Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012 |
Citeertitel | Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels verzamelverordening Wwb |
Geen
Verzamelverordening Wwb
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-02-2012 | 01-01-2012 | Onbekend | 24-01-2012 Gemeentelijke informatiekrant, d.d. 16-02-2012 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Dongen
Gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Overwegen dat het noodzakelijk is om een aantal nadere regels betreffende re-integratie vast te stellen;
vast te stellen de navolgende:
Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 - Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
gesubsidieerde arbeid : een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB, waaronder tevens is begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding op basis van een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk door de gemeente word bekostigd.
HOOFDSTUK 2 INDELING DOELGROEPEN
Artikel 2:1 - Doelgroepen en indeling op de Participatieladder
Personen die behoren tot de doelgroep als is omschreven in artikel 1:1, tweede lid onderdeel b. en waarbij er sprake is of kan zijn van belemmeringen ten aanzien van de arbeidsinschakeling worden, naar de mate van de afstand tot de arbeidsmarkt, ingedeeld op de participatieladder. De treden worden onderverdeeld naar de aard van de belemmering en de noodzakelijk geachte toepassing van een voorziening. De onderste vier zijn voor mensen zonder arbeidscontract. De bovenste twee voor mensen met regulier werk: met ondersteuning ( trede 5) of zonder (trede 6). Wie op welke trede thuis hoort is overzichtelijk gedefinieerd en valt relatief eenvoudig vast te stellen.
Jaarlijks wordt ten minste één keer vastgelegd op welk niveau iemand thuishoort. Daarbij wordt ook gekeken of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog kan stijgen op de ladder.
Artikel 3:1 - Aanbod voorzieningen
Ondersteuning op het gebied van re-integratie is het geheel van activiteiten dat leid tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. Deze onder-steuning kan bestaan uit:
Onder begeleiding wordt verstaan, het geven van (beroepsmatige) organisatorische, inhoudelijke en strategische ondersteuning aan de belanghebbende om het proces tot en de mate van de arbeidsinschakeling van de belanghebbende te kunnen optimaliseren.
Het doel van begeleiding is het gehele proces van de arbeidsinschakeling van belanghebbende zodanig te begeleiden, zonder dat de begeleiding gebonden is aan één enkele voorziening, dat de ten dienste staande voorzieningen optimaal benut kunnen worden om de belanghebbende te kunnen bemiddelen naar en/of plaatsing op de arbeidsmarkt.
Begeleiding wordt ingezet bij de belanghebbende waarbij het college heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om de doelstelling te kunnen realiseren.
Door het college wordt bepaald welke inhoud de begeleiding zal hebben. De cliënt dient zich volledig beschikbaar te houden voor en medewerking te verlenen aan de activiteiten die door het college als noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling worden aangemerkt.
Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.
Onder bemiddeling wordt verstaan, het bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid van die belanghebbende die geen belemmeringen heeft voor het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, door middel van contacten met werkgevers, begeleiding en/of andere ondersteunende activiteiten.
Het op korte termijn kunnen laten uitstromen van de onder het eerste lid omschreven uitkeringsgerechtigde naar algemeen geaccepteerde arbeid.
Bemiddeling wordt ingezet bij:
4. Nadere voorwaarden en ondersteuning:
De belanghebbende dient intensief te solliciteren. Deze wordt hierbij door of namens het college ondersteund, waarbij deze ondersteuning kan bestaan uit het:
Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.
Onder scholing wordt verstaan, elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die is gericht op het ontwikkelen of vergroten van kennis en/of vaardigheden van de belanghebbende, die noodzakelijk is om diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken of de reeds verkregen arbeid te behouden, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.
Het bijbrengen van kennis, vaardigheden of een startkwalificatie die de arbeidsinschakeling van belanghebbende mogelijk maakt of waardoor deze kan worden behouden.
Scholing wordt ingezet voor de belanghebbende bij wie het college heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is omdat arbeidsinschakeling (mede) vanwege ontbrekende kennis en/of vaardigheden niet direct mogelijk is, of indien dit naar het oordeel van het college nood-zakelijk is voor het behoud van arbeid.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:
Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.
Onder proefplaatsing wordt verstaan een leertraject bij één of meerdere werkgevers, waarbij belanghebbende, voor zover van toepassing, met behoud van uitkering werkervaring en vaardigheden kan opdoen.
Het college kan een proefplaatsing aanbieden om belanghebbende de kans te bieden om met behoud van uitkering, gedurende korte tijd, op een onbetaalde werkplek met begeleiding en zonodig in combinatie met scholing zijn of haar arbeidsbekwaamheid zodanig te bevorderen dat bij dezelfde werkgever instroom in regulier of gesubsidieerd betaald werk plaats kan vinden.
