Overheidsorganisatie | Gemeente Nunspeet |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening re-integratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009 |
Citeertitel | Verordening re-integratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
'65 jaar' is gewijzigd in 'pensioengerechtigde leeftijd'
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-02-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | Wijziging | 31-01-2013 Huis aan Huis, 12-02-2013 | R.0002730 |
12-02-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | Wijziging | 31-01-2013 Huis aan Huis, 12-02-2013 | R.0002730 |
10-02-2010 | Nieuwe regeling | 17-12-2009 Huis aan Huis, 29-12-2009 | benw, 21-10-2009 |
De raad van de gemeente Nunspeet;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de
Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en ge-deeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen inzake het ondersteunen bij
arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;
b e s l u i t :
vast te stellen de verordening Re-integratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009.
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
a. WWB: Wet werk en bijstand;
b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers;
c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen;
d. de Wet: de WWB alsmede de IOAW en de IOAZ;
e. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand,
de IOAW of de IOAZ;
f. Anw-er: persoon met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw) die inge-schreven
is als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf;
g. Nugger: persoon als bedoeld in artikel 6, onder a van de WWB;
h. voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a, van de wet, deze
verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet;
j. AWB: de Algemene wet bestuursrecht;
k. belanghebbende: de persoon die op grond van deze verordening recht heeft op een
voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven,
hebben dezelfde betekenis als in de wet en de AWB.
1 Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot de pensioengerechtigde leeftijd, aan personen met een nabestaanden-
of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel
10, tweede lid van de WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover
het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel
40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing.
2 Het college stemt de ondersteuning en de inzet van voorzieningen af op de omstandigheden,
krachten en bekwaamheden van de belanghebbende. Bij de inzet van voorzieningen kiest het
college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat
wordt beoogd.
1 De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan
vast waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering
2 In het beleidsplan wordt vastgelegd:
a. welke voorzieningen het college kan aanbieden voor zover daarover in deze verordening
geen nadere bepalingen zijn opgenomen;
b. een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de priorite-ring
binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt
wordt genomen.
3 Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van het beleid.
1 Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid
van de WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het
oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening,
het in artikel 3 genoemde beleidsplan en de beleidsregels.
3 Er bestaat geen recht op ondersteuning als sprake is van een voorliggende voorziening die
naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.
4 Het college kan een eigen bijdrage vragen voor de verstrekking van voorzieningen aan Nug-gers.Er wordt geacht geen draagkracht te zijn als het inkomen lager is dan 120% van de toepas-selijke bijstandsnorm.
1 Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden, is gehouden
aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en
Inkomen (Wet Suwi), deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de
aangeboden voorziening heeft verbonden.
2 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verorde-ning,aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.
3 Als een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet voldoet aan het gestelde
in het eerste en/of tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover
is bepaald in de Afstemmingsverordening.
4 Als de ANW-er of Nugger die gebruikmaakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde
in het eerste en/of tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de
subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Onverminderd artikel 9, vierde lid van de WWB betrekt het college bij de invulling van arbeidsver-plichtingen
en de voorzieningen, de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van
voldoende scholing en de belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde.
1 Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor
de verschillende voorzieningen en voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een
specifieke voorziening. Een door het college ingesteld plafond vormt een weigeringsgrond bij
de aanspraak op een specifieke voorziening.
2 Op de subsidies, zoals bedoeld in artikel 13 en 14, is de Algemene subsidieverordening van
toepassing.
1 Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie
door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van
werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke
en maatschappelijke zelfredzaamheid.
2 Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, met inachtneming
van hetgeen daarover in deze verordening is bepaald, nadere regels stellen.
3 Onverminderd artikel 4 kan het college één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:
a. diagnose-instrumenten waaronder Work First;
b. stages bij bedrijven of instellingen;
c. sociale activering;
d. gesubsidieerd werk;
e. opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;
f. nazorg bij arbeidsinschakeling;
g. participatiebanen
h. ondersteuning bij maatschappelijke participatie;
i. arbeidsactivering en -toeleiding;
j. voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;
k. ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken
door deskundigen en taal- en beroepsgerichte scholing
4 Voorzieningen die niet opgenomen zijn in deze verordening kunnen aangeboden worden
als deze zijn opgenomen in het beleidsplan.
1 Iedere belanghebbende krijgt zo spoedig mogelijk na inschrijving bij het UWV-Werkbedrijf een
aanbod voor algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of
een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2 In het kader van een sluitende aanpak krijgt iedere uitkeringsgerechtigde direct een aanbod
voor een Work Firsttraject. Het traject kan ook op andere momenten ingezet worden als dit
noodzakelijk wordt geacht voor belanghebbenden die volgens artikel 4 aanspraak op ondersteuning
hebben.
