequate (opvang)voorzieningen zowel in niet-professionele zin (eigen netwerk, eigen kracht initiatieven, etc.) als in professionele zin, zoals:a. Voorschoolb. Peuterspeelzaalc. een AWBZ voorzieningd. een WMO voorzieninge. een voorziening in het kader van het Persoons Gebonden Budget f. medisch kinderdagverblijfg. een Boddaertcentrumh. zelfindicerende plus-opvang;

NB: voor uitkeringsgerechtigden kan een re-integratietraject niet als voorliggende voorziening worden aangemerkt, indien de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid de keuze heeft gemaakt de aanvrager geen re-integratietraject aan te bieden.

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag van de tegemoetkomingDe tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren.Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een wijziging (verhoging of verlaging) van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract van de kinderopvang stelt de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vast, conform art. 24 Wet kinderopvang en de beleidsregels re-integratie. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register.

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:- de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, WIJ, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;- de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het UWV WERKbedrijf maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;- de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;- Oudkomers vanaf het moment dat zij verplicht zijn een inburgeringstraject te volgen.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

 

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

 

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkomingDe termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een andere tegemoetkoming in verband met wijziging van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid’, in geval van het vaststelling van de noodzaak indicatie SMI. Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de gemeente ‘harde’ afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

Artikel 9 Weigeringsgrond inzake de tegemoetkomingNaast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent deverrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor devaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:c. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, ofd. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem dee. schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

De gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie is een vangnetvoorziening. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de wet aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming, kunnen aanspraak maken wegens een sociaal-medische noodzaak. Hieruit voortvloeiend betreft het geen crisisopvang: kortdurende opvang van maximaal 2 weken in een crisissituatie waarbij per direct opvang nodig is. Ook indien de opvang alleen bedoeld is als vakantieopvang wordt deze niet vergoed.

Uitgangspunt is dat een indicatie SMI niet wordt afgegeven indien andere voorzieningen een passender aanbod kunnen leveren of er sprake is van een adequate voorliggende voorziening. Voorliggende voorzieningen kunnen zijn:- ouders die onder de Wet Kinderopvang vallen.- ouders die gebruik kunnen maken van andere adequate (opvang)voorzieningen zowel in niet-professionele zin (eigen netwerk, eigen kracht initiatieven, etc.) als in professionele zin, zoals:i. Voorschoolj. Peuterspeelzaalk. een AWBZ voorzieningl. een WMO voorzieningm. een voorziening in het kader van het Persoons Gebonden Budget n. medisch kinderdagverblijfo. een Boddaertcentrump. zelfindicerende plus-opvang;

NB: voor uitkeringsgerechtigden kan een re-integratietraject niet als voorliggende voorziening worden aangemerkt, indien de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid de keuze heeft gemaakt de aanvrager geen re-integratietraject aan te bieden.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkomingDit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekken van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:1. De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.2. De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.3. Het college kan in afwijking van het gestelde in het eerste lid besluiten de tegemoetkoming toe te kennen vanaf een datum die ligt voor de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen, mits de aanvraag binnen een redelijke termijn na de start van de kinderopvang is ontvangen.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt in principe pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen, behoudens uitzonderingen op grond van lid 3.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleendDe tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. In geval van een indicatie SMI is het uitgangspunt dat de indicatie wordt verleend voor een periode van maximaal 1 jaar (niet noodzakelijkerwijs een kalenderjaar) en dat verlenging van steeds maximaal 1 jaar mogelijk is indien hiertoe zeer zwaarwegende gronden aanwezig zijn. Jaarlijks moet de indicatie opnieuw worden beoordeeld

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvangDe Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil, er van uitgaande dat de uurprijs van de kinderopvang binnen de gestelde maximumgrens blijft. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg tecombineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

In het verlengde van het feit dat de wet slechts de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming regelt en niet de omvang van die aanspraak is het uitgangspunt dat de omvang van de kinderopvang op grond een sociaal medisch indicatie, waar mogelijk, beperkt wordt tot maximaal 6 dagdelen kinderopvang/gastouderopvang of 3 dagen BSO per week, waarvan slechts op zwaarwegende gronden kan worden afgeweken.

Artikel 13 Inhoud van de beschikkingOnderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 9 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:- de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;- de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang;

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk worden geacht. In dit geval vormt het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringsverplichting geldt vooral voor het geval daarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijkend besluit neemt.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkomingDe subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze vanbevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkomingOp grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn in de vorm van een nota dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten in de vorm van een nota. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb

Artikel 16 Verrekening met de voorschottenDit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 12).

Artikel 17 InlichtingenplichtDeze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:1. het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;2. er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeftontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkomingIn de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van detegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij deintrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van detegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van detegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling(artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boeteNaast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang). Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:- het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);- het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);- het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete is geregeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:- de overtreder is overleden;- de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;- er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

Artikel 18 HardheidsclausuleDit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Bij het afwijken van de bepalingen kunnen de rechten van belanghebbende op basis van deze verordening niet worden aangetast.

Artikel 19 InwerkingtredingDe verordening treedt in werking op 1 januari 2011

Artikel 20 CiteertitelDeze bepaling spreekt voor zich.