Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Alphen aan den Rijn

Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn, hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlphen aan den Rijn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingArbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn, hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen
CiteertitelArbeidsvoorwaardenregeling gemeente Alphen aan den Rijn, hoogdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening maakt deel uit van een verzameling verordeningen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Ambtenarenwet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Afbouwregeling overwerkvergoeding 1998

Regeling keuzemodel arbeidsvoorwaarden

Beoordelingsregeling gemeente Alphen aan den Rijn 2009

Bezoldigingsregeling Alphen aan den Rijn 1997

Besluit dagen waarop geen arbeid wordt verricht

Gratificatieregeling 12 ½ jarig ambtsjubileum Alphen aan den Rijn 1991

Leidraad bij organisatieverandering 2000

Overgangsregeling gratificaties 2005

Regeling bezwarende werkzaamheden 2009

Regeling functiebeschrijving en functiewaardering gemeente Alphen aan den Rijn 1999

Regeling inzake jubilea, afscheid, huwelijk e.d. van ambtenaren in dienst van de gemeente Alphen aan den Rijn

Regeling klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid

Regeling kledingvoorschriften gemeente Alphen aan den Rijn

Regeling tegemoetkoming woon- werkverkeer Alphen aan den Rijn

Regeling vergoeding bij dienstreizen

Reglement ondernemingsraad Alphen aan den Rijn

Verzekering bij gebruik eigen vervoermiddel

Waakdiensttoelage Alphen aan den Rijn 1998

Werktijdenregeling gemeente Alphen aan den Rijn

Regeling functiebeschrijving en functiewaardering griffie gemeente Alphen aan den Rijn 2005

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200401-01-2014Onbekend

17-11-2003

Onbekend

2011/445

Tekst van de regeling

Intitulé

ARBEIDSVOORWAARDENREGELING GEMEENTE ALPHEN AAN DEN RIJN, HOOFDSTUK 3 SALARIS EN VERGOEDINGSREGELINGEN

vastgesteld door burgemeester en wethouders op 8 januari 2004; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 oktober 2011, registratienummer 2011/445

Bezoldiging

Artikel 3:1*

 

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.

  • 2.

    In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:

    • a.

      schaal: de in het kader van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;

    • b.

      salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;

    • c.

      bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen -niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.

  • 3.

    Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II en IIa van de CAR.

    • a.

      Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.

    • b.

      Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:

      • -

        de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder direct daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR te hebben vervuld en

      • -

        de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.

  • 4.

    Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II.

  • 5.

    Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:

    • -

      dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II, die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa;

    • -

      en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa.

  • 6.

    Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand.

  • 7.

    Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 8.

    Na de toepassing van artikel 7:16, tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

Artikel 3:1:1 *

  • 1.

    De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

  • 2.

    Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.

  • 3.

    Voor zover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt kan het college nadere regels stellen.

  • 4.

    Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.

     

Waarnemingstoelage

Artikel 3:1:2
  • 1.

    De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

  • 2.

    De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

  • 3.

    De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels.

Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1. Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.

  • 4.

    Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.

  • 5.

    Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.

 

Overwerkvergoeding

Artikel 3:2

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 3:2:1*
  • 1.

    De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.

  • 2.

    Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend -zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin -op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

  • 3.

    Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid. Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantieuren, bedoeld in artikel 6:2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uren bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 4.

    Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.

  • 5.

    a. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar. Dit percentage bedraagt:

    • -

      100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;

    • -

      75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur;

    • -

      50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;

    • -

      50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;

    • -

      25 voor overwerk op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur.

      • b.

        Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.

      • c.

        Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag. Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1, derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.

  • 6.

    Het college bepaalt welke ambtenaren -gelet op de aard en het niveau van hun betrekking -geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk. Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door hen te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar hun oordeel, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

  • 7.

    Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

     

Toelage onregelmatige dienst

Artikel 3:3
  • 1.

    De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 24.00 uur;

    • b.

      zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur

    • c.

      zondag tussen 0.00 en 24.00 uur

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op een aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds voor 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.

  • 4.

