Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012
CiteertitelBeleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpbeleidsregels verzamelverordening Wwb

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verzamelverordening Wwb

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-02-201201-01-2012Onbekend

24-01-2012

Gemeentelijke informatiekrant, d.d. 16-02-2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Dongen

 

Gelet op de bevoegdheidsbepalingen in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

Overwegen dat het noodzakelijk is om een aantal nadere regels betreffende re-integratie vast  te stellen;

 

BESLUITEN:

 

vast te stellen de navolgende:

 

Beleidsregels re-integratie Wwb, IOAW en IOAZ van de Gemeente Dongen 2012

 

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 - Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze beleidsregels aangehaalde wetten.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen;

    • b.

      doelgroepen : het geheel van groepen personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a WWB, of op grond van artikel 34 IOAW, of op grond van artikel 34 IOAZ, door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • c.

      participatieladder: de Participatieladder is een meetinstrument waarmee je kunt vaststellen in hoeverre een burger, bijvoorbeeld een bijstandsgerechtigde, meedoet in de samenleving.

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: persoon aan wie bijstand wordt verleend krachtens de WWB,voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan of een uitkering wordt verstrekt krachtens de IOAW of IOAZ;

    • e.

      nugger : niet-uitkeringsgerechtigde persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a WWB;

    • f.

      anw-er : persoon met een nabestaanden- of half-wezenuitkering op grond de Anw als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a. WWB;

    • g.

      voorziening : een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onderdeel a. WWB, waaronder begrepen wordt elke vorm van ondersteuning die het college in kan zetten ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende doelgroepen;

    • h.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, evenals alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van arbeid in het kader van de Wsw;

    • i.

      reguliere arbeid : algemeen geaccepteerde arbeid, met uitzondering van arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening in de vorm van een subsidie;

    • j.

      gesubsidieerde arbeid : een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB, waaronder tevens is begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding op basis van een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk door de gemeente word bekostigd.

    • k.

      re-integratietraject : traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • l.

      trajectactiviteiten : de door het college noodzakelijk geachte activiteiten, die de belanghebbende in het kader van de arbeidsinschakeling dient te verrichten;

    • m.

      trajectovereenkomst : een tussen belanghebbende en het college gesloten overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd;

    • n

      benadeelde werknemers: personen zoals omschreven in de Verordening (EG) Nr.2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG- verdrag op werkgelegenheidssteun.

HOOFDSTUK 2 INDELING DOELGROEPEN

Artikel 2:1 - Doelgroepen en indeling op de Participatieladder

Personen die behoren tot de doelgroep als is omschreven in artikel 1:1, tweede lid onderdeel b. en waarbij er sprake is of kan zijn van belemmeringen ten aanzien van de arbeidsinschakeling worden, naar de mate van de afstand tot de arbeidsmarkt, ingedeeld op de participatieladder. De treden worden onderverdeeld naar de aard van de belemmering en de noodzakelijk geachte toepassing van een voorziening. De onderste vier zijn voor mensen zonder arbeidscontract. De bovenste twee voor mensen met regulier werk: met ondersteuning ( trede 5) of zonder (trede 6). Wie op welke trede thuis hoort is overzichtelijk gedefinieerd en valt relatief eenvoudig vast te stellen.

 

Trede indeling

Wij onderscheiden 6 niveaus:

  • -

    niveau 6: betaald werk

  • -

    niveau 5: betaald werk met ondersteuning

  • -

    niveau 4: onbetaald werk

  • -

    niveau 3: deelname aan georganiseerde activiteiten (cursus, vereniging)

  • -

    niveau 2: sociale contacten buitenhuis

  • -

    niveau 1: geïsoleerd

     

Uitleg trede indeling

Jaarlijks wordt ten minste één keer vastgelegd op welk niveau iemand thuishoort. Daarbij wordt ook gekeken of dat het maximaal haalbare niveau is, of dat de persoon in kwestie nog kan stijgen op de ladder.

HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN

Artikel 3:1 - Aanbod voorzieningen

  • 1.

    Ondersteuning op het gebied van re-integratie is het geheel van activiteiten dat leid tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. Deze onder-steuning kan bestaan uit:

    • -

      begeleiding

    • -

      bemiddeling;

    • -

      scholing;

    • -

      proefplaatsing;

    • -

      oriëntatie – plaats;

    • -

      opstapbaan;

    • -

      participatiebaan;

    • -

      loondispensatie;

    • -

      sociale activering;

    • -

      zorg;

    • -

      hulpverlening;

  • 2.

    Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat adequaat en toereikend is voor arbeidsinschakeling.

Artikel 3:2 – Begeleiding

1. Definitie:

Onder begeleiding wordt verstaan, het geven van (beroepsmatige) organisatorische, inhoudelijke en strategische ondersteuning aan de belanghebbende om het proces tot en de mate van de arbeidsinschakeling van de belanghebbende te kunnen optimaliseren.

 

2. Doel:

Het doel van begeleiding is het gehele proces van de arbeidsinschakeling van belanghebbende zodanig te begeleiden, zonder dat de begeleiding gebonden is aan één enkele voorziening, dat de ten dienste staande voorzieningen optimaal benut kunnen worden om de belanghebbende te kunnen bemiddelen naar en/of plaatsing op de arbeidsmarkt.

 

3. Doelgroep:

Begeleiding wordt ingezet bij de belanghebbende waarbij het college heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is om de doelstelling te kunnen realiseren.

 

4. Nadere voorwaarden:

Door het college wordt bepaald welke inhoud de begeleiding zal hebben. De cliënt dient zich volledig beschikbaar te houden voor en medewerking te verlenen aan de activiteiten die door het college als noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling worden aangemerkt.

 

5. Gronden voor beëindiging:

Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.

Artikel 3:3 - Bemiddeling

1. Definitie:

Onder bemiddeling wordt verstaan, het bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid van die belanghebbende die geen belemmeringen heeft voor het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, door middel van contacten met werkgevers, begeleiding en/of andere ondersteunende activiteiten.

 

2. Doel:

Het op korte termijn kunnen laten uitstromen van de onder het eerste lid omschreven uitkeringsgerechtigde naar algemeen geaccepteerde arbeid.

 

3. Doelgroep:

Bemiddeling wordt ingezet bij:

  • a.

    de belanghebbende die blijkens de een daartoe uitgevoerde beoordeling, bemiddelbaar is naar algemeen geaccepteerde arbeid en derhalve geen belemmering heeft voor het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    de belanghebbende die een re-integratietraject heeft doorlopen en waarbij geen belemmeringen meer aanwezig zijn voor het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    de belanghebbende, in een door het college gesubsidieerde arbeidsplaats, die geschikt is bevonden voor doorstroom naar reguliere arbeid.

     

4. Nadere voorwaarden en ondersteuning:

De belanghebbende dient intensief te solliciteren. Deze wordt hierbij door of namens het college ondersteund, waarbij deze ondersteuning kan bestaan uit het:

  • -

    verwijzen naar vacatures;

  • -

    aandragen van vacatures;

  • -

    verbeteren van sollicitatiebrieven en CV´s;

  • -

    ondersteuning ten behoeve van sollicitatiegesprekken;

  • -

    wijzen op de verplichting zich in te laten schrijven bij meerdere uitzend- bureaus;

  • -

    begeleiding op de werkplek.