Proefplaatsing wordt ingezet als het college heeft vastgesteld dat voor de belanghebbende, vanwege tekort schietende werkervaring kennis en/of vaardigheden en eventuele andere belemmeringen, een traject, inhoudende een periode van begeleiding op een werkplek eventueel in combinatie met een scholingsactiviteit, noodzakelijk is om, uiterlijk binnen zes maanden, instroom in reguliere of gesubsidieerde arbeid mogelijk te maken.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:
5. Verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat:
Artikel 3:6 – Oriëntatieplaatsen
Onder een oriëntatieplaats wordt verstaan een traject bij één of meerdere werkgevers waarbij de belanghebbende met behoud van uitkering, gedurende maximaal zes maanden kennis en vaardigheden in het kader van arbeidsinschakeling op kan doen. Afhankelijk van de aard van de te verwerven kennis en vaardigheden gaat het om de volgende vormen van oriëntatie-plaatsen:
Een Oriëntatieplaats dient te leiden tot het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Dit door belanghebbende de kans te bieden, om met behoud van uitkering, op een onbetaalde werkplek met begeleiding, zonodig in combinatie met scholing, kennis en/of vaardigheden op te doen zodat, eventueel na inzet van andere voorzieningen, arbeidsinschakeling mogelijk wordt.
Een Oriëntatieplaats wordt ingezet als het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende vanwege tekort schietende werkervaring, kennis en/of vaardigheden als eerste stap naar arbeidsinschakeling een korte periode van leren op een onbetaalde werkplek noodzakelijk is.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:
5. Verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de overeengekomen periode eindigt.
Onder een Opstapbaan wordt verstaan algemeen geaccepteerde arbeid die wordt aangeboden aan een belanghebbende waarbij gedurende een bepaalde periode gebruik wordt gemaakt van een loonkostensubsidie.
Het doel van een opstapbaan met de daaraan verbonden loonkostensubsidie, is de belanghebbende in staat te stellen om in een regulier dienstverband diens
arbeidsvaardigheden en werkervaring zodanig te bevorderen, door middel van begeleiding, dat deze kan instromen in reguliere arbeid.
Tot de doelgroep behoort de belanghebbende die valt onder de categorie benadeelde werknemers en van wie het college heeft vastgesteld dat deze vanwege een tekort schietende werkervaring, kennis en/of vaardigheden en eventuele andere belemmeringen, een traject inhoudende een periode van begeleiding op een werkplek, nodig heeft teneinde instroom in een reguliere arbeidsplaats te kunnen bewerkstelligen.
4. Voorwaarden, duur en hoogte loonkostensubsidie:
in aanmerking voor de loonkostensubsidie komen werkgevers in zowel de collectieveals de marktsector, die in staat en bereid zijn om de belanghebbende de noodzakelijke begeleiding te bieden en die de intentie hebben om de arbeidsovereenkomst met belanghebbende voort te zetten na de subsidieperiode, en een aanvraag hebben ingediend om in aanmerking te kunnen komen voor de betreffende loonkostensubsidie;
indien het college het in verband met nog verder te ontwikkelen arbeidsbekwaamheidnoodzakelijk en zinvol acht, kan verlenging van de subsidieverlening met maximaal één jaar plaatsvinden, onder de voorwaarde dat belanghebbende met ingang van de verlengingsdatum een aanstelling voor onbepaalde tijd krijgt, tenzij de in de betreffendebedrijfstak geldende CAO zich daartegen verzet, in welk geval de maximale aanstellingsduur dient te worden toegepast;
1° per kalenderjaar kan op declaratiebasis een periodiek voorschot verstrekt worden op de verleende subsidie, waarbij deze voorschotten verrekend worden met de voor het betreffende kalenderjaar vast te stellen subsidie, 2° definitieve vaststelling van de subsidie zal per kalenderjaar plaatsvinden, 3° de werkgever is gehouden om binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een definitieve declaratie met betrekkingtot dat kalenderjaar in te dienen waarbij de declaratie gespecificeerd dient te zijn op persoonsniveau;
5. Nadere verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening:
Onder loondispensatie wordt verstaan, dat de werkgever niet het gangbare loon hoeft te betalen. Hij wordt hiervan vrijgesteld. De werkgever betaalt alleen het deel dat de werknemer arbeidsproductief is. De werkgever wordt op deze manier gecompenseerd voor de geringere arbeidsproductiviteit van een werknemer met een arbeidsbeperking.
Het doel is om duurzame re-integratie te bewerkstelligen voor mensen die niet in staat zijn 100% van het minimumloon te verdienen.
Personen die behoren tot de groep die als gevolg van een verstandelijke lichamelijke en/of psychische beperking, dan wel om andere redenen, niet in staat zijn zelfstandig 100% van het minimumloon te verdienen.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.
