Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Olst-Wijhe

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOlst-Wijhe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005
CiteertitelToeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand, art. 8 en 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-201201-01-201201-01-2015Hoofdstuk 4A

23-01-2012

Huis-aan-Huis, 01-02-2012

Raadsstuk 2012-06
01-10-200502-02-2012Nieuwe regeling

26-09-2005

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005

De raad van de gemeente Olst-Wijhe,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van

 

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet Werk en Bijstand;

 

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald,

 

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder

    a

    de wet: de Wet Werk en Bijstand (Stb. 2003, 375, 9 oktober 2003);

    b

    de landelijke norm: de norm als geregeld in artikelen 20 tot en met 23 van de wet;

    c

    de bijstandsnorm: de landelijke norm plus de gemeentelijke toeslag of verlaging op grond van deze verordening;

    d

    alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    e

    alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    f

    (echt)paar: de gehuwden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, alsmede ongehuwden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die met elkaar een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij de belanghebbenden in bloedverwantschap in de eerste graad tot elkaar staan of, bij bloedverwantschap in de tweede graad, er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

    g

    kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

    h

    ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    i

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    j

    woning: een woning, een woonwagen en een woonschip;

    k

    woonlasten:

    a. indien een woonruimte wordt gehuurd: de kale huurprijs per maand en de kosten van water, gas, elektriciteit, heffingen per maand minus de huursubsidie op grond van de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265) of een bijzondere bijstandstoeslag voor woonkosten per maand;

    b. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten en de kosten per maand van water, gas, elektriciteit, heffingen minus een bijstandstoeslag voor woonkosten per maand.

    c.Indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als omschreven in artikel 5, tweede lid van de Beschikking geldende steun ten behoeve van het bekostigen van de bewoning van een woonwagen;

    l

    commerciële huurprijs: een kale huurprijs van tenminste € 150,- per maand die is vastgelegd in een schriftelijke, individuele huurovereenkomst. Eventuele vaste lasten worden op de huurprijs in mindering gebracht alvorens toetsing aan de commerciële huurprijs plaatsvindt. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld;

    m

    Commerciële kostgangersovereenkomst: kostgeld ten bedrage van minimaal € 350,- per maand, vastgelegd in een schriftelijke, individuele kostgangersovereenkomst, waarbij tenminste inbegrepen huur, gebruik van energie, maaltijden en bewassing. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld;

    n

    netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie; de loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 37, tweede lid, van de wet;

    o

    verzorgingsbehoeftige: degene die voor beroepsmatige verzorging in een bejaardentehuis of een andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd;

    p

    Daklozen: degenen die geen woning bewonen;

    q

    Thuislozen: degenen die niet beschikken over, of niet langdurig gebruik maken van zelfstandige reguliere huisvesting, maar die wel kosten maken voor gebruik van residentiële huisvesting (waaronder ook sociale pensions etc. worden gerekend).

  • 2.

    Huishouding:

    a

    De als partners geregistreerden worden gelijkgesteld met gehuwden

    b

    Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder die met een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een geïndiceerde zorgbehoefte.

    c

    Van een gezamenlijke huishouding zoals genoemd in art. 3 lid 3 WWB is er sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

    d

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of, in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand, eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt, of

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander, of

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

  • 3.

    Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Hoofdstuk 2 Categorieën
Artikel 2 Categorieën
  • 1.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie aanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden als volgt aangeduid:

alleenstaande;

alleenstaande ouder;

gehuwden.

Hoofdstuk 3 Toeslagen bij alleenstaande en alleenstaande ouder
Artikel 3 Woningdeling
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande, of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder 10% van het netto minimumloon indien een woning wordt bewoond waarin één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4.

    In afwijking van het in het derde lid gestelde wordt de toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag indien:

      • a.

        in de woning uitsluitend een ander die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft;

      • b.

        in zijn woning uitsluitend kinderen jonger dan 21 jaar, hun hoofdverblijf hebben;

      • c.

        de belanghebbende als kostganger of onderhuurder op grond van een commerciële overeenkomst zijn hoofdverblijf in een woning heeft.

      • d.

        een inwonend studerend kind van 21 jaar of ouder over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag aan levensonderhoud zoals gesteld in artikel 33 WWB lid 2, vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm zoals beschreven staat in artikel 21 WWB.

Artikel 4 Woonlasten
  • 1.

    In afwijking van het in artikel 3, lid 1, gestelde wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of toeslag voorzien, doordat de betrokkene niet kan aantonen woonlasten verschuldigd te zijn voor de woning die men bewoont.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die als thuisloos kan worden aangemerkt 20% van het netto minimumloon.

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar
  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voor de alleenstaande van 21 in wiens woning al dan niet een ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 0 % van het netto minimumloon.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 3 lid 1 wordt voor de alleenstaande van 22 in wiens woning al dan niet een ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 10 % van het netto minimumloon.

Artikel 6 Schoolverlaters
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de voorgaande artikelen wordt de toeslag vastgesteld op 0% van het netto minimumloon indien de alleenstaande of alleenstaande ouder recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding:

    a

    Indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000, op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel;

    b

    Indien de belanghebbende op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.

  • 3.