    In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:3:1*

Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 15:1:10, tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.

 

Verschuivingsvergoeding

Artikel 3:4*

Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.

Artikel 3:4:1
  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde

    • a.

      feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt verschoven;

    • b.

      werktijd, deze werktijd wordt verschoven.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.

  • 3.

    De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur 25% van het uurloon.

     

Ambtsjubileumgratificatie

Artikel 3:5

De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:

  • a.

    in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;

  • b.

    op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.

Artikel 3:5:1*
  • 1.

    Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft. De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt.

    Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:

    • -

      op grond van artikel 8:3;

    • -

      op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • -

      op grond van artikel 8:10 of 8:11 indien en voor zover het een volledig ontslag betreft;

en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.

Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen.

De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

2.Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.

Artikel 3:5:1:1*

Voor berekening van de dienstjaren als bedoeld in artikel 3:5:1 zijn de richtlijnen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de toekenning van een gratificatie bij ambtsjubilea van burgerlijk rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing.

 

Eindejaarsuitkering

Artikel 3:6*
  • 1.

    De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 5 % van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 836,00. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

  • 2.

    De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

  • 3.

    Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

     

Militaire dienst

Artikel 3:7:1
  • 1.

    De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn

  • 2.

    Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, slechts voorzover hem bij of krachtens de artikelen 3:7:2 tot en met 3:7:5 daarop aanspraak is verleend. Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld tijdens aan de ambtenaar verleende vakantie, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

Artikel 3:7:2

De ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, behoudt - onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 - de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Artikel 3:7:3
  • 1.

    De ambtenaar die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging slechts voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

  • 2.

    Zo nodig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid behoudt de ambtenaar de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventuele aftrek wegens genot van voeding en huisvesting.

  • 4.

    Onder militaire beloning wordt verstaan de bij verblijf in Nederland geldende bezoldiging, bedoeld in de voor de betrokkene van kracht zijnde militaire bezoldigingsregeling, vermeerderd met de bij verblijf in Nederland op grond van bedoelde bezoldigingsregeling toegekende vlieg-, of brevettoelage.

  • 5.

    Als herhalingsoefening wordt beschouwd de militaire dienst, die door de minister van defensie als zodanig wordt aangemerkt.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 worden, voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid, met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Kaderwet dienstplicht of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht 1985, met herhalingsoefeningen gelijkgesteld:

    • a.

      het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek, omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

    • b.

      het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

    • c.

      in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

  • 1.

    ziekte;

  • 2.

    het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

  • 3.

    het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

    • d.

      het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij de Kroon of bij de minister van defensie ingediend bezwaarschrift.

Artikel 3:7:4

Indien de ambtenaar, in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 8:16:2 verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering welke uit hoofde van militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel 3:7:5

Het bepaalde in de artikelen 3:7:1 tot en met 3:7:4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

  • a.

    de ambtenaar die te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

  • b.

    de ambtenaar die in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het Korps nationale reserve.

Artikel 3:7:6

Op de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 3:7:1 tot en met 3:7:5, slechts van toepassing tot en met de dag waarop de aanstelling zou zijn geeindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

Artikel 3:7:7
  • 1.

    De ambtenaar die op grond van een verbintenis als vrijwillig ambtenaar van politie in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel d van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn.

  • 2.

    Gedurende dit verlof blijft de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2, in het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, met dien verstande dat deze bezoldiging, indien het verlof langer dan veertien dagen duurt, voor de verdere duur van het verlof wordt verminderd met de beloning waarop de ambtenaar als vrijwilliger aanspraak heeft.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde vermindering wordt slechts toegepast tot een zodanig bedrag dat de ambtenaar in het genot blijft van een bedrag gelijk aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

  • 4.

    Voor zover de werkelijke dienst wordt vervuld in aan hem verleende vakantie behoudt de ambtenaar in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging

  • 5.

    Het bepaalde in artikel 3:7:6 is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

     

Persoonlijke toelage

Artikel 3:7:8*
  • 1.

    Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt, kan door het college een toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.

  • 2.

    De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.