Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mill en Sint Hubert

Verordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied De Maurik.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMill en Sint Hubert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied De Maurik.
CiteertitelVerordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied De Maurik.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-199831-12-2017Onbekend

01-05-1997

De Koerier

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied De Maurik.

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

4. een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

b. het bestemmingsplan: bestemmingsplan buitengebied.

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied de Maurik wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 21 april 1997 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten: aanleg riolering.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig bij het - kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dit tijdstip geen genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

2. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2 tweede lid, terzake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per onroerende zaak f 2.173,48.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 20 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend.

2.Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 20 jaren en een rentevoet van 6,21 %.

4. De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6,21 %.

5. Het in het lid 3 en 4 van dit artikel genoemde rentepercentage van 6,21 is afgeleid van het rentepercentage wat per 21 april 1997 geldt voor een bij de N.V. Bank Nederlandse Gemeenten (B.N.G.) af te sluiten vaste geldleningen voor een periode van 20 jaar op annuteitsbasis, rente gedurende de gehele looptijd vast. 6a.ln geval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel. b.ln afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend.

7.lngeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 9 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste één jaar.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeente-ambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 10 Verzending van aanslagen

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stb. 1994, 762) bedoelde gemeente-ambtenaar een andere gemeente-ambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 11 Nakoming van verplichtingen

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de lnvorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 12 Rente

1. Het bepaalde in Hoofdstuk V van de lnvorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van de baatbelasting.

2. De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

'Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1998.

3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening baatbelasting riolering in het in de gemeente Mill en St.Hubert gelegen gebied “de Maurik”.

 

GEMEENTE MILL EN ST. HUBERT

 

De raad van de gemeente Mill en St.Hubert;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 april 1997; gelet op de exploitatieverordening gemeente Mili en St.Hubert 1996; gelet op het raadsbesluit van 14 maart 1996 met betrekking tot het verhaal van kosten via een exploitatie-overeenkomst inzake gemaakte kosten voor de aanleg van riolering in het in de gemeente Mill en St. Hubert gelegen gebied de Maurik”; besluit:

vast te stellen de hierna opgenomen begroting van kosten en aanleggen van een riolering in het gebied de Maurik.

 

Uitgaven:

Kosten aannemer aanleg riolering 430.792,13

Kosten van gemeentewege aanleg riolering 2.333,23

Voorbereidingskosten en toezicht 12.032,00

Kosten accountanstcontrole 1.492,25

sub-totaal 446.649,61

Inkomsten:

Bijdrage derde/subsidies: 142.312,60

Netto uitgaven 304.337,01

 

Volgens de per 21 april 1997 gehouden inventarisatie zijn binnen het betreffende gebied 25 onroerende zaken gebaat door de voorziening.

Per gebate onroerende zaak bedragen de kosten 12.173,48

Volgens raadsbesluit van 14 maart 1996 neemt de gemeente per gebate onroerende zaak voor haar rekening Te verhalen via een baatbelasting c.q. een exploitatie- overeenkomst per gebate onroerende zaak 10.000,00

Te verhalen via een baatbelasting c.q. een exploiatieovereenkomst per gebate onroeredende zaak : 2.173.48

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Mill c.a. op 1 mei 1997.