    In afwijking van lid 1, wordt de toeslag niet op nul gesteld wanneer het een alleenstaande ouder betreft die indachtig de beoordelingsruimte van het college op grond van artikel 9 lid 2 of artikel 9 lid 4 in verband met de zorgplicht is ontheven van de arbeidsverplichting van artikel 9 lid 1.

Hoofdstuk 4 Verlagingen bij echtparen
Artikel 7 Woningdeling
  • 1.

    De algemene bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.

  • 3.

    In afwijking van het in het tweede lid gestelde wordt de bijstandsnorm voor een echtpaar niet lager vastgesteld indien

a

in de woning uitsluitend een ander die als verzorgingsbehoeftige door het echtpaar wordt verzorgd zijn hoofdverblijf heeft.

b

in de woning uitsluitend (een) kind(eren) jonger dan 21 jaar, zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben.

c

een inwonend studerend kind van 21 jaar of ouder over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag aan levensonderhoud zoals gesteld in artikel 33 WWB lid 2, vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm zoals beschreven staat in artikel 21 WWB.

Artikel 8. Woonlasten

De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met 18% van het netto minimumloon indien het paar lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, doordat de betrokkenen niet kunnen aantonen woonlasten verschuldigd te zijn voor de woning die men bewoont.

Artikel 9. Schoolverlaters
  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de voorgaande artikelen wordt de bijstandsnorm voor het (echt)paar dat recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, lager vastgesteld:

      • a.

        Indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, dan wel;

      • b.

        Indien de belanghebbende op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werk beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid, is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto minimumloon.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in het derde lid wordt niet toegepast wanneer er binnen het gezin kind(eren) zijn jonger dan 5 jaar.

  • 5.

    De verlaging als bedoeld in het derde lid wordt slechts eenmalig toegepast, d.w.z. dat er geen verlaging plaatsvindt als na de eerste partner ook de tweede partner de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding (als genoemd in lid 1) beëindigt.

Hoofdstuk 4A Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 9A. Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 9B. Wijziging verwijzingen

Waar in deze verordening wordt verwezen naar artikel 21, onderdeel c, van de wet, moet voor die verwijzing vanaf 1 januari 2012 worden gelezen: artikel 21, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 10. Anticumulatiebepaling
  • 1.

    De hoogte van de uitkering bedraagt ingeval van het hebben van woonlasten minimaal:

    50% van het netto minimumloon voor de alleenstaande;

    70% van het netto minimumloon voor de alleenstaande ouder;

    80% van het netto minimumloon voor een echtpaar.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde laat onverlet de mogelijkheid voor het college om op andere gronden dan genoemde in de verordening de uitkering lager vast te stellen.

Artikel 11. Gezamenlijke huishouding van meer dan twee personen
  • 1.

    Indien een gezamenlijke huishouding aanwezig is tussen meer dan twee personen, als bedoeld in art 3 lid 3 van de wet, wordt deze aanwezig geacht tussen de twee personen die het langst met elkaar een woonruimte hebben gedeeld; de 3e en volgende personen worden aangemerkt als personen die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen;

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan indien de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, gelet op de wijze waarop sprake is van financiële verstrengeling en wederzijdse verzorging, anders worden geoordeeld, met dien verstande dat niet meer dan 2 personen kunnen worden aangemerkt als samenwonend als bedoeld in art. 3, lid 3 van de wet.

Artikel 12. Meer dan één kostganger of onderhuurder

Bij meer dan één kostganger dan wel meer dan één onderhuurder dan wel een combinatie van één kostganger met een onderhuurder wordt volgens een door het college vastgestelde richtlijn bepaald welk gedeelte van het kostgeld respectievelijk de bruto onderhuur wordt aangemerkt als netto-inkomsten die op de bijstandsnorm in mindering wordt gebracht.

Artikel 13. Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde van deze verordening.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Olst-Wijhe 2005

Artikel 15. Overige bepalingen
  • 1.

    Indien er van overheidswege andere toeslagen worden vastgesteld, komen de gemeentelijke toeslagen te vervallen.

  • 2.

    Indien er sprake is van een situatie zoals genoemd onder lid 1 dient de teveel verstrekte uitkering te worden teruggevorderd.

  • 3.

    De in artikel 1 lid 1 onder l en m genoemde bedragen voor commerciële huurprijs en commerciële kostgangersovereenkomst worden jaarlijks, voor het eerst met ingang van

Artikel 16. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2005.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2 Categorieën

Hoofdstuk 3 Toeslagen bij alleenstaande en alleenstaande ouder

Artikel 3 Woningdeling

Artikel 4 Woonlasten

Artikel 5 Alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 6 Schoolverlaters

Hoofdstuk 4 Verlagingen bij echtparen

Artikel 7 Woningdeling

Artikel 8. Woonlasten

Artikel 9. Schoolverlaters

Hoofdstuk 4A Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 9A. Wijziging betekenis begrippen

Artikel 9B. Wijziging verwijzingen

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10. Anticumulatiebepaling

Artikel 11. Gezamenlijke huishouding van meer dan twee personen

Artikel 12. Meer dan één kostganger of onderhuurder

Artikel 13. Uitvoering

Artikel 14. Citeertitel

Artikel 15. Overige bepalingen

Artikel 16. Hardheidsclausule

Artikel 17. Inwerkingtreding