3 Het traject is in eerste instantie gericht op het in kaart brengen van capaciteiten en belemme-ringen gericht op een vervolgtraject en/of het opdoen of continueren van werkervaring.
4 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die ontheven zijn van de arbeidsverplichtingen.
5 Het tweede lid is niet van toepassing als de uitkeringsgerechtigde een ander traject aangeboden
krijgt en Work First geen doeltreffend instrument is.
1 Het college kan een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.
2 Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in
een arbeidsrelatie.
3 De werkstage duurt maximaal zes maanden.
4 Het college plaatst de belanghebbende alleen als door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen
niet onverantwoord worden beïnvloed en als door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
1 Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering
2 Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten
ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling en maatschappelijke participatie
of het voorkomen van een sociaal isolement.
1 Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde of
ANW-er, een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.
2 De loonkostensubsidie kan worden verleend als door het college uit onderzoek is vastgesteld
dat de belanghebbende op korte of langere termijn een reëel perspectief heeft op regulier
werk.
3 De loonkostensubsidie wordt gedurende maximaal twaalf maanden verleend.
4 De subsidie bedraagt maximaal € 5.000,-- per jaar bij een dienstverband van 32 uur en con-tractsduur
van twaalf maanden. Het college is bevoegd dit bedrag periodiek aan te passen
aan de prijsontwikkelingen.
5 De subsidie wordt naar rato lager vastgesteld bij een minder aantal uren dienstverband of
kortere periode dan twaalf maanden.
6 Het dienstverband heeft minimaal een duur van zes maanden en wordt na het verstrijken van
iedere periode van zes maanden betaalbaar gesteld nadat de werkgever bewijsstukken heeft
overgelegd.
7 De subsidie wordt alleen verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord
worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.
1 Het college kan besluiten tot de toekenning van een eenmalige loonkostensubsidie aan een
onderneming/re-integratiebedrijf als deze een garantverklaring afgeeft dat een uitkeringsgerechtigde
minimaal twaalf maanden in een dienstverband wordt geplaatst zonder weer een
beroep te doen op een uitkering.
2 De hoogte van de subsidie wordt individueel bepaald waarbij de loonwaarde een bepalende
factor is.
3 De subsidie wordt alleen verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord
worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.
1 Het college kan een vorm van scholing aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.
Onder scholing wordt ook een opleiding verstaan.
2 De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie
of voorziening.
3 De scholing is beroepsgericht en duurt zo kort mogelijk.
4 Het college biedt aan degene die op grond van artikel 15 en artikel 10a van de WWB additionele werkzaamheden verricht en niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden, scholing aan die de toegang tot de arbeids-markt bevordert.
5 Het college biedt aan de alleenstaande ouder met een kind jonger dan vijf jaar die op grond
van artikel 9a van de WWB en artikel 38 van de IAOW en IOAZ gedeeltelijk ontheven is van
de arbeidsverplichtingen en niet beschikt over een startkwalificatie, binnen zes maanden na
ontvangst van het verzoek tot ontheffing scholing aan.
6 Als de alleenstaande ouder als bedoeld in lid 5 beschikt over een startkwalificatie, biedt het
college een opleiding aan als bedoeld in artikel 7.22, tweede lid onder a van de Wet educatie
en beroepsonderwijs.
7 Geen scholing wordt aangeboden als naar het oordeel van het college een dergelijke scholing
de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.
8 Geen scholing wordt aangeboden als naar het oordeel van het college de scholing niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
9 Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de
scholing, de duur en de maximale kosten.
1 Een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB kan worden ingezet voor uitke-ringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daar door vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de reguliere arbeidsmarkt.
2 Het traject bestaat uit het verrichten van additionele arbeid met behoud van uitkering waarbij
de begeleiding plaatsvindt door de werkgever onder gemeentelijke verantwoordelijkheid.
3 De duur van het traject is maximaal twee jaar.
4 Het college beoordeelt na negen maanden of de toepassing van een participatieplaats de kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Als dit niet zo is wordt de participatie-plaats twaalf maanden na aanvang weer beëindigd.
5 Het college beoordeelt voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of
de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling
in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Als dat zo is, kan het college de termijn
van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het
derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in
de eerste twee jaar heeft verricht.
6 Als de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het vijfde lid, beoordeelt het college
voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen
factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat
het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.
Het college gaat geen nieuwe dienstverbanden aan in het kader van een re-integratietraject.
