Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2012 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Hellendoorn 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-02-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 07-02-2012 Hellendoorn Journaal, 17-2-2012 | 11INT02330 |
De raad van de gemeente Hellendoorn;
gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 20 december 2011;
gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel d, artikel 8, tweede lid onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2012
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen aangemerkt;
Hoofdstuk II Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 2 Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode elke maand het inkomen (inclusief vakantietoeslag) onafgebroken niet uitkomt boven 105 procent van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien een gezin slechts bestaat uit twee gezinsleden en één van de gezinsleden is op de peildatum uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet, komt het rechthebbende gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Het college kan van de bepalingen in deze verordening afwijken in bijzondere situaties waarin toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Hellendoorn 2012.
De Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is met ingang van 1 januari 2009 gewijzigd. Artikel 36 van de WWB is toen ingrijpend gewijzigd. Daarmee is de langdurigheidstoeslag beleidsmatig en financieel gedecentraliseerd naar de gemeenten.
Per 1 januari 2012 is de WWB ingrijpend veranderd. De toets op het huishoudinkomen en vermogen is geïntroduceerd. Dit heeft gevolgen voor de inhoud van de definitie van het gezin. Verder is artikel 36 WWB aangepast: van een langdurig laag inkomen is in ieder geval geen sprake bij een inkomen hoger dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.
De verordening moet hierop worden aangepast. Verder zijn de aanpassingen van technische aard.
Op grond van artikel 8, eerste lid, onderdeel d van de WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen, zoals die in artikel 36, eerste lid WWB worden gebruikt.
Binnen artikel 36 WWB wordt genoemd dat het college de langdurigheidstoeslag verleent aan personen die voldoen aan bepaalde criteria. Eén van deze criteria is dat er “geen zicht is op inkomensverbetering”. Deze zinsnede waarborgt al dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er geen behoefte is aan een bepaling omtrent de uitsluitingsgronden. In 2011 is geen enkele afwijzing gebaseerd op het feit dat iemand is toegelaten tot een schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Faillissement. Een dergelijke regel is dan ook niet meer wenselijk.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt éénmaal per jaar bijgesteld en is gebaseerd op de bijstandnorm zoals die op 1 januari, waarin de peildatum valt, geldt.
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Er is voor gekozen om begrippen, die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet, niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.
Begrippen die in de wet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de wet staan dan wel een afwijkende betekenis hebben, is een definitie gegeven in deze verordening.
Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, wordt bedoeld de datum waarop de periode van langdurig laag inkomen voorbij is. Op dat moment ontstaat het recht op langdurigheidstoeslag. Hiermee wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB, LJN: BD8637), maar de datum waarop het recht ontstaat. De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de wet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig en laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, eerste lid WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36, eerste lid WWB, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.
Hoofdstuk II Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 2 Langdurig, laag inkomen
Over het algemeen wordt aangenomen dat, bij een laag inkomen, na een periode van drie jaar, niet veel reserveringsruimte resteert. Daarom wordt een referteperiode van drie jaar aangehouden.
In artikel 36, zesde lid, van de WWB is bepaald dat onder laag inkomen niet wordt verstaan een in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Het begrip ‘langdurig en laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 105 procent van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde wettelijke grens van 110 procent. Verder wordt hiermee ook tegemoet gekomen aan de in de jurisprudentie ontwikkelde norm dat marginale overschrijdingen van de inkomensgrenzen genegeerd dienen te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).
Nadrukkelijk is gekozen voor het vereiste dat de belanghebbende gedurende de referteperiode elke maand een laag inkomen heeft.
Verder is er bewust voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen net iets boven bijstandsniveau.
Door te kiezen voor een percentage van 5 boven bijstandsniveau worden personen van 21 jaar tot 65 jaar op een gelijke wijze behandeld als personen van 65 jaar en ouder. Het totale inkomen op jaarbasis is nagenoeg gelijk.
In het tweede lid worden personen, die gedurende de referteperiode een bijdrage op grond van de WTOS of WSF 2000 hebben ontvangen, uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de toelichting op artikel 36 WWB staat dat bepaalde groepen met goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Er is echter geen formele uitsluitingsgrond in de wettekst opgenomen. Om te voorkomen dat elke aanvraag individueel hierop getoetst moet worden is er voor gekozen deze voorwaarde expliciet in de verordening op te nemen.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op een vast percentage van de bijstandsnorm voor gezinnen, een alleenstaande ouder en een alleenstaande. Om die reden behoeft de verordening niet jaarlijks te worden aangepast.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gezinnen van twee gezinsleden één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid WWB. De wet voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gezinnen in dergelijke situaties ook niet wenselijk is. Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een gezinslid sprake is van een uitsluitingsgrond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid WWB.
Indien één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide gezinsleden geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.
De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt eenmaal per jaar vastgesteld. De bijstandsnormen, zoals die gelden per 1 januari van dat jaar waarin de peildatum valt, zijn bepalend.
De bedragen worden afgerond op hele euro’s.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.