Artikel 3:9 - Participatieplaats
Participatieplaatsen zijn gericht op uitkeringsgerechtigden die het moeilijkst aan een baan kunnen komen. Deze groep krijgt de mogelijkheid om met behoud van uitkering te werken en zo te re-integreren.
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden als onderdeel van een re-integratietraject. Bij een participatieplaats staat het activeren van de klant voorop en niet direct gerichte arbeidstoeleiding.
De voorziening participatieplaats wordt ingezet voor uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en er op termijn mogelijkheden zijn richting regulier werk.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.
Artikel 3:10 - Sociale activering
Onder Sociale activering wordt verstaan, de ondersteuning van belanghebbende gericht op het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als onderdeel van een traject in het kader van de arbeidsinschakeling.
Het college kan Sociale activering inzetten met als uiteindelijk doel de arbeidsinschakeling van belanghebbende mogelijk te maken.
Sociale activering wordt ingezet ten behoeve van de belanghebbende die niet direct bemiddelbaar is daar het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende, als gevolg van belemmeringen van medische, psychische en/of sociale aard een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en hierdoor niet direct met behulp van een van de andere voorzieningen toe te leiden is naar betaalde (gesubsidieerde) arbeid.
4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.
Onder zorg wordt verstaan een voorziening die is gericht op het wegnemen of reduceren van een zorgtaak, voor zover deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende.
De inzet van deze voorziening dient te leiden tot het wegnemen van de belemmering bij de belanghebbende teneinde diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken.
Deze voorziening wordt alleen ingezet ten behoeve van de belanghebbende waarbij de zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.
4. Nadere voorwaarden en duur van voorziening:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de belemmering of beperking dusdanig is afgenomen dat de belanghebbende beschikbaar is voor arbeidsinschakeling of dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.
Hulpverlening die is gericht op het bij de belanghebbende verminderen of wegnemen vanlichamelijke, psychische of sociale belemmeringen ten aanzien van de arbeidsinschakeling.
De inzet van deze voorziening heeft tot doel het verminderen of wegnemen van de betreffende belemmeringen teneinde arbeidsinschakeling mogelijk te maken.
Deze voorziening wordt alleen ingezet ten behoeve van de belanghebbende bij wie het college heeft vastgesteld dat deze als gevolg van medische, psychische en/of sociale belemmeringen niet in staat kan worden geacht om, eventueel met behulp van andere voorzieningen, te voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling.
4. Nadere voorwaarden en duur voorziening:
Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de belemmering of beperking dusdanig is afgenomen dat de belanghebbende beschikbaar is voor arbeidsinschakeling of dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.
Hoofdstuk 5 ONTHEFFING VAN DE PLICHT TOT ARBEIDSINSCHAKELING
Artikel 5:1 - Criteria ontheffing
Onverlet de ontheffing als is omschreven in artikel 9a WWB, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ, kan het college, na beoordeling van de individuele situatie en met inachtneming van artikel 9, tweede lid, WWB, onderscheidenlijk artikel 37a, tweede lid, OAW en artikel 37a,tweede lid, IOAZ, aan de belanghebbende tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de in artikel 9, eerste lid WWB, onderscheidenlijk artikel 37a, eerste lid IOAW en artikel 37a, eerste lid IOAZ, genoemde verplichting tot arbeidsinschakeling;
Artikel 5:2 - Ontheffing voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar
Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de alleenstaande ouder met kinderen tot vijf jaar van de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden op grond van de door het college vastgestelde aanwezige belemmeringen met betrekking tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Het creëren van een periode waarin de belemmeringen welke bij de alleenstaande ouder aanwezig zijn, ten aanzien van de plicht tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, opgeheven kunnen worden.
De alleenstaande ouder met kinderen tot vijf jaar die niet kan beschikken over passende kinderopvang.
4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:
Artikel 5.3 - Personen die zorg verlenen
Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van personen met een intensieve zorgtaak van een tot het gezin kind of ouder, waarbij deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.
Het creëren van een evenwicht tussen de aantoonbaar noodzakelijke zorgbehoefte van het zieke kind of ouder, en de plicht tot arbeids-inschakeling van de persoon.
De persoon waarbij er sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte van het tot het gezin behorende langdurig zieke kind of ouder.
4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:
Artikel 5:4 – Ontheffing bij intensieve zorgtaken
Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van een persoon (verzorger) jonger dan 65 jaar met een intensieve zorgtaak, voor iemand die tot het gezin behoort. De verzorger dient ten minste het aantal uren zorg te verlenen als waarop de zorgbehoeftige op grond van het indicatiebesluit is aangewezen in ieder geval tien van de uren zorg per week, waarbij deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.
Het creëren van een evenwicht tussen de aantoonbaar noodzakelijke zorgbehoefte van het zieke of gehandicapte, en de plicht tot arbeids-inschakeling van de persoon.