Het college kan aan de belanghebbende of aan de onderneming waarbij een belanghebbende
algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.
1 Het college kan een vergoeding verstrekken voor overige kosten die gemaakt zijn in het kader
van de arbeidsinschakeling.
2 Het college bepaalt de noodzakelijkheid van deze overige kosten. Te denken valt aan:
a. reiskosten;
b. studiekosten, eigen bijdrage, boekengeld;
c. verwervingskosten, voor zover hoger dan algemeen gebruikelijk.
Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van een re-integratietraject afspraken
maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrek-ken.
Het college kan een voorziening intrekken of herzien:
a. als de belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 niet nakomt;
b. als de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;
c. als de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik
wordt gemaakt van deze voorziening;
d. als een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de belang-hebbende
waardoor naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt
aan de arbeidsinschakeling.
1 De uitkeringsgerechtigde bedoeld in het tweede lid die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt,
waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtig-de
van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals
bedoeld in artikel 31, tweede lid onder o, van de wet waarbij het percentage wordt bepaald op
25% en het maximumbedrag wordt bepaald op het bedrag zoals genoemd in artikel 31, van
de wet.
2 De gedeeltelijke vrijlating van inkomsten wordt toegepast bij die uitkeringsgerechtigde die
geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen vanwege medische beperkingen
of als alleenstaande ouder vanwege de zorg voor kinderen tot twaalf jaar of verzorging van
een kind met een handicap tot het bereiken van de 18-jarige leeftijd en naar het oordeel van
het college kan bijdragen aan arbeidsinschakeling.
1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een eenmalige premie toekennen.
2 a. Deeltijdpremie: een premie wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid in
deeltijd verricht en gedeeltelijk is vrijgesteld van de arbeidsverplichting en waarbij de gedeeltelijke
vrijlating van inkomsten is geëindigd vanwege het verstrijken van de periode
van zes maanden en de deeltijdwerkzaamheden worden voortgezet.
b. De premie wordt eenmalig toegekend als de werkzaamheden nog minimaal zes maanden
zijn voortgezet en in die periode de gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen
van toepassing was en de voortzetting van de deeltijdarbeid naar het oordeel van het college
kan bijdragen aan arbeidsinschakeling.
c. De hoogte van de premie bedraagt 25% van de inkomsten uit arbeid van de zes maanden
aansluitend op de vrijlatingsperiode met een maximum van 25% van de vrij te laten premie
als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j, van de WWB.
d. De premie moet binnen drie maanden na het verstrijken van de periode van zes maanden
als bedoeld in lid 2b worden aangevraagd.
3 a. Werkaanvaardingspremie: een premie wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die
arbeid in deeltijd verricht en gedeeltelijk is ontheven van de arbeidsverplichtingen of arbeid
al dan niet in deeltijd gaat verrichten als gevolg waarvan de uitkering wordt beëindigd.
b. De premie wordt eenmalig toegekend en uitbetaald als de beëindiging van de uitkering
minimaal zes maanden heeft geduurd.
c. De hoogte van de premie bedraagt 25% van de per jaar maximum vrij te laten premie als
bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j, van de WWB.
d. De premie moet worden aangevraagd binnen drie maanden na het verstrijken van de periode
van zes maanden als bedoeld in lid 3b.
4 a. Participatiepremie: Een premie wordt verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die op grond
van artikel 15 additionele werkzaamheden heeft verricht en naar het oordeel van het college
voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het
arbeidsproces.
b. De premie wordt toegekend telkens nadat de uitkeringsgerechtigde zes maanden heeft
gewerkt.
c. De hoogte van de premie bedraagt 50% van de per kalenderjaar maximum vrij te laten
premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j, van de WWB.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepa-lingen
in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende
aard leidt.
Deze verordening kan worden aangehaald als verordening Re-integratie Wet werk en bijstand
gemeente Nunspeet 2009.
Deze verordening treedt in werking zes weken na de datum van bekendmaking. De verordening
Reïntegratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet uit 2004 komt tegelijkertijd te vervallen.