 

5. Gronden voor beëindiging:

Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.

Artikel 3:4 – Scholing

1. Definitie:

Onder scholing wordt verstaan, elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die is gericht op het ontwikkelen of vergroten van kennis en/of vaardigheden van de belanghebbende, die noodzakelijk is om diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken of de reeds verkregen arbeid te behouden, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.

 

2. Doel:

Het bijbrengen van kennis, vaardigheden of een startkwalificatie die de arbeidsinschakeling van belanghebbende mogelijk maakt of waardoor deze kan worden behouden.

 

3. Doelgroep:

Scholing wordt ingezet voor de belanghebbende bij wie het college heeft vastgesteld dat dit noodzakelijk is omdat arbeidsinschakeling (mede) vanwege ontbrekende kennis en/of vaardigheden niet direct mogelijk is, of indien dit naar het oordeel van het college nood-zakelijk is voor het behoud van arbeid.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:

  • a.

    scholing kan alleen worden ingezet indien dit noodzakelijk is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken of te behouden, of het college daartoe op grond van de wet gehouden is;

  • b.

    de duur van de scholing is gelijk aan de duur dat de noodzakelijk geachte kennis, vaardigheden of startkwalificatie verkregen kan worden;

  • c.

    scholing is ook toe te passen in combinatie met andere voorzieningen indien daartoe de noodzaak aanwezig is.

     

5. Gronden voor beëindiging:

Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.

Artikel 3:5 – Proefplaatsing

1. Definitie:

Onder proefplaatsing wordt verstaan een leertraject bij één of meerdere werkgevers, waarbij belanghebbende, voor zover van toepassing, met behoud van uitkering werkervaring en vaardigheden kan opdoen.

 

2. Doel:

Het college kan een proefplaatsing aanbieden om belanghebbende de kans te bieden om met behoud van uitkering, gedurende korte tijd, op een onbetaalde werkplek met begeleiding en zonodig in combinatie met scholing zijn of haar arbeidsbekwaamheid zodanig te bevorderen dat bij dezelfde werkgever instroom in regulier of gesubsidieerd betaald werk plaats kan vinden.

 

3. Doelgroep:

Proefplaatsing wordt ingezet als het college heeft vastgesteld dat voor de belanghebbende, vanwege tekort schietende werkervaring kennis en/of vaardigheden en eventuele andere belemmeringen, een traject, inhoudende een periode van begeleiding op een werkplek eventueel in combinatie met een scholingsactiviteit, noodzakelijk is om, uiterlijk binnen zes maanden, instroom in reguliere of gesubsidieerde arbeid mogelijk te maken.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:

  • a.

    het college besluit slechts tot plaatsing nadat de werkgever schriftelijk te kennen heeft gegeven bereid te zijn de belanghebbende te begeleiden en het college heeft ingestemd met het door de werkgever opgestelde begeleidingsplan;

  • b.

    in aanmerking komen alle werkgevers, in zowel collectieve als marktsector, die in staat en bereid zijn aan belanghebbende de noodzakelijke begeleiding te bieden en de intentie hebben de belanghebbende na de Proefplaatsing een arbeidsovereenkomst aan te bieden;

  • c.

    het college past de Proefplaatsing voor de duur van maximaal zes maanden toe;

  • d.

    in een beschikking kunnen ten aanzien van de belanghebbende nadere voorwaarden worden verbonden aan een Proefplaatsing. In de toestemmingsbrief kunnen ten aanzien van de werkgever nadere voorwaarden worden verbonden aan een Proefplaatsing.

     

5. Verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:

  • a.

    De belanghebbenden, werkgever en het college ondertekenen het begeleidingsplan dat de werkgever aan de hand van een door het college verstrekt model heeft opgesteld;

  • b.

    de werkgever voert de in het begeleidingsplan genoemde activiteiten zo uit dat de belanghebbende na afloop van de Proefplaatsing door kan stromen naar (bij voorkeur reguliere) arbeid;

  • c.

    indien het trajectovereenkomst van de belanghebbende hierin voorziet, draagt het college zorg voor extra begeleiding, hetgeen door een contractant kan worden uitgevoerd, en aanvullende scholing;

  • d.

    de werkgever stemt de activiteiten, die de belanghebbende in het kader van de Proefplaatsing verricht, de eventuele scholing en begeleiding, op elkaar af.

     

6. Gronden voor beëindiging;

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat:

  • a.

    de overeengekomen periode eindigt;

  • b.

    door het college gemotiveerd wordt vastgesteld dat voortzetting van de Proefplaatsingniet wenselijk is omdat de werkgever niet of in onvoldoende mate aan de aan de voorziening verbonden verplichtingen voldoet.

Artikel 3:6 – Oriëntatieplaatsen

1. Definitie:

Onder een oriëntatieplaats wordt verstaan een traject bij één of meerdere werkgevers waarbij de belanghebbende met behoud van uitkering, gedurende maximaal zes maanden kennis en vaardigheden in het kader van arbeidsinschakeling op kan doen. Afhankelijk van de aard van de te verwerven kennis en vaardigheden gaat het om de volgende vormen van oriëntatie-plaatsen:

  • a.

    snuffel-oriëntatie: geeft de mogelijkheid tot een oriëntatie op een bepaalde beroepsrichting;

  • b.

    taal-oriëntatie: geeft de mogelijkheid om praktische taalkennis op te doen op de werkvloer;

  • c.

    werkritme-oriëntatie: geeft de mogelijkheid tot het behouden/opdoen van werkritme.

     

2. Doel:

Een Oriëntatieplaats dient te leiden tot het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Dit door belanghebbende de kans te bieden, om met behoud van uitkering, op een onbetaalde werkplek met begeleiding, zonodig in combinatie met scholing, kennis en/of vaardigheden op te doen zodat, eventueel na inzet van andere voorzieningen, arbeidsinschakeling mogelijk wordt.

 

3. Doelgroep:

Een Oriëntatieplaats wordt ingezet als het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende vanwege tekort schietende werkervaring, kennis en/of vaardigheden als eerste stap naar arbeidsinschakeling een korte periode van leren op een onbetaalde werkplek noodzakelijk is.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:

  • a.

    n aanmerking komen oriëntatieplaatsen bij alle werkgevers, in de collectieve en marktsector, die in staat en bereid zijn aan belanghebbende de noodzakelijkebegeleiding te bieden;

  • b.

    voorwaarde voor toepassing van de voorziening is dat het college heeft ingestemd met het door de werkgever opgestelde begeleidingsplan;

  • c.

    het college past de Oriëntatieplaats voor maximaal zes maanden toe;

  • d.

    in relatie tot de belanghebbende kunnen in een beschikking kunnen naderevoorwaarden worden verbonden aan een Oriëntatieplaats;

  • e.

    in relatie tot de werkgever kunnen in de toestemmingsbrief nadere voorwaarden worden verbonden aan een Oriëntatieplaats.