De verzorger waarbij sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte van het tot het gezin behorende langdurig zieke of gehandicapte.
4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:
Artikel 5:5 – Medische gronden
Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van belanghebbende op medische gronden van lichamelijke en/of psychische aard, die een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling.
Creëren van een periode waarin de medische belemmeringen van bij belanghebbende, voor zover mogelijk, geheel of gedeeltelijk opgeheven kunnen worden.
De belanghebbende waarbij er sprake is een aantoonbare belemmerende factor van medische aard voor de arbeidsinschakeling.
4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:
voor zover dit door het college noodzakelijk wordt geacht dient een advies door een externe deskundige te worden uitgebracht. In dit advies wordt door de deskundige tevens inzichtelijk gemaakt de mate waarin het voor belanghebbende mogelijk is om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten en tot arbeidsinschakeling.
HOOFDSTUK 6: BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 6:1 – Trajectovereenkomst
Een tussen belanghebbende en het college gesloten overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd.
Het vastleggen van de trajectactiviteiten en de wijze waarop de toeleiding naar de arbeidsmarkt c.q. de arbeidsinschakeling plaats zal vinden en de eventuele nadere voorwaarden welke aan voorziening verbonden zijn.
De doelgroepen als in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel b. zijn omschreven.
de belanghebbende, anders dan bedoeld in onderdeel a. van het vierde lid is gehouden akkoord te gaan met de voorwaarde dat deze de door het college voor de voorziening ofvoorzieningen gemaakte kosten terugbetaalt, indien deze niet voldoet aan de verplichtingen welke aan de aangeboden voorziening of voorzieningen zijn verbonden;
indien de belanghebbende een persoon is als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid onderdeel d. laat het niet voldoen aan de verplichting als bedoeld in onderdeel a. van het vierde lid, onverlet de plicht tot het gebruik dienen te maken van een door het college in het kader van de arbeidsinschakeling noodzakelijk geachte voorziening.
Overnemen re-integratie inspanning van personen met een uitkering van het UWV.
Het UWV WERKbedrijf heeft voor die personen, die een uitkering van het UWV ontvangen, een re-integratieverplichting. Als deze personen voor het verstrijken van de maximale uitkeringstermijn nog niet naar duurzame arbeid zijn uitgestroomd, komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wwb. In sommige gevallen kan het voortijdig aanbieden van een reintegratie-voorziening door het college, instroom in de bijstand voorkomen.
Artikel 6:2 – Onkostenvergoeding
Een vergoeding aan de deelnemer van een re-integratietraject voor noodzakelijke kosten die gemaakt dienen te worden of reeds gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling of sociale activering of die anderszins samenhangen met activiteiten die bijdragen aan de
arbeidsinschakeling of sociale activering van de belanghebbende.
Het wegnemen van financiële belemmeringen met betrekking tot het deelnemen aan een re-integratietraject in het kader van arbeidsinschakeling dan wel sociale activering.
De belanghebbende die door het deelnemen aan een re-integratietraject in het kader van arbeidsinschakeling dan wel sociale activering, noodzakelijke kosten maakt welke niet anderszins worden vergoed.
4. Kosten welke voor vergoeding in aanmerking komen:
Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.
Artikel 6:3 – Subsidie- en budgetplafonds
Loonkostensubsidies zijn langlopende verplichtingen met hoge financiële consequenties. Om een groot financieel risico te voorkomen wordt het aantal lopende subsidietrajecten gemaximaliseerd op tien trajecten. Dit betekent dat wanneer er voor tien belanghebbenden loonkostensubsidies worden verstrekt eerst een loonkostensubsidie beëindigd dient te zijn alvorens een nieuwe subsidie wordt verstrekt.
Het college besluit tot nader order geen toepassing aan de budgetplafonds te geven
Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht van deze regering. Mensen mogen niet afhankelijk worden gemaakt van een uitkering. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent aan de kant staan. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. De Wet werk en bijstand (Wwb) is er nog alleen voor degenen die het echt nodig hebben.
In de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), wordt de plicht tot arbeidsinschakeling die is verbonden aan het recht op bijstand of uitkering, expliciet genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende criteria:
Kaders realisatie arbeidsinschakeling
Resultaat gericht handelen in het kader van de arbeidsinschakeling begint met een preventief optreden. Dit betekent dat, daar waar dat mogelijk is, gestreefd dient te worden naar het voorkomen van de noodzaak tot het verstrekken van bijstand of een uitkering door een effectieve bemiddeling naar betaald werk. In die gevallen waarin toch tijdelijk bijstand of een uitkering noodzakelijk is, worden concrete acties ondernomen richting arbeidsinschakeling. Vanaf het eerste contact met de belanghebbende die algemene bijstand of een uitkering aanvraagt, dient daarom de boodschap te zijn:
Het recht op ondersteuning en voorzieningen in de Wwb, de IOAW en de IOAZ wordt eveneens het recht op ondersteuning en voorzieningen die de arbeidsinschakeling mogelijk dienen te maken, expliciet genoemd.
Verzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen
In deVerzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen is vastgelegd op welke wijze de gemeenteraad hieraan invulling heeft gegeven.
De gemeenteraad heeft, ter uitvoering van deVerzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ enBbz 2004 Gemeente Dongen, het college van burgemeester en wethouders opgedragen om een aantal taken, in het kader van de re-integratie, in beleidsregels nader in te vullen en vorm te geven. Uitgaande van de opdracht van de gemeenteraad, heeft het college in deze beleidsregels neergelegd op welke wijze het college uitvoering geeft aan
deze taken. Daarbij is uitgegaan van het standpunt dat het werkveld re-integratie dynamisch is. De beleidsregels dienen dan ook niet te worden gezien als een eenmalige statische opsomming van re-integratieactiviteiten en voorzieningen. Gaandeweg ontstaan nieuwe voorzieningen, projecten, inzichten en contacten met re-integratiepartners. Beleidsplannen en beleidsregels dienen daarom periodiek beoordeeld te worden op actualiteit en indien dit noodzakelijk is, te worden aangepast.
Daar waar noodzakelijk wordt per artikel een toelichting gegeven. De invulling van de beleidsregel volgt artikelsgewijs de opzet van de Verzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen.
Artikel 1:1 - Begripsomschrijvingen
Lid 1:In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagereoverheden met betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. In het kader van een uniform gebruik van termen en begrippen is deze lijn ook doorgetrokken naar de beleidsregels. Dit heeft mede tot gevolg dat in het eerste lid bepaald wordt dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in de beleidsregels dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand (Wwb) of de van toepassing zijnde wetten. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.
Afkortingen van woorden of woordgroepen zijn niet in de
begripsomschrijvingen opgenomen, maar in de lijst van gebruikte afkortingen.
Dit daar een afkortingen niet anders is dan een verkorte schrijfwijze of
uitspraak van één of meer woorden waarvan de betekenis elders al is
vastgelegd. Verklaringen van afkortingen behoren daarom niet in de
begripsomschrijvingen thuis maar in de lijst van gebruikte afkortingen.
Bovendien zal niet eerder een afkorting worden gebruikt dan nadat de
volledige schrijfwijze en de daarbij behorende afkorting, (tussen haakjes), is
Lid 2: De begrippen zijn in een logische volgorde gerangschikt en in groepen geclusterd.
Artikel 2:1 – Indeling doelgroepen
Er zijn diverse manieren om de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt te definiëren. Het CWI gebruikte daarvoor 4 fases, fase 1 t/m 4. Deze fases hadden betrekking op belanghebbenden met een korte afstand tot en met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze fasering is in de loop van 2006 verlaten en teruggebracht tot 2 fases, fase A en fase B. Onder fase A vallen de belanghebbenden die direct bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt en onder fase B de belanghebbenden die niet direct bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt.
In de uitvoeringspraktijk van de Wwb, IOAW en de IOAZ, met betrekking tot de arbeidsinschakeling, blijkt de indeling in fase A en B een niet hanteerbare indeling te zijn, daar op geen enkel wijze inzichtelijk wordt gemaakt wat de afstand is tot de arbeidsmarkt van de belanghebbenden die onder fase B vallen. Dit kan variëren van de mogelijkheid dat een belanghebbende na een kort traject direct bemiddelbaar is, tot de mogelijkheid dat de belanghebbende door in de persoon gelegen factoren nimmer in staat zal zijn om door middel van betaalde arbeid in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Om dit gebrek te ondervangen maakt het team Werk inkomen en zorg van de Gemeente Dongen gebruik van de participatieladder. Middels het gebruik maken van de participatieladder wordt inzichtelijk gemaakt op welke afstand een belanghebbende van de arbeidsmarkt afstaat en welke voorzieningen ingezet kunnen worden om de afstand naar de arbeidsmarkt te kunnen overbruggen.
Artikel 3:1 – Aanbod voorzieningen
Lid 1 In het eerste lid is vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder gevalkan aanbieden. Door deze wijze van formulering wordt bewerkstelligd dat het aanbod aan voorzieningen niet limitatief is maar flexibel blijft. Daardoor wordt
een situatie gecreëerd waarin het aanbod van voorzieningen afgestemd kan
worden op de feitelijke behoefte aan een bepaalde voorziening.
Lid 2 Het tweede lid formaliseert de mogelijkheid om af te wijken van de in het eerste lid omschreven voorzieningen.