Vastgesteld in de raadsvergadering van
de griffier, de voorzitter,
Toelichting bij de verordening Re-integratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2009
Op 1 januari 2009 is de Wet participatiebudget in werking getreden. Met deze wet krijgen ge-meentes meer beleidsruimte om de re-integratie, inburgering en volwasseneducatie met maat-werk aan te pakken. Met het participatiebudget is er nog maar één budget dat de gemeente kan
besteden over de drie beleidsterreinen. In het beleid kunnen keuzes worden gemaakt waar het
budget voor ingezet wordt, ook kunnen combinaties van voorzieningen uit deze drie beleidsvelden
worden gemaakt. De gemeente heeft de beleidsvrijheid om re-integratievoorzieningen aan te
bieden aan niet-inwoners en zelfs aan werkenden die met ontslag worden bedreigd. De Wet par-ticipatiebudget geeft geen bevoegdheid een verordening te maken. Het beleid dat de gemeente
wil uitvoeren, moet geregeld worden in de Re-integratieverordening en de Inburgeringsverorde-ning. De Wet stimulering arbeidsparticipatie en de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleen-staandeouders zijn in werking getreden met als gevolg dat op 1 januari 2009 artikel 9a van de WWB in werking is getreden waarin de ontheffing en scholingsplicht van de alleenstaande ouder is geregeld en artikel 10a van de WWB waarin de participatiebanen zijn geregeld.
Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren in werking (Wet WIJ). Jongeren tot
27 jaar vallen niet meer onder de WWB en zijn dus geen doelgroep meer in deze verordening. In
de WIJ is een aparte opdracht aan de gemeenteraad gegeven om een Werkleeraanbodverorde-ning te maken voor jongeren. De verordening Werkleeraanbod is gebaseerd op deze nieuwe Reintegratieverordening. De verordening Reïntegratie Wet werk en bijstand gemeente Nunspeet 2004 wordt daarom vervangen door deze nieuwe verordening waarin de nieuwe wetgeving en beleidskeuzes verwerkt zijn.
Algemene inleiding
Op grond van artikel 8, lid 1 a van de WWB moet de gemeenteraad bij verordening regels vast-stellen voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht
op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
Op grond van artikel 10, lid 1 en 2 van de WWB kunnen personen die algemene bijstand ontvan-gen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabe-staandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en personen die vanwege een voorziening gericht op
arbeidsinschakeling niet tot een van de voorgenoemde groepen behoren, overeenkomstig de
verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid onderdeel a, aanspraak op ondersteuning maken bij
arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening
gericht op arbeidsinschakeling
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via
de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
−de aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente;
−het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen;
−het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;
−de beschikbaarheid van financiële middelen.
Doelgroepenbeleid
In de verordening zijn beperkte keuzes gemaakt voor een aantal doelgroepen. Alleen uitkerings-gerechtigden kunnen bijvoorbeeld een garantbaan krijgen. Daarnaast zijn er wettelijke regels voor
alleenstaande ouders die ook in deze verordening opgenomen zijn. Andere doelgroepen zoals
ouderen, gehandicapten en dergelijke hebben geen specifiek beleid in deze verordening. Er be-staat voor iedereen binnen de grenzen van de verordening hetzelfde recht. Als er keuzes ge-maakt moeten worden om een bepaalde doelgroep voorrang te geven of juist niet, moet dit in het
beleidsplan geregeld worden.
Staatssteun
De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het
gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese
vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (nummer 2204/2002) is komen te vervallen. Wel
van toepassing zijn de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) en de Alge-mene groepsvrijstellingsverordening (nummer 800/2008). De vraag of een gemeente nu gehou-den is om activiteiten bij de Europese commissie te melden, kan beantwoord worden met behulp
van onderstaande stappenplan:
1. Heeft de staatssteun een generiek karakter of betreft het steun aan een organisatie die geen
economische activiteiten verricht?
Generiek houdt in dat de steunmaatregel in wezen non-discriminatoir werkt. Elke onderneming
kan voor de steunmaatregel in aanmerking komen. Steun met een generiek karakter behoeft
daarom niet gemeld te worden. Dit zelfde geldt voor steun aan een organisatie die geen economi-sche activiteiten verricht.
2. (Enkel als de staatsteun een niet-generiek karakter draagt.) Blijft de steun beneden de
€ 200.000,-- per drie kalenderjaren?
Zo ja, dan kan de gemeente er voor kiezen de Minimisverordening toe te passen. De steun hoeft
dan niet te worden aangemeld. Volgens de Algemene groepsvrijstellingsverordening mag maxi-maal 75% van de loonkosten (definitie in artikel 2, lid 15; kort gezegd het brutoloon en de ver-plichte bijdragen) voor het tewerkstellen
van een arbeidsgehandicapte gedurende de gehele periode waarin de arbeidsgehandicapte in
dienst is, worden vergoed door steun (artikel 41). De steun mag alleen worden gebruikt om werk-gelegenheid te scheppen.
