Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005 gemeente Bunschoten |
Citeertitel | Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005 gemeente Bunschoten |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Bron bekendmaking is niet bekend.
Wet werk en bijstand, art. 7t/m 10
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-07-2015 | nieuwe regeling | 26-01-2012 Gemeenteblad 2012, 1 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Bunschoten,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 juni 2005, nr. 733
gelet op de artikelen 7, 8, 9, en 10, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005 gemeente Bunschoten
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
uitkeringsgerechtigden: personen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar die een uitkering hebben in het kader van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen;
niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon in de leeftijd van 18 tot 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij de Centrum voor Werk en Inkomen en die geen recht heeft op een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet of de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;
voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;
de wet: de Wet werk en bijstand;
Awb: de Algemene wet bestuursrecht;
werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;
algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in het kader van de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept;
scholing: een door het college noodzakelijk beoordeelde, beroepsgerichte opleiding of scholing voor de arbeidsmarkttoeleiding van de uitkeringsgerechtigden, personen die werkzaam zijn via een WIW of I/D-dienstverband, niet-uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ontvangen ingevolge de Anw.
Paragraaf 2 Beleid en financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een uitkering ingevolge de Anw, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening. Tevens kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB en artikel 37a van de Ioaw en de Ioaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend. Dit op basis van in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 vast te leggen criteria, onder meer:
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.
3. Het college kan een voorziening beëindigen:
c. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;
d. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;
e. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;
f. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 18 met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm en voor wie de werkaanvaarding naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling, heeft aanspraak op vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.
Artikel 17 Overige vergoedingen
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b, c, d en l een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om door het college noodzakelijk te achten reiskosten en kosten van materiële voorzieningen.
Paragraaf 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en de intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
De aanvraag wordt ingediend door middel van inlevering van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier bij de Stichting Banenplan.
Het overleggen van een trajectplan ondertekend door belanghebbende, het gemeentebestuur en het reïntegratiebedrijf wordt gelijk gesteld met het indienen van een aanvraagformulier.
Belanghebbenden verstrekken bij hun aanvraag minimaal de volgende bewijsstukken:
- Een trajectplan ondertekend door belanghebbende, het gemeentebestuur en eventueel het reïntegratiebedrijf.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Bunschoten van 1 september 2005
mr. E.J.G. Pierhagen L.C. Groen
raadsgriffier voorzitter
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de WWB.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld is de speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, heeft de gemeente aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen inwoners in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
De WWB verplicht de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een jaarlijks beleidsplan.
Het eerste lid geeft aan dat de raad periodiek een beleidsplan opstelt, doch minimaal eenmaal per 4 jaar. In de verordening 2004 was in artikel opgenomen dat de raad jaarlijks een beleidsplan opstelt. Uit doelmatigheidoverwegingen is gekozen om het beleidsplan voor een langere periode vast te stellen, met dien verstande dat er ten minste eenmaal
Het tweede lid geeft aan welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de maatregelenverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. In het vierde lid is de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terugvordert.
De tot 1 januari 2004 geldende Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
Artikel 6 regelt de sluitende aanpak. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.
Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht
In dit artikel en in het beleidsplan wordt het beleid ten aanzien van de criteria ontheffing arbeidsplicht geregeld.
Aan de memorie van toelichting kan ten aanzien van de categorie belanghebbenden met zorgtaken -in relatie tot de in lid 2, sub a, van artikel 7 van deze verordening vermelde te respecteren wens tot zelf invulling geven aan de zorgplicht- onder meer het volgende worden ontleend:
Om te voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces en dat de uitstroomkansen verkleinen, dienen ook aan hen arbeidsverplichtingen te worden opgelegd. De gemeente dient rekening te houden met een verantwoorde invulling van de combinatie werk en zorg. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de voorzieningen ontoereikend zijn om de aanwezige belemmeringen (wegens zorgtaken) geheel of gedeeltelijk op te heffen, reden waarom de gemeente tijdelijk gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan verlenen.
Deze belemmerende omstandigheden zullen bij eenoudergezinnen met zeer jonge kinderen en/of gehandicapte kinderen eerder aanwezig zijn dan bij gezinnen met iets oudere kinderen. Ook de gezinsgrootte vormt in de afweging daarbij een factor.
Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente heeft, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling gemaakt van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit wordt in het beleidsplan geregeld. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Het college stelt de budget- en subsidieplafonds vast.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. In het contract met het reïntegratiebedrijf wordt altijd verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Beleidsregels ten aanzien van de inkomenstoets worden in het beleidsplan geregeld.
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het eerste lid van artikel 10 artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, is onderscheid gemaakt tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij. Het streven is de kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit het eventuele overschot Inkomensdeel.
Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid is daarom de zinsnede “als onderdeel van een reïntegratietraject” toegevoegd. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’, is besloten dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement. Bij sociale activering als reïntegratie-instrument is in het beleidsplan bepalingen opgenomen over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.
Artikel 12 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen.
Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. De Europese richtlijn bepaalt dat bij de loonkostensubsidies in de private sector de subsidie maximaal 50% van de totale loonkosten mag beslaan.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. Eventueel kan hier de doelgroep beperkt worden door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 13 Detacheringsbanen uitgevoerd door een reïntegratiebedrijf
Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringsbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een reïntegratiebedrijf. Het beleid is er opgericht om de WIW-detacheringsbanen in de toekomst af te bouwen. De voorziening zal dan ook in uitzonderlijke gevallen ingezet worden en met alleen als einddoel uitstroom regulier werk.
Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het reïntegratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom wordt in het beleidsplan een aantal randvoorwaarden geformuleerd.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
Het is mogelijk de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. Deze vrijlating kan op grond van de WWB maximaal zes maanden plaatsvinden. Er is gekozen is voor het maximale percentage en het maximale bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.
In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal € 1944,00 kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen worden omschreven in het beleidsplan.
Artikel 17 Overige vergoedingen
Ter stimulering van de arbeidsinschakeling regelt dit artikel dat diverse kosten vergoed kunnen worden voor activiteiten die daaraan bijdragen.
De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas te gelde worden gemaakt als de verordening is ingegaan.