Toelichting met betrekking tot de omschrijving van voorzieningen
Omwille van de duidelijkheid en ter voorkoming van misinterpretaties, is bij de omschrijving van een voorziening gekozen voor een eenduidige en standaard omschrijving. Dit leidt ertoe dat elke voorziening onder de navolgende “kopjes” wordt omschreven:
Onder begeleiding wordt verstaan de individuele begeleiding van de werkzoekende tijdens de uitvoering van de re-integratieactiviteit, waarbij de werkzoekende wordt gecoacht (ondersteund, gemotiveerd en begeleid) bij het doorlopen van de noodzakelijke stappen. De begeleider is een vast contactpersoon voor zowel de werknemer als werkgever. De begeleider bewaakt de doelstellingen en afspraken die zijn gemaakt met eventuele andere re-integratiepartijen in het kader van de voortgang in het individuele traject.
Uitgaande van de Participatieladder komt alleen die belanghebbende voor deze voorziening in aanmerking waarbij geen feitelijke belemmeringen meer aanwezig zijn voor het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid. De voorziening is dan ook bedoeld om belanghebbende de noodzakelijk geachte ondersteuning te bieden bij het solliciteren.
Scholing wordt ingezet indien dit noodzakelijk is voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt, het behalen van een startkwalificatie, of voor het behoud van de bestaande arbeid.
Bij een Proefplaatsing staat niet de arbeid zelf, maar het leren werken centraal. Het leren werken is gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de belanghebbende. De belanghebbende wordt door de gemeente in staat geacht op korte termijn uit te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt.
Van de werkgever wordt verwacht dat hij de intentie heeft de belanghebbende na maximaal zes maanden al dan niet regulier in dienst te nemen. Begeleiding van de belanghebbende vindt plaats door de werkgever maar daarnaast ook door de gemeente. Na afloop van de Proefplaatsing dient door het college beoordeeld te worden of uitstroom naar regulier werk voor belanghebbende zonder meer mogelijk is, of dat er (nog) een volgende voorziening dient te worden ingezet. Een Proefplaatsing kan zowel in de marktsector als in de collectieve sector plaatsvinden.
Artikel 3:6 – Oriëntatieplaatsen
Oriëntatieplaatsen zijn bedoeld voor de belanghebbende van wie het college inschat dat deze nog niet op korte of middellange termijn reguliere arbeid kan aanvaarden. Door middel van een Oriëntatieplaats, die bedoeld is om persoonlijke kennis en vaardigheden op te doen, kan de afstand tot de arbeidsmarkt verkleind worden. Oriëntatieplaatsen worden ingezet met behoud van uitkering. De begeleiding van de belanghebbende is in het geval van de Oriëntatieplaats vooral een zaak van de gemeente.
Indien, al dan niet na toepassing van een Proefplaatsing, blijkt dat uitstroom naar regulier werk nog niet direct mogelijk is, kan de betreffende werkgever als hij de belanghebbende minimaal voor 1 jaar in dienst neemt, tijdelijk een loonkostensubsidie ontvangen. De maximale duur van de loonkostensubsidie bedraagt 2 jaar. Na 1 jaar loonkostensubsidie dient beoordeeld te worden of verlenging van de termijn met loonkostensubsidie noodzakelijk is. De werkgever dient de intentie te hebben de belanghebbende uiteindelijk zonder een vorm van loonkostensubsidie regulier in dienst te houden. Deze voorziening kan zowel voor de marktsector als de collectieve sector worden ingezet. Bij de inzet van deze voorziening dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen.
Opstapbanen zijn gericht op “benadeelde werknemers”. Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden en die aan een aantal criteria dienen te voldoen. In artikel 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) is het begrip “benadeelde werknemer” gedefinieerd, en zijn criteria opgenomen waaraan zij dienen te voldoen om als zodanig aangemerkt te worden.
De volgende definitie is van toepassing op benadeelde werknemers.
Benadeelde werknemers (zijn) personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden, zijnde personen die ten minste aan één van de volgende criteria voldoen:
vrouwen in een onder NUTS II vallend geografisch gebied waar de gemiddelde werkloosheidsgraad reeds gedurende ten minste twee kalenderjaren meer dan 100 % van het gemeenschapsgemiddelde bedraagt en waar de werkloosheidsgraad van vrouwen reeds gedurende ten minste twee van de voorbije drie kalenderjaren meer dan 150 % van de werkloosheidsgraad van mannen in het betrokken gebied bedraagt.