3. (Enkel als de bovenstaande stappen geen uitsluitsel geven.) Moet de verstrekte subsidie wel
worden aangemerkt als staatsteun? Als de subsidie enkel ziet op compensatie voor de mindere arbeidsproductiviteit, is in wezen geen sprake van een voordeel voor een onderneming, dat deze niet op commerciële manier zou hebben verkregen. In wezen is dan geen sprake van staatsteun waardoor de subsidieregeling ook niet gemeld hoeft te worden.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1 - Begrippen
Voor zover begrippen niet nader omschreven zijn, hebben zij dezelfde betekenis als in de wet.
Artikel 2 - Opdracht college
In het eerste lid is geregeld dat het college de opdracht heeft voor het bieden van ondersteuning
en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, maar ook dat het college de noodzaak hiervan
beoordeelt.
In artikel 10, derde lid van de WWB is aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen
geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door een verwij-zing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het
college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen inwoners in te
willen zetten.
In het tweede lid is geregeld dat de ondersteuning en inzet van voorzieningen afgestemd moet
worden op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden. De voorzieningen moeten ook be-schikbaar,
adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd. Hiermee kan het college
maatwerk leveren. Daarnaast is geregeld dat iedereen die aanspraak kan maken ook recht heeft.
Dit is vooral van belang, omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren
als slechts het budget ontoereikend is, er moet altijd een alternatief voorhanden zijn.
Artikel 3 - Beleidsplan
De WWB vraagt aan de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen.
In deze verordening worden de hoofdlijnen aangegeven, zodat het algemene beleid en de voor-zieningen, premies en vrijlatingen zijn vastgelegd. Daarnaast moet de gemeenteraad flexibel op
de veranderende omstandigheden kunnen inspelen met het beleid zonder jaarlijks de verordening
te moeten bijstellen. Daarom is in artikel 3, lid 1 van de verordening opgenomen dat de gemeen-teraad jaarlijks een beleidsplan opstelt. In dit beleidsplan worden prioriteiten aangegeven en de
hoogte en wijze van financiering.
Het tweede lid biedt de gemeenteraad de mogelijkheid aan te geven welke specifieke beleidson-derwerpen in het beleidsplan aan de orde moeten komen. Dit plan omvat in elk geval een om-schrijving van het beleid voor de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen
die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen.
Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning
In de wet is de aanspraak op voorzieningen al geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consis-tentie is ervoor gekozen toch een algemene bepaling over de aanspraak in de verordening op te
nemen . In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, maar minimaal naar de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels.
Bij de inzet van voorzieningen van niet-uitkeringsgerechtigden kan een eigen bijdrage gevraagd
worden als het (gezamenlijke) inkomen lager is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Inkomsten hierboven worden volledig in aanmerking genomen als draagkracht. Met deze bepaling
wordt voorkomen dat personen met voldoende inkomsten een beroep op de gemeenschap kun-nen doen voor re-integratievoorzieningen.
Artikel 5 - Verplichtingen van de belanghebbende
Naast de verplichtingen vanuit de wetgeving en deze verordening kan het college ook specifieke
verplichtingen opleggen waar belanghebbende zich aan moet houden.
Het derde lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het
opleggen van een maatregel als de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.
Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter,
voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente
de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen
dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen.
Artikel 6 - Combinatie arbeid en zorg en arbeidsverplichtingen
Op grond van artikel 9, eerste lid van de WWB, is de belanghebbende tot 65 jaar verplicht te vol-doen aan de arbeidsverplichtingen van de wet en gebruik te maken van de door het college aan-geboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van het tweede lid kan het college, als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in
individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid.
De alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar wordt op diens verzoek op grond van artikel 9a
van de WWB ontheven van de arbeidsverplichtingen van artikel 9, lid 1 sub a WWB. De wet stelt
wel als voorwaarde dat er meegewerkt moet worden aan de verplichtingen van artikel 9, lid 1,
sub b van de WWB. Dit houdt in dat een alleenstaande ouder zonder startkwalificatie binnen zes
maanden scholing gaat volgen en de ouder met startkwalificatie een opleiding als bedoeld in arti-kel 7.2.2, tweede lid, onder a van de Wet educatie en beroepsonderwijs. De ontheffing geldt van
rechtswege voor een maximale periode van zes jaar. Hierna is volgens de wet een kind geen
directe grond meer voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen.
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande
ouder met kinderen tot twaalf jaar en de zorg voor een gehandicapt kind tot achttien jaar slechts
nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kin-deropvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Als
de combinatie van arbeid en zorg te zwaar is, kan tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffing gege-ven worden van de arbeidsverplichtingen van artikel 9, lid 1, sub a van de WWB. De verplichtin-gen op grond van artikel 9, lid 1, sub b van de WWB blijven echter gelden. De verplichtingen kun-nen bijvoorbeeld ingevuld worden met een scholing, opleiding of stage.
