Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aa en Hunze

Brandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAa en Hunze
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBrandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandweerwet, art. 12

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-04-200424-10-2013nieuwe regeling

14-04-2004

De Schakel, 21-04-2004

2004/28-5

Tekst van de regeling

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004

gelet op de artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87);

besluit:

  • a.

    in te trekken:

  • “Brandbeveiligingsverordening Aa en Hunze 2000.”

  • b.

    vast te stellen de volgende verordening:

  • “Brandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004.”

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onder inrichting wordt verstaan: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening.

Artikel 3 Vergunning gebruik inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2. bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3.

    Wanneer er een verandering is in de inzichten of omstandigheden gelegen buiten de inrichting – opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan dit leiden tot verbinden van nieuwe voorschriften aan de vergunning of dat bestaande voorschriften worden gewijzigd of ingetrokken. De bevoegdheid daartoe ligt bij het college.

Artikel 4 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie redelijkerwijze niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 5 Intrekken vergunning

Het college kan een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van door de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning, dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 6 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Artikel 7 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de Bouwverordening.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.

  • 4.

    Het college kan het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 van de Bouwverordening, buiten toepassing verklaren.

Artikel 8 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, (alsmede artikel ll van de Regeling tot wijziging daarop) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben van huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de Bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1. is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 9 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (alsmede artikel ll van de Regeling tot wijziging daarop) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening aangegeven wijze.

Artikel 10 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvoor een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 11 Gebruik middelen en voorziening

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij een bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 12 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings-, of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, (alsmede artikel ll van de Regeling tot wijziging daarvan), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 13 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid, (alsmede artikel ll van de Regeling tot wijziging daarvan), onder a tot en met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 14 Verboden handelingen met stoffen

  • 1.

    Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen.

  • 4.

    Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5.

    Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

Artikel 15 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 16 Bossen, heidevelden, venen

  • 1.

    De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht – na een van het college ontvangen aangetekende brief – de voorschriften op te volgen, die het college van burgemeester en wethouders in die brief geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Artikel 17 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 18 Strafbepaling

Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 19 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1.

    Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordeningen vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 23 december 1999, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2.

    Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordeningen vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 23 december 1999, geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 3, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de Bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1. van de Bouwverordening.

Artikel 20 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening “Brandbeveiligingsverordening Aa en Hunze 2000” wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 20 april 2004, zijnde de dag na bekendmaking, met inachtneming van het bepaalde in artikel 25 lid 1 Tijdelijke referendumwet.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Brandbeveiligingsverordening gemeente Aa en Hunze 2004”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Aa en Hunze, gehouden op

14 april 2004.

De griffier, De voorzitter,

T. Santes Drs. R.W. Munniksma.

TOELICHTING BRANDVEILIGHEIDSVERORDENING

Algemene toelichting

De Brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven. De Brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de Bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de Brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd. De Brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die “voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen”, die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1). De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1. wordt voldaan.

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn op de vergunning-aanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen. De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awbg eeft geen vaste termijn in weken, maar geeft aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt. Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld. Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft.

Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Awb bij de behandeling van een vergunning-aanvraag vereist geen afzonderlijk besluit van het college van burgemeester en wethouders. Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Awb gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het college van burgemeester en wethouders vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de Awb artikelen te behandelen.

In een bij deze toelichting behorende bijlage is de tekst van de bovenbedoelde artikelen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Werksfeer

De in artikel 1.1. bedoelde “voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen” is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de Bouwverordening. In dit verband ware te denken aan alle “bouwwerken” die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem van 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt “dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip ‘gebouw’ en evenmin onder de definitie bouwwerk in de gemeentelijke Bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond”. Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen. Het valt te verwachten dat bij een 'minder losse verbinding' de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.

Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest-) tenten en dergelijke.

Artikel 3 Vergunning gebruik inrichting

Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:

  • a.

    stoffering en versiering;

  • b.

    uitgangen en vluchtwegen;

  • c.

    installaties;

  • d.

    standbouw, podia, kramen en dergelijke;

  • e.

    verbrandingsmotoren;

  • f.

    verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • g.

    bewaking en controle;

  • h.

    ventilatie en werkzaamheden;

  • i.

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • j.

    opstellingsplannen;

  • k.

    afval;

  • l.

    doorlopend toezicht;

  • m.

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • n.

    het maximale toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 4 Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2. niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:

  • a.

    voor de constructies – het bouwbesluit en Bouwverordening;

  • b.

    voor het gebruik – de bijlagen van de gemeentelijke Bouwverordening en van de toelichting op de Bouwverordening.

De situaties a. en b. betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie ”Een brandveilig gebouw bouwen” en “Een brandveilig gebouw installeren”. Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen en dergelijke) niet mogelijk.

Artikel 7 Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 3 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 3 vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.

Artikel 17 Toezicht op naleving

Het college wijst in verband met de bij de gemeentelijke brandveiligheids- en hulpverlenings-verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de Bouwverordening. De brandweer is de deskundige dienst om te adviseren over brandpreventieve voorschriften. Tevens wordt de afdeling Bouw-/Milieuzaken met de naleving ervan belast. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van ander verordeningen coördinatie tot stand te brengen.

Voor de opsporing van (ondermeer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 en va 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 247).

Artikel 18 Strafbepaling

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de Brandbeveiligings-verordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.