     

5. Verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:

  • a.

    de belanghebbende, werkgever en het college ondertekenen het begeleidingsplan dat de werkgever aan de hand van een door het college verstrekt model heeft opgesteld;

  • b.

    de werkgever voert de in het begeleidingsplan genoemde afspraken zo uit dat de in het begeleidingsplan genoemde leerdoelen worden bereikt;

  • c.

    indien het trajectovereenkomst van de belanghebbende hierin voorziet draagt het college zorg voor extra begeleiding door een contractant en aanvullende scholing;

  • d.

    de werkgever en het college dragen zorg voor een goede afstemming tussen de activiteiten die de belanghebbende in het kader van de Oriëntatieplaats verricht en de begeleiding;

     

6. Gronden voor beëindiging

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de overeengekomen periode eindigt.

Artikel 3:7 - Opstapbaan

1. Definitie:

Onder een Opstapbaan wordt verstaan algemeen geaccepteerde arbeid die wordt aangeboden aan een belanghebbende waarbij gedurende een bepaalde periode gebruik wordt gemaakt van een loonkostensubsidie.

 

2. Doel:

Het doel van een opstapbaan met de daaraan verbonden loonkostensubsidie, is de belanghebbende in staat te stellen om in een regulier dienstverband diens

arbeidsvaardigheden en werkervaring zodanig te bevorderen, door middel van begeleiding, dat deze kan instromen in reguliere arbeid.

 

3. Doelgroep:

Tot de doelgroep behoort de belanghebbende die valt onder de categorie benadeelde werknemers en van wie het college heeft vastgesteld dat deze vanwege een tekort schietende werkervaring, kennis en/of vaardigheden en eventuele andere belemmeringen, een traject inhoudende een periode van begeleiding op een werkplek, nodig heeft teneinde instroom in een reguliere arbeidsplaats te kunnen bewerkstelligen.

 

4. Voorwaarden, duur en hoogte loonkostensubsidie:

  • a.

    in aanmerking voor de loonkostensubsidie komen werkgevers in zowel de collectieveals de marktsector, die in staat en bereid zijn om de belanghebbende de noodzakelijke begeleiding te bieden en die de intentie hebben om de arbeidsovereenkomst met belanghebbende voort te zetten na de subsidieperiode, en een aanvraag hebben ingediend om in aanmerking te kunnen komen voor de betreffende loonkostensubsidie;

  • b.

    de werkgever gaat met de door het college voorgedragen kandidaat een arbeidsovereenkomst aan naar burgerlijk recht voor minimaal het Wettelijk Minimum Loon;

  • c.

    de loonkostensubsidie wordt ingezet voor een periode van maximaal één jaar bij één werkgever;

  • d.

    indien het college het in verband met nog verder te ontwikkelen arbeidsbekwaamheidnoodzakelijk en zinvol acht, kan verlenging van de subsidieverlening met maximaal één jaar plaatsvinden, onder de voorwaarde dat belanghebbende met ingang van de verlengingsdatum een aanstelling voor onbepaalde tijd krijgt, tenzij de in de betreffendebedrijfstak geldende CAO zich daartegen verzet, in welk geval de maximale aanstellingsduur dient te worden toegepast;

  • e.

    in het eerste jaar bedraagt de subsidie maximaal 50% van het Wettelijk Minimum Loon en inhet tweede jaar 40%.

  • f.

    de compensatie voor werkgeverslasten, anders dan het loon voor de Sociale Verzekering (SV), bedraagt 19% van het loonkostensubsidie-bedrag.

  • g.

    bij een deeltijdaanstelling wordt de subsidie naar rato verleend. Hierbij wordt uitgegaan van hetgeen in de CAO voor de betreffende bedrijfstak als voltijds wordt beschouwd;

  • h.

    tenzij in de persoon gelegen factoren dit belemmeren dient de arbeids-overeenkomst een zodanige omvang te hebben dat belanghebbende uitkeringsonafhankelijk wordt;

  • i.

    als het maximaal aantal te subsidiëren werkuren geldt eveneens het aantal uren datvoor belanghebbende noodzakelijk is om uitkeringsonafhankelijk te worden;

  • j.

    het college verleent de subsidie niet eerder dan nadat het heeft ingestemd met het door de werkgever opgestelde begeleidingsplan voor een bepaalde werkplek;

  • k.

    1° per kalenderjaar kan op declaratiebasis een periodiek voorschot verstrekt worden op de verleende subsidie, waarbij deze voorschotten verrekend worden met de voor het betreffende kalenderjaar vast te stellen subsidie, 2° definitieve vaststelling van de subsidie zal per kalenderjaar plaatsvinden, 3° de werkgever is gehouden om binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een definitieve declaratie met betrekkingtot dat kalenderjaar in te dienen waarbij de declaratie gespecificeerd dient te zijn op persoonsniveau;

  • l.

    toepassing van de loonkostensubsidie geschiedt met inachtneming van de bepalingen in titel 4.2. Subsidies, van de Algemene wet bestuursrecht.

     

5. Nadere verplichtingen belanghebbende, werkgever en het college:

  • a.

    de belanghebbende, werkgever en het college ondertekenen het begeleidingsplan dat de werkgever aan de hand van een door het college verstrekt model heeft opgesteld;

  • b.

    de werkgever voert de in het begeleidingsplan genoemde activiteiten zodanig uit dat dit ertoe bijdraagt dat de belanghebbende aan het eind van de subsidieperiode door kan stromen naar een reguliere arbeidsplaats in zijn organisatie;

  • c.

    indien de werkgever daartoe scholing voor de belanghebbende wenselijk acht komen de kosten daarvan voor rekening van deze werkgever, tenzij anders met de werkgever is overeengekomen.

     

6. Gronden voor beëindiging:

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening:

  • a.

    na afloop van de vastgestelde subsidieperiode;

  • b.

    zodra de arbeidsovereenkomst van de belanghebbende met de betreffende werkgever eindigt;

  • c.

    indien door het college wordt vastgesteld dat voortzetting van de subsidie niet wenselijk is omdat de werkgever niet of in onvoldoende mate aan de op hem rustende verplichtingen krachtens het Burgerlijk Wetboek en/of de geldende subsidievoorwaarden voldoet;

  • d.

    indien door het college wordt vastgesteld dat voortzetting ervan om andere redene nietwenselijk is.

Artikel 3:8 - Loondispensatie

1. Definitie:

Onder loondispensatie wordt verstaan, dat de werkgever niet het gangbare loon hoeft te betalen. Hij wordt hiervan vrijgesteld. De werkgever betaalt alleen het deel dat de werknemer arbeidsproductief is. De werkgever wordt op deze manier gecompenseerd voor de geringere arbeidsproductiviteit van een werknemer met een arbeidsbeperking.

 

2. Doel:

Het doel is om duurzame re-integratie te bewerkstelligen voor mensen die niet in staat zijn 100% van het minimumloon te verdienen.