Op grond van artikel 9, lid 2 van de WWB kan het college alleen bij dringende redenen tijdelijk
individueel ontheffing verlenen. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt
voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door een voorziening. Als een voorzie-ning voor een alleenstaande ouder met een kind tot twaalf jaar of een gehandicapt kind tot acht-tien jaar niet te combineren valt met de zorgtaak, prevaleert de zorgtaak.
Artikel 7 - Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen
over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan of de begroting gebeuren. Het
uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzie-ningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken, kan de gemeente bij verordening subsidie- en
budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente moet dan nagaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd. Dit laat de moge-lijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een
mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het
beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een
budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet
wel bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1 van de AWB).
Artikel 8 - Algemene bepalingen over voorzieningen
Een voorziening wordt alleen ingezet in de lijn met het doel wat beoogd wordt.
In het tweede lid is geregeld dat het college in uitvoeringsbesluiten binnen de reikwijdte van de
verordening en het beleidsplan nadere regels kan stellen, zodat de re-integratie op maat geleverd
kan worden. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;
b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;
c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling;
d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;
e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;
f. het vragen van een eigen bijdrage;
g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.
In het derde lid is een lijst met voorzieningen opgenomen die aangeboden kunnen worden. Een
aantal voorzieningen wordt in volgende artikelen nader beschreven en uitgewerkt. De voorzienin-gen die niet uitgewerkt zijn, kunnen zo divers zijn in hun categorie dat een uitputtende opsomming
en uitwerking niet is aangegeven. Er kunnen wisselingen plaatsvinden in de maatschappij of de wetgeving waardoor de voorzieningen die in deze verordening opgenomen zijn, niet toereikend worden geacht. Om hieraan tegemoet te komen en in te kunnen spelen op mogelijke innovaties, is lid 4 opgenomen. De gemeenteraad kan in het beleidsplan aanvullende voorzieningen opne-men. Zo kan er redelijk snel gereageerd worden op de actuele situatie van de re-integratiemarkt en hoeft niet het traject van aanpassing van de verordening afgewacht te worden.
Artikel 9 - Sluitende aanpak en Work First
De gemeente kent een sluitende aanpak door iedereen die zich bij het UWV-werkbedrijf meldt zo
spoedig mogelijk aan een re-integratietraject te helpen. Bij wet is geregeld dat binnen een redelij-ke termijn nadat een aanvraag om ondersteuning of een voorziening is ingediend, een beschik-king moet worden gegeven. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken na acht weken, als
er dan nog geen beschikking of kennisgeving van termijnoverschrijding is verstuurd (artikel 4:13
van de AWB).
Uitkeringsgerechtigen krijgen direct bij de aanvraag om een uitkering een aanbod voor Work First.
Hier wordt alleen van afgezien als er sprake is van volledige ontheffing van de arbeidsverplichtin-gen of als er een ander traject wordt aangeboden en Work First geen doeltreffend instrument is.
Alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar met gedeeltelijke ontheffing krijgen op
grond van de wet binnen zes maanden een aanbod.
Doel van inzet van Work First is dat de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde zo snel mo-gelijk in beeld worden gebracht en/of dat arbeidsritme in stand blijft of wordt aangeleerd. De peri-ode van Work First is in de regel acht weken, maar kan maximaal drie maanden duren. Work First
kan gecombineerd worden met andere re-integratie-instrumenten, bijvoorbeeld sollicitatietraining.
In deze periode kan ook een beoordeling van de uitkeringsgerechtigde plaatsvinden gericht op
mogelijk verder in te zetten noodzakelijke re-integratie-instrumenten.
Artikel 10 - Werkstages
Bij werkstages staat niet de arbeid zelf, maar het leren werken centraal. Work First kan ook een
werkstage zijn, maar is toch apart beschreven omdat dit ook een diagnose-instrument is en veelal
bij een re-integratiebedrijf zal plaatsvinden.
Een werkstage kan gelopen worden bij een re-integratiebedrijf, maar ook bij een reguliere werk-gever. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen
van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenoemde snuffelstage, waarbij beke-ken kan worden of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan
het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan
aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden
wordt vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeids-overeenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst als voldaan
wordt aan de volgende voorwaarden:
– er moet sprake zijn van de persoonlijke verplichting arbeid te verrichten;
– die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;
– die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;
– de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk ver-richten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring
van de stagiair. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daar-om verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er
kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk
sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. De werkstage zal vastgelegd worden in
een stage-overeenkomst.