Op grond van de tijdelijke wet loondispensatie maakt de gemeente gebruik van het instrument loondispensatie. Om gebruik te maken van loondispensatie moet eerst een toegangstoets worden uitgevoerd door een onafhankelijk derde, om vast te laten stellen of de betrokkene tot de doelgroep “loondispensatie” behoort. Vervolgens wordt de loonwaarde met een loonwaarde meting vastgesteld. Dat gaat via een erkende methode die de arbeidsprestatie van een werknemer op de werkplek meet. De gemeente kan in principe slechts tijdelijk voor iemand loondispensatie geven. Daarom vindt periodiek ( tenminste een keer per 2 jaar) een nieuwe loonwaarde meting en toegangstoets plaats. Alleen als daaruit blijkt dat de verdiencapaciteit van diegene nog steeds onder het wettelijk minimumloon ligt, kan het instrument toegepast blijven. Omdat personen tot 27 jaar nog volop in ontwikkeling zijn, wordt hier vaker een loonwaarde meting voor gedaan.
Als mensen productiever worden leidt dit tot een hoger inkomen. Dit stimuleert mensen om hun arbeidsvermogen maximaal te ontwikkelen.
Artikel 3:9 – Participatieplaats
In artikel 10a, eerste lid Wwb is geregeld dat alleen uitkeringsgerechtigden met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces en die daarvoor alsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt voor een participatiebaan in aanmerking komen. De werkzaamheden moeten aangeboden worden in het kader van re-integratie van de betrokkene en het moet om additionele werkzaamheden gaan. De activiteiten moeten primair gericht zijn op het bevorderen van mogelijkheden van betrokkene om uit de bijstand te stromen naar reguliere arbeid.
Artikel 3:10 – Sociale activering
Op grond van de Wwb, de IOAW en de IOAZ, dient deze voorziening gericht te zijn op ondersteuning bij het wegnemen van de belemmeringen met betrekking tot de arbeidsinschakeling. Uitgangspunt is dan ook dat Sociale activering een voorziening is die bedoeld is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken. Sociale activering is in deze context een onderdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling. Sociale activering, waarbij het einddoel participatie en/of het voorkomen of opheffen van een sociaal isolement is, is géén voorziening zoals bedoeld in de Wwb, IOAW of IOAZ.
Artikel 3:11 – Zorg en Artikel 3:12 – Hulpverlening
Het doel van de inzet van zorg en hulpverlening is in het algemeen het wegnemen van belemmeringen en het scheppen van de randvoorwaarden die de arbeidsinschakeling van de belanghebbende mogelijk maakt. Inzet van zorg en hulpverlening dient binnen redelijke termijn te leiden tot uitzicht op arbeidsinschakeling.
Artikel 4:1 – Premie werkaanvaarding
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4:2 – Premie werkgever
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 5:1 – Criteria ontheffing
In dit artikel zijn de algemene criteria geformuleerd waaraan een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling dient te voldoen.
Ontheffing versus verplichting
Tegenover de verplichtingen tot arbeidsinschakeling, staat de mogelijkheid dat een tijdelijke ontheffing wordt verleend voor bepaalde onderdelen van deze verplichting. Uit de wettekst van artikel 9, zesde lid, Wwb, onderscheidenlijk artikel 37a IOAW en artikel 37a IOAZ blijkt dat de ontheffing afhankelijk is van de omstandigheden van de belanghebbende of zoals in de betreffende wetteksten is geformuleerd "Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid". Verder staat in artikel 9 zesde lid WWB, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en 38 IOAZ, vermeld dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.
Artikel 5:2 – Ontheffing voor Alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar
Voor zover het de ontheffing betreft van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de categorie alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar is artikel 9a in de Wwb gewijzigd, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ toegevoegd.
Alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar
De artikelen luiden: Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders. Daar de ontheffing van de alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar geheel in deze artikelen is geregeld, kan noch in de Verzamelverordening Wwb, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen noch in de daarmee samenhangende beleidsregels de ontheffing nader geregeld worden.
Artikel 5:3 – Personen die zorg verlenen
Voor personen die zorg verlenen kent de Wwb, onderscheidenlijk de IOAW en IOAZ, het uitgangspunt dat personen de zorgplicht geen voorrang mogen geven. Ook mag een eventuele ontheffing niet leiden tot langdurige afhankelijkheid van een uitkering. In artikel 9, lid 6 WWB,onderscheidenlijk artikel 37a lid 4 IOAW en artikel 37a lid 4 IOAZ wordt voorts gesteld dat voor personen die zorg verlenen de plicht tot arbeidsinschakeling slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
De WWB, onderscheidenlijk de IOAW en de IOAZ, schrijft het college voor ervoor te zorgen dat de alleenstaande ouder adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie van betaalde arbeid en zorg voor kinderen mogelijk maken, zoals toereikende kinderopvang.
De Wet kinderopvang legt echter bij de betreffende alleenstaande ouder de verantwoordelijkheid voor het zoeken naar geschikte kinderopvang en ook voor de uiteindelijke keuze. Dit betekent dat het college de alleenstaande ouder niet kan verplichten gebruik te maken van bepaalde opvang, maar wel om een keuze te maken uit de daarvoor aanwezige adequate voorzieningen.