 

3. Doelgroep

Personen die behoren tot de groep die als gevolg van een verstandelijke lichamelijke en/of psychische beperking, dan wel om andere redenen, niet in staat zijn zelfstandig 100% van het minimumloon te verdienen.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening

  • a.

    Via een toegangstoets uitgevoerd door 18k wordt vastgesteld of de betrokkene tot de doelgroep “loondispensatie” behoort;

  • b.

    vervolgens wordt de loonwaarde met een loonwaarde meting vastgesteld;

  • c.

    Periodiek (tenminste iedere 2 jaar) vindt er een loonwaarde meting plaats boven de 27 jaar, voor jongeren tot 27 jaar vindt er jaarlijks een loonwaarde meting plaats;

  • d.

    Loondispensatie wordt ingezet voor de duur dat de inzet van loondispensatie door het college noodzakelijk wordt geacht.

     

5. Beëindiging:

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.

Artikel 3:9 - Participatieplaats

1. Definitie:

Participatieplaatsen zijn gericht op uitkeringsgerechtigden die het moeilijkst aan een baan kunnen komen. Deze groep krijgt de mogelijkheid om met behoud van uitkering te werken en zo te re-integreren.

 

2. Doel:

Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een participatieplaats aanbieden als onderdeel van een re-integratietraject. Bij een participatieplaats staat het activeren van de klant voorop en niet direct gerichte arbeidstoeleiding.

 

3. Doelgroep

De voorziening participatieplaats wordt ingezet voor uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en er op termijn mogelijkheden zijn richting regulier werk.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening

  • a.

    Het college zet de participatieplaats alleen in, indien door de plaatsing van een   uitkeringsgerechtigde de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen onaanvaardbare verdringing plaatsvindt.

  • b.

    De participatieplaats kenmerkt zich door:

    • -

      werken met behoud van uitkering;

    • -

      werken bij een publiek/privaat bedrijf of instelling;

    • -

      kent geen arbeidsovereenkomst en geen loonkostensubsidie;

    • -

      duurt maximaal 2 jaar.

  • c.

    De participatieplaats kent de mogelijkheid van toekenning van:

    • -

      begeleidingskosten ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde aan de werkgever;

    • -

      vergoeding van scholingskosten ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde;

    • -

      aanvullende dienstverlening gericht op ondersteuning van werkgever dan wel de uitkeringsgerechtigde, voor zover dit noodzakelijk geacht wordt voor een succesvol traject gericht op arbeidsinschakeling;

    • -

      een premie voor de uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 10a lid 6 WWB. De premie bedraagt  maximaal  € 1200,00 per jaar

  • d.

    Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6maanden na aanvang van de participatieplaats door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • e.

    Het college betrekt bij de beoordeling bedoelt in onderdeel d

    • 1.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de participatieplaats uitvoert;

    • 2.

      de scholingswens van de belanghebbende.

       

Beëindiging

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.

Artikel 3:10 - Sociale activering

1. Definitie:

Onder Sociale activering wordt verstaan, de ondersteuning van belanghebbende gericht op het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als onderdeel van een traject in het kader van de arbeidsinschakeling.

 

2. Doel:

Het college kan Sociale activering inzetten met als uiteindelijk doel de arbeidsinschakeling van belanghebbende mogelijk te maken.

 

3. Doelgroep:

Sociale activering wordt ingezet ten behoeve van de belanghebbende die niet direct bemiddelbaar is daar het college heeft vastgesteld dat de belanghebbende, als gevolg van belemmeringen van medische, psychische en/of sociale aard een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft en hierdoor niet direct met behulp van een van de andere voorzieningen toe te leiden is naar betaalde (gesubsidieerde) arbeid.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van de voorziening:

  • a.

    voor het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten komen uitsluitend werkgevers in aanmerking die zich qua doelstelling hoofdzakelijk op zaken van algemeen belang richten en tevens in staat en bereid zijn aan belanghebbende de noodzakelijke begeleiding te bieden;

  • b.

    het college dient ingestemd te hebben met het door de werkgever opgestelde begeleidingsplan;

  • c.

    sociale activering wordt ingezet voor de duur dat de inzet van sociale activering door het college noodzakelijk wordt geacht.

     

5. Beëindiging:

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening indien de belemmeringen en beperkingen dusdanig zijn afgenomen dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.

Artikel 3:11 - Zorg

1. Definitie:

Onder zorg wordt verstaan een voorziening die is gericht op het wegnemen of reduceren van een zorgtaak, voor zover deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling van belanghebbende.

 

2. Doel:

De inzet van deze voorziening dient te leiden tot het wegnemen van de belemmering bij de belanghebbende teneinde diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken.

 

3. Doelgroep:

Deze voorziening wordt alleen ingezet ten behoeve van de belanghebbende waarbij de zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

 

4. Nadere voorwaarden en duur van voorziening:

  • a.

    bij de belanghebbende met zorgtaken zal worden gezocht naar ondersteuning van deze zorgtaak, met name naar de mogelijke inzet door instanties en derden, waardoor de zorgtaak verlicht wordt;

  • b.

    het meewerken aan het zoeken naar ondersteuning, zoals bedoeld onder a., kan een verplicht onderdeel van het trajectovereenkomst zijn;

  • c.

    de inzet van zorg kan in samenhang met andere voorzieningen worden ingezet;

  • d.

    inzet van deze voorziening dient binnen redelijke termijn te leiden tot uitzicht op arbeidsinschakeling en zal niet worden ingezet als er, ook op de langere termijn, geen  reëel perspectief bestaat op arbeidsinschakeling.

     

5. Gronden voor beëindiging:

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid, van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de belemmering of beperking dusdanig is afgenomen dat de belanghebbende beschikbaar is voor arbeidsinschakeling of dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.

Artikel 3:12 - Hulpverlening

1. Definitie:

Hulpverlening die is gericht op het bij de belanghebbende verminderen of wegnemen vanlichamelijke, psychische of sociale belemmeringen ten aanzien van de arbeidsinschakeling.

 

2. Doel:

De inzet van deze voorziening heeft tot doel het verminderen of wegnemen van de betreffende belemmeringen teneinde arbeidsinschakeling mogelijk te maken.

 

3. Doelgroep:

Deze voorziening wordt alleen ingezet ten behoeve van de belanghebbende bij wie het college heeft vastgesteld dat deze als gevolg van medische, psychische en/of sociale belemmeringen niet in staat kan worden geacht om, eventueel met behulp van andere voorzieningen, te voldoen aan de plicht tot arbeidsinschakeling.

 

4. Nadere voorwaarden en duur voorziening:

  • a.

    bij belanghebbenden met medische, psychische en/of sociale belemmeringen zal worden gezocht naar mogelijkheden om deze belemmering, voor zover mogelijk, op te heffen;

  • b.

     het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot het opheffen van de belemmering, of het verrichten van een daartoe geëigende handeling kan een verplicht onderdeel van het trajectovereenkomst zijn;

  • c.

     hulpverlening kan in samenhang met andere voorzieningen worden ingezet;

  • d.

    de voorziening dient binnen redelijke termijn te leiden tot uitzicht op arbeidsinschakeling en zal niet worden ingezet als er, ook op de langere termijn, geen reëel perspectief bestaat op arbeidsinschakeling;

  • e.

    belanghebbenden dienen zich hierbij te houden aan de nadere opgelegde verplichting volgens artikel 55 Wwb.