De maximale duur van de werkstage is zes maanden. Deze termijn is in de regel voldoende om
de doelstellingen van de stage te bereiken. Is het doel dan nog niet bereikt dan zal een andere
voorziening ingezet moeten worden. Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingenniet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan of het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
Artikel 11 - Sociale activering
Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van
sociale activering. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling nog een te hoog gegrepen
doel. In de toeleiding tot arbeidsinschakeling kan dan sociale activering worden aangeboden.
Gelet op de beperkte middelen in het participatiebudget in relatie tot de omvang van de doelgroep
is de sociale activering onderdeel van een re-integratietraject, als voorbereiding op arbeidsin-schakeling. Voorzieningen voor participatie in de maatschappij worden alleen toegekend als on-derdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling of dreiging van een sociaal
isolement.
Artikel 12 - Loonkostensubsidies
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het
primair gaat om een re-integratievoorziening. De loonkostensubsidie kan dus alleen gegeven
worden als er een reëel perspectief op regulier werk is. De werkgever kan de subsidie bijvoor-beeld gebruiken omdat de belanghebbende de eerste tijd minder productief is of extra begeleiding
nodig heeft.
De subsidie wordt alleen verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord
worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Er moet dus een relatie zijn tussen de af-stand tot de arbeidsmarkt en het toekennen van de subsidie. Zie verder ook de informatie onder
‘staatssteun’.
Artikel 13 - Loonkostensubsidie garantbaan
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid een eenmalige loonkostensubsidie toe te kennen als
een re-integratiebedrijf de garantie geeft dat de werknemer minimaal twaalf maanden geen be-roep zal doen op een uitkering. Het re-integratiebedrijf neemt het risico van detachering of plaat-sing op reguliere arbeid voor zijn rekening. Daartegenover staat dat de gemeente een eenmalige
loonkostensubsidie toekent op voorwaarde van de garantverklaring. De hoogte van de loonkos-tensubsidie wordt nader vastgesteld.
De subsidie wordt alleen verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord
worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt. Er moet dus een relatie zijn tussen de af-stand tot de arbeidsmarkt en het toekennen van de subsidie. Zie verder ook de informatie onder
‘staatssteun’.
Artikel 14 - Scholing
Vanuit de wet is geregeld dat alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar en personen
met een participatiebaan zonder startkwalificatie binnen zes maanden een scholingsaanbod krij-gen. Dit is voor de duidelijkheid ook opgenomen in de verordening. In combinatie met artikel 6
kunnen alleenstaande ouders met een kind tot twaalf jaar of een gehandicapt kind tot achttien jaar
die zorg en arbeid niet kunnen combineren en geen startkwalificatie hebben, ook een scholing
aangeboden krijgen.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument en moet altijd bijdragen aan vergroting van de
kans op arbeidsinschakeling. Daarnaast moet de scholing beroepsgericht zijn en zo kort mogelijk
duren. Scholing kan zowel aangeboden worden als voorziening die door de gemeente ingekocht wordt,als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn als de cliënt op eigen initia-tief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Artikel 15 - Participatieplaatsen
Een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB kan worden ingezet voor uitkerings-gerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor
vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de reguliere arbeidsmarkt.
De participatieplaats is een vorm van werken met behoud van uitkering waarbij de begeleiding
plaatsvindt door de werkgever onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeente moet ook
periodiek toetsen of de participatieplaats nog steeds de juiste en kortste weg is naar reguliere
arbeid. Het eerste beoordelingsmoment ligt negen maanden na de start van de plaatsing. Als dan
blijkt dat het traject niet bijdraagt aan de inschakeling op de arbeidsmarkt, wordt het traject na
twaalf maanden beëindigd. Vanzelfsprekend kan dan gezocht worden naar een andere reintegra-tievoorziening of een passende participatieplaats.
De werkzaamheden zijn additioneel van aard. Dit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie
is of een reguliere functie die de uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan ver-richten. Dit is om te voorkomen dat de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïn-vloed en er verdringing plaatsvindt. Zie verder ook de informatie onder ‘staatssteun’.
De duur van een participatieplaats is maximaal twee jaar. Als blijkt dat de uitkeringsgerechtigde
toch niet de volgende stap kan zetten op de re-integratieladder, kan de participatieplaats met
maximaal twee maal één jaar verlengd worden bij een andere werkgever met andere werkzaam-heden. Verlenging mag geen automatisme zijn, omdat de duur van een traject zo kort mogelijk
moet zijn. Een participatieplaats is nooit een doel op zich, maar een middel om mensen terug te
laten keren tot de arbeidsmarkt.