Indien op grond van het vorenstaande arbeidsinschakeling (nog) niet of niet volledig mogelijk is, dient, mits de alleenstaande ouder over voldoende capaciteiten beschikt, scholing ingezet te worden. Doel hiervan is dat een hoger kwalificatieniveau wordt bereikt waardoor arbeidsinschakeling op een hoger niveau dan het minimumloon mogelijk gemaakt wordt. Dit kan het voor de alleenstaande ouder mogelijk maken om met een deeltijdbaan voldoende inkomsten te verwerven om daarmee uitkeringsonafhankelijk te worden. Een dergelijke scholing vormt onderdeel van de plicht tot arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5 jaar. De alleenstaande ouder dient actief naar geschikte kinderopvang te zoeken. Daaronder wordt niet alleen verstaan dat men zich inschrijft bij officieel geregistreerde instellingen voor kinderopvang. De alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5 jaar kan ook gebruik maken van de beschikbare informele opvang. Indien en voor zover van toepassing naschoolse opvang (nog) niet beschikbaar is, wordt de alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5 jaar geacht algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of naar het oordeel van het college toepasselijke scholing te volgen tijdens de reguliere schooltijden. Overblijfmogelijkheden op de basisschool worden hierbij aangemerkt als passende kinderopvang.
Artikel 5:4 – Ontheffing bij intensieve zorgtaken
Een intensieve zorgtaak is op zich geen reden voor een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling. De duur en omvang van de ontheffing zal afhankelijk zijn van de situatie en moet periodiek herbeoordeeld te worden. De maximale duur van de ontheffing is één jaar. Voorwaarden zijn dat degene aan wie zorg wordt verleend een geldige AWBZ-indicatie van ten minste 10 uur per week. De persoon mag geen PGB ontvangen. De zorg voor minimaal 10 uur per week wordt verleend door een kind aan een ouder of door een ouder aan een kind dat tot het gezin behoort.
Artikel 5:5 – Medische gronden
Op medische gronden kunnen personen een ontheffing krijgen mits deze is onderbouwd door een advies van een door het college aangewezen externe deskundige. De ontheffing wordt niet voor onbepaalde tijd maar voor de duur van maximaal 1 jaar verleend. Bij de adviesaanvraag zal in kaart moeten worden gebracht of de belanghebbende restcapaciteit heeft. Met andere woorden, er is minder nadruk op wat de belanghebbende niet meer kan, maar op wat hij of zij nog wel kan. In gevallen waarin de restcapaciteit, in casu de belastbaarheid, dient te worden vastgesteld, wordt door het college externe expertise op dit terrein ingekocht zodat maatwerk geleverd kan worden.
Artikel 6:1 – Trajectovereenkomst
Uit een uitspraak van de Rb Breda blijkt dat in de beleidsregels de verplichting opgenomen dient te worden dat de belanghebbende de trajectovereenkomst ondertekent en retourneert
Artikel 6:2 – Onkostenvergoeding
Dit artikel regelt in welke situatie er een onkostenvergoeding verstrekt kan worden voor kosten die direct te relateren zijn aan het deelnemen van een re-integratietraject en die niet anderszins kunnen worden vergoed. In onderdeel d. van het vierde lid zijn de overige kosten ondergebracht. Hieronder worden alle kosten begrepen die niet onder de andere leden benoemd zijn maar wel direct te relateren zijn aan de acties tot arbeidsinschakeling zoals verwervingskosten. Dit is een breed begrip waarvan geen limitatieve opsomming mogelijk is en op individueel niveau beoordeeld dient te worden. Bij verwervingkosten zoals hier bedoeld kan worden gedacht aan kosten die het gevolg zijn van het verwerven van werk en het aanvaarden van werk. Bijvoorbeeld sollicitatiekosten, maar ook de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, zoals een overall en veiligheidsschoenen
voor een timmerman of badkleding en een fluitje voor een zweminstructrice.
Artikel 6:3 – Subsidie- en budgetplafonds
In dit artikel kunnen op het moment dat er een uitputting van de beschikbare budgetten dreigt plafonds worden ingebouwd om overschrijding van de budgetten tegen te kunnen gaan.
Het college kan, om de financiële risico’s te kunnen beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Zodra de hiervoor bedoelde situatie zich dreigt voor te doen kan het college besluiten ertoe over te gaan om een subsidie- c.q. budgetplafond in te stellen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 6:5 - Evaluatie beleidsplan re-integratie
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Adr. - Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving
Anw - Algemene nabestaandenwet
Awb - Algemene wet bestuursrecht
CWI - Centrum voor werk en inkomen
IOAW - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZ - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
LJN - Landelijk jurisprudentie nummer
SUWI - Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
SZW - Sociale Zaken en Werkgelegenheid
UWV - Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG - Vereniging Nederlandse Gemeenten