     

5. Gronden voor beëindiging:

Onverlet het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid van de Verzamelverordening Wwb, eindigt de voorziening op het moment dat de belemmering of beperking dusdanig is afgenomen dat de belanghebbende beschikbaar is voor arbeidsinschakeling of dat de inzet van andere voorzieningen aan de orde is.

Hoofdstuk 4 Premies

Artikel 4:1 - Premie werkaanvaarding

Het college besluit tot nader order hier geen toepassing aan te geven.

Artikel 4:2 - Premie werkgever

Het college besluit tot nader order hier geen toepassing aan te geven

Hoofdstuk 5 ONTHEFFING VAN DE PLICHT TOT ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 5:1 - Criteria ontheffing

  • 1.

    Onverlet de ontheffing als is omschreven in artikel 9a WWB, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ, kan het college, na beoordeling van de individuele situatie en met inachtneming van artikel 9, tweede lid, WWB, onderscheidenlijk artikel 37a, tweede lid, OAW en artikel 37a,tweede lid, IOAZ, aan de belanghebbende tijdelijk geheel of  gedeeltelijk ontheffing verlenen van de in artikel 9, eerste lid WWB, onderscheidenlijk artikel 37a, eerste lid IOAW en artikel 37a, eerste lid IOAZ, genoemde verplichting tot arbeidsinschakeling;

  • 2.

    Ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling wordt slechts verleend, voor deduur van een door het college vast te stellen periode;

  • 3.

    Indien de belanghebbende schriftelijk een daartoe gemotiveerd verzoek doet kan het  college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen op basis van een herbeoordeling;

  • 4.

    Het college kan besluiten een eerder verleende ontheffing in te trekken indien de gronden waarop de eerder verleende ontheffing zich wijzigen of zijn vervallen.

     

Artikel 5:2 - Ontheffing voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar

1. Definitie:

Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de alleenstaande ouder met kinderen tot vijf jaar van de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden op grond van de door het college vastgestelde aanwezige belemmeringen met betrekking tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

2. Doel:

Het creëren van een periode waarin de belemmeringen welke bij de alleenstaande ouder aanwezig zijn, ten aanzien van de plicht tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, opgeheven kunnen worden.

 

3. Doelgroep:

De alleenstaande ouder met kinderen tot vijf jaar die niet kan beschikken over passende kinderopvang.

 

4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:

  • a.

    er dient aantoonbaar sprake te zijn van een gebrek aan passende kinderopvang;

  • b.

    de duur van de ontheffing is maximaal zes maanden of zoveel eerder dat het jongste kind de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt dan wel de belemmering is opgeheven;

  • c.

    de alleenstaande ouder kan schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot verlenging van dezeperiode, zes weken voorafgaand aan het verstrijken van deze periode bij het college indienen.

Artikel 5.3 - Personen die zorg verlenen

1. Definitie:

Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van personen met een intensieve zorgtaak van een tot het gezin kind of ouder, waarbij deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

 

2. Doel:

Het creëren van een evenwicht tussen de aantoonbaar noodzakelijke zorgbehoefte van het zieke kind of ouder, en de plicht tot arbeids-inschakeling van de persoon.

 

3. Doelgroep:

De persoon waarbij er sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte van het tot het gezin behorende langdurig zieke kind of ouder.

 

4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:

  • a.

    bij de persoon met dergelijke zorgtaken dient onderzocht te worden of verlichting van de zorgtaak, met name door de inzet van andere instanties en/of derden tot de mogelijkhedenbehoort;

  • b.

    de duur van de ontheffing is maximaal één jaar of zoveel eerder dat de zorgbehoeftige deze zorg niet langer noodzakelijk is ;

  • c.

    deze persoon kan schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot verlenging van dezeperiode, zes weken voorafgaand aan het verstrijken van deze periode, bij het college indienen.

Artikel 5:4 – Ontheffing bij intensieve zorgtaken

1. Definitie:

Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van een persoon (verzorger) jonger dan 65 jaar met een intensieve zorgtaak, voor iemand die tot het gezin behoort. De verzorger dient ten minste het aantal uren zorg te verlenen als waarop de zorgbehoeftige op grond van het indicatiebesluit is aangewezen in ieder geval tien van de uren zorg per week, waarbij deze zorgtaak een belemmering vormt voor de arbeidsinschakeling.

 

2. Doel:

Het creëren van een evenwicht tussen de aantoonbaar noodzakelijke zorgbehoefte van het zieke of gehandicapte, en de plicht tot arbeids-inschakeling van de persoon.

 

3. Doelgroep:

De verzorger waarbij sprake is van een aantoonbare zorgbehoefte van het tot het gezin behorende langdurig zieke of gehandicapte.

 

4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:

  • a.

    bij de belanghebbende met dergelijke zorgtaken dient onderzocht te worden of verlichting van de zorgtaak, met name door de inzet van andere instanties en/of derden tot de mogelijkheden behoort;

  • b.

    de duur van de ontheffing is maximaal één jaar of zoveel eerder dat deze zorg niet langer noodzakelijk is;

  • c.

    de belanghebbende kan schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot verlenging van deze periode, zes weken voorafgaand aan het verstrijken van deze periode, bij het college indienen.

Artikel 5:5 – Medische gronden

1. Definitie:

Het tijdelijk geheel of gedeeltelijk ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling van belanghebbende op medische gronden van lichamelijke en/of psychische aard, die een belemmering vormen voor de arbeidsinschakeling.

 

2. Doel:

Creëren van een periode waarin de medische belemmeringen van bij belanghebbende, voor zover mogelijk, geheel of gedeeltelijk opgeheven kunnen worden.

 

3. Doelgroep:

De belanghebbende waarbij er sprake is een aantoonbare belemmerende factor van medische aard voor de arbeidsinschakeling.

 

4. Nadere voorwaarden en duur ontheffing:

  • a.

    ontheffing is van toepassing voorzover de noodzaak daarvoor genoegzaam door cliënt is aangetoond.

  • b.

    voor zover dit door het college noodzakelijk wordt geacht dient een advies door een externe deskundige te worden uitgebracht. In dit advies wordt door de deskundige tevens inzichtelijk gemaakt de mate waarin het voor belanghebbende mogelijk is om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten en tot arbeidsinschakeling.

  • c.

    het onderzoek van de externe deskundige zal tevens inzichtelijk dienen te maken wat de restcapaciteit van belanghebbende is, waarbij de nadruk gelegd dient te worden op wat de belanghebbende kan en niet op wat deze niet meer kan;

  • d.

    de ontheffing wordt verleend voor de duur zoals dit is aangegeven in het medisch advies met een maximum van één jaar;

  • e.

    de belanghebbende kan schriftelijk een gemotiveerd verzoek tot verlenging van deze periode, zes weken voorafgaand aan het verstrijken van deze periode, bij het college indienen.