Artikel 16 - Detacheringsbanen voormalige WIW- en ID-banen.
Het college gaat geen nieuwe dienstverbanden aan. De huidige dienstverbanden voor onbepaal-de tijd worden voortgezet. Wel kan de inleenvergoeding worden verhoogd.
Artikel 17 - Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom
niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aan-dacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit
artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van algemeen geaccep-teerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en
advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 18 - Overige vergoedingen
Het college kan kosten vergoeden die noodzakelijk geacht worden in het kader van de arbeidsin-schakeling. Er is geen uitputtende lijst opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om reiskosten en ver-wervingskosten voor zover hoger dan algemeen gebruikelijk, studiekosten, boekengeld en derge-lijke. Het college bepaalt de noodzaak van de voorziening.
Artikel 19 - Uitvoering door derden
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven.
Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook
aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze Reintegratie-verordening van toepassing is.
Artikel 20 - Intrekking voorziening
Een voorziening wordt ingetrokken of herzien als deze niet meer wordt gebruikt, niet beantwoordt
aan het doel waarvoor het is toegekend of als een belanghebbende niet meer onder de doelgroep
van de wet valt. Daarnaast kan een voorziening worden herzien of ingetrokken als een belang-hebbende zich niet aan de verplichtingen houdt. Bij uitkeringsgerechtigen wordt een voorziening
niet lichtvaardig ingetrokken, maar wordt eerst gestimuleerd de verplichtingen na te komen. Hier
is ook de Afstemmingsverordening van toepassing.
Artikel 21 - Inkomstenvrijlating
Op grond van artikel 31, tweede lid, onder o van de WWB is het mogelijk gemaakt de inkomsten
van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. De vrijlating bedraagt
maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van € 184,-- per maand per 1 januari 2009. Het maximale percentage en het maximale bedrag impliceren dat ook uitgegaan mag worden van lagere bedragen. Als de gemeente dit wil, moet dat in de Re-integratieverordening geregeld worden.
Omdat sprake is van een relatief korte periode van zes maanden waarin inkomstenvrijlating kan
worden toegepast, is gekozen voor het in de wet genoemde maximumbedrag. Alleen diegenen
komen in aanmerking voor een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten die gedeeltelijk vanwege
redenen van medische of sociale aard zijn vrijgesteld van de arbeidsvoorwaarden. In die situaties
kan de aanvaarding van deeltijd leiden tot uiteindelijk volledige arbeidsinschakeling en uitstroom
uit de uitkering. Het instrument wordt alleen ter stimulering en beloning ingezet voor diegenen die
gedeeltelijk zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichting zoals alleenstaande ouders met verzorging
van jonge kinderen (tot twaalf jaar) en gedeeltelijk arbeidsongeschikten.
Artikel 22 - Eenmalige premies
In de WWB is geregeld in artikel 31, lid 2, sub j, dat jaarlijks een activeringspremie van maximaal
€ 2.196,-- (per 1 januari 2009) kan worden verstrekt. De gemeente kan haar premiebeleid af-stemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij
de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente kan ook besluiten bepaalde activiteiten in
het geheel niet te premieren. Ten slotte kan de gemeente de premie afhankelijk maken van doel-groepen. Dit artikel kent vier categorieën.
Geen premies zijn ingesteld bij afronding van een noodzakelijke scholing of werkaanvaarding bij
een volledige arbeidsplicht. Dit zijn verplichtingen op zich die niet nader hoeven te worden gesti-muleerd en waarbij de gemeente de kosten van traject en scholing voor haar rekening neemt. Wel
is in lid 2 en 3 gekozen om een premie toe te kennen aan uitkeringsgerechtigden die ontheven
zijn van de arbeidsverplichtingen en die arbeid in deeltijd verrichten en waarbij de periode van
inkomstenvrijlating verstreken is. In lid 3 wordt de participatiepremie geregeld die het college op
grond van artikel 10a, lid 6 van de WWB moet verstrekken. Hoewel de participatiepremie elk half-jaar verstrekt kan worden wordt deze toch gezien als eenmalige premie.
De omstandigheden in de maatschappij kunnen wijzigen waardoor het noodzakelijk geacht kan
worden ook andere doelgroepen of activiteiten een premie toe te kennen. Daarom is in lid 1 ook
een algemene bepaling opgenomen. Het college kan andere doelgroepen en activiteiten aanwij-zen, maar moet dit dan eerst in het beleidsplan opnemen dat door de gemeenteraad vastgesteld
wordt.
Artikel 23 - Hardheidsclausule
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 24 - Citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 25 - Inwerkingtreding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.