Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rozendaal

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRozendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal
CiteertitelVerordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet,art149

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200931-12-2017Onbekend

22-09-2009

Gemeentelijkinformatieblad"IndeRoos"9-10-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal

De raad van de gemeente Rozendaal;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 augustus 2009, nummer MJ-09-33;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

RAADSBESLUIT

BESLUIT

Vast te stellen: de verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van

de gemeenteraad van Rozendaal d.d. 22 september 2009,

de griffier

K.M. Schaap

de voorzitter

drs. J.H. Klein Molekamp

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK GEMEENTE ROZENDAAL

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    toezichthouders: ambtenaren van de HGM/GGD die op grond van artikel 14 door het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente, doet daarvan melding aan het college.

  • 2.

    De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 1: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 3: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1.

    Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2.

    Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 15, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6. Register

  • 1.

    Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage. Tevens zal het register peuterspeelzalen gepubliceerd worden op de gemeentelijke internetsite.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

  • 1.

    De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2.

    Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register peuterspeelzalen zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

  • 1.

    De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2.

    De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk gewaarborgd zijn. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

Artikel 10 Kwaliteitseisen behorende bij de verschillende ambitieniveaus

Kwaliteitseisen

Ambitieniveau 1

Ambitieniveau 2

Ambitieniveau 3

1.Het hebben en uitvoeren van een pedagogisch beleidsplan

X

X

X

2.Contract met ouders/intake

X

X

X

3.Klachtenprotocol hebben en toepassen

X

X

X

4.Periodiek overleg met vertegenwoordiging van ouders

X

X

X

5.Toelatingsleeftijd 24 maanden

X

X

X

6.Aantal uren open per dag: 3,5 uur per ochtend en 2,5 uur per middag

X

X

X

7.Speel/werkoppervlakte per groep 3,5m2 per peuter (bruto)

X

X

X

8.Buitenspeelruimte, die voor kinderen bereikbaar is, per groep peuters met minimaal 4m2 per peuter

X

X

X

9.Minimaal één jaarlijkse observatie van het kind

-

X

X

10.Minimaal één kindbespreking met de ouders

-

X

X

11.Hanteren overdrachtsformulier peuterspeelzaal/basisschool

-

X

X

12.Inbedding in lokaal beleid

-

X

X

13.Er is sprake van een werknemer/werkgeversrelatie

-

X

X

14.Verzorgen van jaarlijkse evaluatie Piramideproject

-

-

X

15.Hebben en toepassen van een peutervolgsysteem

-

-

X

16.Beschikken over een Piramidecertificaat

-

-

X

17.Minimaal 50% van de peuters behoort tot de doelgroep

-

-

X

18.Doelgroepkinderen kunnen 3e en 4e dagdeel aangeboden krijgen

-

-

X

19.Begeleiding op de groep

Vrijwillige en/of ongediplomeerde leiding

Minimaal 50% van de openingstijd professionele (gediplomeerde) coaching

Minimaal één gediplomeerde en betaalde beroepskracht aangevuld met vrijwillige en/of ongediplomeerde leiding

Minimaal twee (waarvan minimaal één Piramide gekwalificeerde) gediplomeerde en betaalde beroepskrachten eventueel aangevuld met vrijwillige en/of ongediplomeerde leiding

20.Groepsgrootte

Minimaal 16 en maximaal 20 peuters

Minimaal 14 en maximaal 18 peuters

Minimaal 12 en maximaal 16 peuters

21.Leidster kindratio

1:8 – 1: 10

1:7 – 1: 9

1: 6 – 1: 8

Artikel 11. Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

Artikel 12. Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3, voor zover dat is vastgesteld; in andere gevallen geldt: zodra dat is vastgesteld;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

  • e.

    de wijze van informatie uitwisseling (indien van toepassing) aan de basisschool na beëindiging bezoek aan de peuterspeelzaal.

Artikel 13. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1.

    Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2.

    Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3.

    Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 14. Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 15. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1.

    De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder op een door het college te bepalen moment, maar tenminste één keer per vier jaar, of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3.

    Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 16. Het inspectierapport

  • 1.

    De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2.

    Indien de toezichthouder oordeelt, dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3.

    Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4.

    De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5.

    De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 17. Aanwijzing en bevel

  • 1.

    Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2.

    In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4.

    De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 18. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 19. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen en voor zover toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 20. Overgangsbepaling

  • 1.

    Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij de gemeente bekend zijn.

  • 2.

    Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3.

    Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 200

 

Artikel 22. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Rozendaal.