HOOFDSTUK 6: BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 6:1 – Trajectovereenkomst

1. Definitie:

Een tussen belanghebbende en het college gesloten overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd.

 

2. Doel:

Het vastleggen van de trajectactiviteiten en de wijze waarop de toeleiding naar de arbeidsmarkt c.q. de arbeidsinschakeling plaats zal vinden en de eventuele nadere voorwaarden welke aan voorziening verbonden zijn.

 

3. Doelgroepen:

De doelgroepen als in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel b. zijn omschreven.

 

4. Nadere verplichtingen:

  • a.

    de belanghebbende voor wie in het kader van de plicht tot arbeidsinschakeling een trajectovereenkomst is opgesteld, is gehouden deze trajectovereenkomst te ondertekenen en binnen een door het college te stellen termijn ondertekend aan het college te retourneren;

  • b.

    de termijn als bedoelt in onderdeel a. van het vierde lid bedraagt twee weken vanaf de dag dat belanghebbende over het trajectovereenkomst kan beschikken;

  • c.

    de belanghebbende, anders dan bedoeld in onderdeel a. van het vierde lid is gehouden akkoord te gaan met de voorwaarde dat deze de door het college voor de voorziening ofvoorzieningen gemaakte kosten terugbetaalt, indien deze niet voldoet aan de verplichtingen welke aan de aangeboden voorziening of voorzieningen zijn verbonden;

  • d.

    onder de kosten van een voorziening wordt verstaan de door het college feitelijk enaantoonbaar gemaakte kosten voor de inzet van de betreffende voorziening of voorzieningen;

  • e.

    de verplichting tot ondertekening en retournering als omschreven in onderdeel a. van het vierde lid, is voor de belanghebbende als omschreven in onderdeel c. van het vierde lid, van overeenkomstige toepassing;

  • f.

    de belanghebbende als bedoeld in onderdeel c. van het vierde lid, kan niet eerder gebruik maken van een voorziening of voorzieningen, dan nadat voldaan is aan de voorwaarde als omschreven in onderdeel a. van het vierde lid;

  • g.

    indien de belanghebbende een persoon is als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid onderdeel d. laat het niet voldoen aan de verplichting als bedoeld in onderdeel a. van het vierde lid, onverlet de plicht tot het gebruik dienen te maken van een door het college in het kader van de arbeidsinschakeling noodzakelijk geachte voorziening.

    Overnemen re-integratie inspanning van personen met een uitkering van het UWV.

    Het UWV WERKbedrijf heeft voor die personen, die een uitkering van het UWV ontvangen, een re-integratieverplichting. Als deze personen voor het verstrijken van de maximale uitkeringstermijn nog niet naar duurzame arbeid zijn uitgestroomd, komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wwb. In sommige gevallen kan het voortijdig aanbieden van een reintegratie-voorziening door het college, instroom in de bijstand voorkomen.

Artikel 6:2 – Onkostenvergoeding

1. Definitie:

Een vergoeding aan de deelnemer van een re-integratietraject voor noodzakelijke kosten die gemaakt dienen te worden of reeds gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling of sociale activering of die anderszins samenhangen met activiteiten die bijdragen aan de

arbeidsinschakeling of sociale activering van de belanghebbende.

 

2. Doel:

Het wegnemen van financiële belemmeringen met betrekking tot het deelnemen aan een re-integratietraject in het kader van arbeidsinschakeling dan wel sociale activering.

 

3. Doelgroep:

De belanghebbende die door het deelnemen aan een re-integratietraject in het kader van arbeidsinschakeling dan wel sociale activering, noodzakelijke kosten maakt welke niet anderszins worden vergoed.

 

4. Kosten welke voor vergoeding in aanmerking komen:

  • a.

    reiskosten;

  • b.

    kosten voor kinderopvang,

  • c.

    onkosten in verband met vrijwilligerswerk,

  • d.

    overige kosten die verband houden met arbeidsinschakeling of sociale activering.

5. Nadere voorwaarden:

  • a.

    voor zover voorzien kan worden in de betreffende kosten door een daarvoor geëigendevoorliggende voorziening, komen de betreffende kosten niet voor vergoeding in aanmerking;

  • b.

    reiskosten worden vergoed op basis van kosten openbaar vervoer (tweede klasse);

  • c.

    onkosten in verband met vrijwilligerswerk dienen aantoonbaar en verifieerbaar te zijn;

  • d.

    alle overige kosten die verband houden met arbeidsinschakeling of sociale activering, dienen noodzakelijk, aantoonbaar en verifieerbaar te zijn;

  • e.

    de kosten kunnen vooraf, na overleg van een pro-forma nota, worden vergoed.

     

6. Gronden voor beëindiging:

Het gestelde in artikel 3, derde of vierde lid van de Verzamelverordening Wwb is onverkort van toepassing.

Artikel 6:3 – Subsidie- en budgetplafonds

Loonkostensubsidies zijn langlopende verplichtingen met hoge financiële consequenties. Om een groot financieel risico te voorkomen wordt het aantal lopende subsidietrajecten gemaximaliseerd op tien trajecten. Dit betekent dat wanneer er voor tien belanghebbenden loonkostensubsidies worden verstrekt eerst een loonkostensubsidie beëindigd dient te zijn alvorens een nieuwe subsidie wordt verstrekt.

Het college besluit tot nader order geen toepassing aan de budgetplafonds te geven

Artikel 6:4 - No risk polis

  • 1.

    Het college kan een No riskpolis aanbieden aan een werkgever die een uitkeringsgerechtigde een dienstbetrekking aanbiedt.

  • 2.

    Het college stelt de volgende voorwaarden ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde:

    • a

      18 jaar of ouder; en

    • b

      woont in Dongen; en

    • c

      staat ingeschreven bij het UWV Werkplein Tilburg als werkzoekende.

  • 3.

    Het college stelt de volgende voorwaarden ten aanzien van werkgever. Deze:

    • a

      gaat met de werknemer een arbeidsovereenkomst aan van ten minste 16 uur per week met een duur van 6 maanden of één jaar;

    • b

      heeft een arbeidsovereenkomst gesloten onder de geldende CAO-voorwaarden (indien van toepassing) of betaalt minimaal het wettelijk minimumloon;

    • c

      overlegt een afschrift van de arbeidsovereenkomst.

  • 4.

    De No riskpolis biedt de werkgever:

    • a

      na een eigen risico van 10 ziektedagen, een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur;

    • b

      inzet van een casemanager van Centraal Beheer die de werkgever ondersteunt bij alle Poortwachterverplichtingen ten aanzien van de werknemer.

  • 5.

    De uitkeringsgerechtigde is de verzekerde en de werkgever is de begunstigde.

  • 6

    Om de polis te activeren meldt de werkgever, na schriftelijke toestemming van degemeente, de indiensttreding van de uitkeringsgerechtigde bij Centraal Beheer Achmea.

Artikel 6:5 - Evaluatie beleidsplan re-integratie

Jaarlijks evalueert het college het beleidsplan re-integratie en biedt de resultaten vervolgens aan de raad aan.

TOELICHTING OP DE BELEIDSREGELS

INLEIDING

 

Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht van deze regering. Mensen mogen niet afhankelijk worden gemaakt van een uitkering. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent aan de kant staan. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. De Wet werk en bijstand (Wwb) is er nog alleen voor degenen die het echt nodig hebben.

 

In de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), wordt de plicht tot arbeidsinschakeling die is verbonden aan het recht op bijstand of uitkering, expliciet genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende criteria:

  • -

    het zelf kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan door middel van het verkrijgen en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is het leidende criterium;

  • -

    er kunnen door de onder de doelgroepen vallende belanghebbenden, geen eisen worden gesteld aan de aansluiting van de arbeid op het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau;

  • -

    arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden;

  • -

    alle vormen van gesubsidieerd werk, met uitzondering van werkzaamheden in WSW-verband,worden beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid.

     

Kaders realisatie arbeidsinschakeling

Resultaat gericht handelen in het kader van de arbeidsinschakeling begint met een preventief optreden. Dit betekent dat, daar waar dat mogelijk is, gestreefd dient te worden naar het voorkomen van de noodzaak tot het verstrekken van bijstand of een uitkering door een effectieve bemiddeling naar betaald werk. In die gevallen waarin toch tijdelijk bijstand of een uitkering noodzakelijk is, worden concrete acties ondernomen richting arbeidsinschakeling. Vanaf het eerste contact met de belanghebbende die algemene bijstand of een uitkering aanvraagt, dient daarom de boodschap te zijn:

  • -

    u hebt recht op bijstand of een uitkering omdat u (tijdelijk) niet in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunt voorzien omdat u geen betaald werk hebt;

  • -

    u hebt de plicht om mee te werken aan een zo spoedig mogelijke arbeidsinschakeling;

  • -

    de inzet is “werk boven uitkering”. Daarom gaat u actief aan de slag en gaan wij u begeleiden en voor zover nodig bieden wij u voorzieningen aan die de arbeidsinschakeling mogelijk maken;

  • -

    u kunt, binnen vooraf vastgestelde grenzen kiezen, maar als u niet kiest, kiezen wij voor u. Dit laatste uiteraard binnen de binnen de grenzen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

     

Het recht op ondersteuning en voorzieningen in de Wwb, de IOAW en de IOAZ wordt eveneens het recht op ondersteuning en voorzieningen die de arbeidsinschakeling mogelijk dienen te maken, expliciet genoemd.

 

Verzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen

In deVerzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen is vastgelegd op welke wijze de gemeenteraad hieraan invulling heeft gegeven.

 

Beleidsregels

De gemeenteraad heeft, ter uitvoering van deVerzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ enBbz 2004 Gemeente Dongen, het college van burgemeester en wethouders opgedragen om een aantal taken, in het kader van de re-integratie, in beleidsregels nader in te vullen en vorm te geven. Uitgaande van de opdracht van de gemeenteraad, heeft het college in deze beleidsregels neergelegd op welke wijze het college uitvoering geeft aan

deze taken. Daarbij is uitgegaan van het standpunt dat het werkveld re-integratie dynamisch is. De beleidsregels dienen dan ook niet te worden gezien als een eenmalige statische opsomming van re-integratieactiviteiten en voorzieningen. Gaandeweg ontstaan nieuwe voorzieningen, projecten, inzichten en contacten met re-integratiepartners. Beleidsplannen en beleidsregels dienen daarom periodiek beoordeeld te worden op actualiteit en indien dit noodzakelijk is, te worden aangepast.

Daar waar noodzakelijk wordt per artikel een toelichting gegeven. De invulling van de beleidsregel volgt artikelsgewijs de opzet van de Verzamelverordening Wwb, IOAW,IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen.

 

TOELICHTING PER ARTIKEL

 

Artikel 1:1 - Begripsomschrijvingen

Lid 1:In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagereoverheden met betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene   wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit  een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. In het kader van een uniform gebruik van termen en begrippen is deze lijn ook doorgetrokken naar de beleidsregels. Dit heeft mede tot gevolg dat in het eerste lid bepaald wordt dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in de beleidsregels dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand (Wwb) of de van toepassing zijnde wetten. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Afkortingen van woorden of woordgroepen zijn niet in de

begripsomschrijvingen opgenomen, maar in de lijst van gebruikte afkortingen.

Dit daar een afkortingen niet anders is dan een verkorte schrijfwijze of 

uitspraak van één of meer woorden waarvan de betekenis elders al is

vastgelegd. Verklaringen van afkortingen behoren daarom niet in de

begripsomschrijvingen thuis maar in de lijst van gebruikte afkortingen.

Bovendien zal niet eerder een afkorting worden gebruikt dan nadat de

volledige schrijfwijze en de daarbij behorende afkorting, (tussen haakjes), is

vermeld.

 

Lid 2: De begrippen zijn in een logische volgorde gerangschikt en in groepen geclusterd.

 

Artikel 2:1 – Indeling doelgroepen

Er zijn diverse manieren om de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt te definiëren. Het CWI gebruikte daarvoor 4 fases, fase 1 t/m 4. Deze fases hadden betrekking op belanghebbenden met een korte afstand tot en met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze fasering is in de loop van 2006 verlaten en teruggebracht tot 2 fases, fase A en fase B. Onder fase A vallen de belanghebbenden die direct bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt en onder fase B de belanghebbenden die niet direct bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt.

In de uitvoeringspraktijk van de Wwb, IOAW en de IOAZ, met betrekking tot de arbeidsinschakeling, blijkt de indeling in fase A en B een niet hanteerbare indeling te zijn, daar op geen enkel wijze inzichtelijk wordt gemaakt wat de afstand is tot de arbeidsmarkt van de belanghebbenden die onder fase B vallen. Dit kan variëren van de mogelijkheid dat een belanghebbende na een kort traject direct bemiddelbaar is, tot de mogelijkheid dat de belanghebbende door in de persoon gelegen factoren nimmer in staat zal zijn om door middel van betaalde arbeid in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

 

Om dit gebrek te ondervangen maakt het team Werk inkomen en zorg van de Gemeente Dongen gebruik van de participatieladder. Middels het gebruik maken van de participatieladder wordt inzichtelijk gemaakt op welke afstand een belanghebbende van de arbeidsmarkt afstaat en welke voorzieningen ingezet kunnen worden om de afstand naar de arbeidsmarkt te kunnen overbruggen.

 

Artikel 3:1 – Aanbod voorzieningen

Lid 1  In het eerste lid is vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder gevalkan aanbieden. Door deze wijze van formulering wordt bewerkstelligd dat het aanbod aan voorzieningen niet limitatief is maar flexibel blijft. Daardoor wordt

een situatie gecreëerd waarin het aanbod van voorzieningen afgestemd kan

worden op de feitelijke behoefte aan een bepaalde voorziening.

 

Lid 2  Het tweede lid formaliseert de mogelijkheid om af te wijken van de in het eerste lid omschreven voorzieningen.

 

Toelichting met betrekking tot de omschrijving van voorzieningen

Omwille van de duidelijkheid en ter voorkoming van misinterpretaties, is bij de omschrijving van een voorziening gekozen voor een eenduidige en standaard omschrijving. Dit leidt ertoe dat elke voorziening onder de navolgende “kopjes” wordt omschreven:

  • -

    de definitie van de voorziening;

  • -

    het doel van de voorziening;

  • -

    de doelgroep die aanspraak kan maken op de voorziening;

  • -

    de nadere voorwaarden die aan de voorziening zijn verbonden en de eventuele duur;

  • -

    eventuele verplichtingen;

  • -

    overige van belang zijnde onderwerpen;

  • -

    gronden voor beëindiging van de voorziening.

     

Artikel 3:2 – Begeleiding

Onder begeleiding wordt verstaan de individuele begeleiding van de werkzoekende tijdens de uitvoering van de re-integratieactiviteit, waarbij de werkzoekende wordt gecoacht (ondersteund, gemotiveerd en begeleid) bij het doorlopen van de noodzakelijke stappen. De begeleider is een vast contactpersoon voor zowel de werknemer als werkgever. De begeleider bewaakt de doelstellingen en afspraken die zijn gemaakt met eventuele andere re-integratiepartijen in het kader van de voortgang in het individuele traject.

 

Artikel 3:3 – Bemiddeling

Uitgaande van de Participatieladder komt alleen die belanghebbende voor deze voorziening in aanmerking waarbij geen feitelijke belemmeringen meer aanwezig zijn voor het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid. De voorziening is dan ook bedoeld om belanghebbende de noodzakelijk geachte ondersteuning te bieden bij het solliciteren.

 

Artikel 3:4 – Scholing

Scholing wordt ingezet indien dit noodzakelijk is voor de toeleiding naar de arbeidsmarkt, het behalen van een startkwalificatie, of voor het behoud van de bestaande arbeid.

 

Artikel 3:5 – Proefplaatsing

Bij een Proefplaatsing staat niet de arbeid zelf, maar het leren werken centraal. Het leren werken is gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de belanghebbende. De belanghebbende wordt door de gemeente in staat geacht op korte termijn uit te stromen naar de reguliere arbeidsmarkt.

Van de werkgever wordt verwacht dat hij de intentie heeft de belanghebbende na maximaal zes maanden al dan niet regulier in dienst te nemen. Begeleiding van de belanghebbende vindt plaats door de werkgever maar daarnaast ook door de gemeente. Na afloop van de Proefplaatsing dient door het college beoordeeld te worden of uitstroom naar regulier werk voor belanghebbende zonder meer mogelijk is, of dat er (nog) een volgende voorziening dient te worden ingezet. Een Proefplaatsing kan zowel in de marktsector als in de collectieve sector plaatsvinden.

 

Artikel 3:6 – Oriëntatieplaatsen

Oriëntatieplaatsen zijn bedoeld voor de belanghebbende van wie het college inschat dat deze nog niet op korte of middellange termijn reguliere arbeid kan aanvaarden. Door middel van een Oriëntatieplaats, die bedoeld is om persoonlijke kennis en vaardigheden op te doen, kan de afstand tot de arbeidsmarkt verkleind worden. Oriëntatieplaatsen worden ingezet met behoud van uitkering. De begeleiding van de belanghebbende is in het geval van de Oriëntatieplaats vooral een zaak van de gemeente.

 

Artikel 3:7 – Opstapbaan

Indien, al dan niet na toepassing van een Proefplaatsing, blijkt dat uitstroom naar regulier werk nog niet direct mogelijk is, kan de betreffende werkgever als hij de belanghebbende minimaal voor 1 jaar in dienst neemt, tijdelijk een loonkostensubsidie ontvangen. De maximale duur van de loonkostensubsidie bedraagt 2 jaar. Na 1 jaar loonkostensubsidie dient beoordeeld te worden of verlenging van de termijn met loonkostensubsidie noodzakelijk is. De werkgever dient de intentie te hebben de belanghebbende uiteindelijk zonder een vorm van loonkostensubsidie regulier in dienst te houden. Deze voorziening kan zowel voor de marktsector als de collectieve sector worden ingezet. Bij de inzet van deze voorziening dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen.

 

Benadeelde werknemers

Opstapbanen zijn gericht op “benadeelde werknemers”. Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden en die aan een aantal criteria dienen te voldoen. In artikel 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) is het begrip “benadeelde werknemer” gedefinieerd, en zijn criteria opgenomen waaraan zij dienen te voldoen om als zodanig aangemerkt te worden.

 

De volgende definitie is van toepassing op benadeelde werknemers.

Benadeelde werknemers (zijn) personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden, zijnde personen die ten minste aan één van de volgende criteria voldoen:

  • 1.

    personen die jonger zijn dan 25 jaar of hun voltijdse opleiding minder dan twee jaar tevoren hebben voltooid, en die nog niet hun eerste reguliere betaalde betrekking hebben gevonden;

  • 2.

    migrerende werknemers die in de Gemeenschap verhuizen of zijn verhuisd of die ingezetene van de Gemeenschap worden om er te werken;

  • 3.

    personen die behoren tot een etnische minderheid in een lidstaat en wier profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om hun vooruitzicht op het verkrijgen van een vaste betrekking te verbeteren;

  • 4.

    personen die willen intreden of herintreden in het arbeidsleven en die gedurende ten minste twee jaar niet hebben deelgenomen aan het arbeidsproces of aan een opleiding, inzonderheid personen die hun werk hebben opgegeven wegens de moeilijkheid arbeid en gezinsleven te combineren;

  • 5.

    personen die als alleenstaande volwassene de zorg op zich nemen voor een of meer kinderen;

  • 6.

    personen die geen diploma hoger middelbaar onderwijs of daarmee gelijkgestelde kwalificatie hebben behaald, die geen betrekking hebben of die hun betrekking verliezen;

  • 7.

    personen van meer dan 50 jaar, die geen betrekking hebben of die hun betrekking verliezen;

  • 8.

    langdurig werklozen, dat wil zeggen personen die gedurende twaalf van de voorbije 16 maanden, respectievelijk zes van de acht voorbije maanden voor personen jonger dan 25 jaar, werkloos zijn geweest;

  • 9.

    personen die overeenkomstig het nationale recht als verslaafde of ex-verslaafde zijn erkend;

  • 10.

    personen die sinds de aanvang van een periode van detentie of een andere strafrechtelijke maatregel nog niet hun eerste reguliere betaalde betrekking hebben gevonden;

  • 11.

    vrouwen in een onder NUTS II vallend geografisch gebied waar de gemiddelde werkloosheidsgraad reeds gedurende ten minste twee kalenderjaren meer dan 100 % van het gemeenschapsgemiddelde bedraagt en waar de werkloosheidsgraad van vrouwen reeds gedurende ten minste twee van de voorbije drie kalenderjaren meer dan 150 % van de werkloosheidsgraad van mannen in het betrokken gebied bedraagt.

     

Artikel 3:8 – Loondispensatie

Op grond van de tijdelijke wet loondispensatie maakt de gemeente gebruik van het instrument loondispensatie. Om gebruik te maken van loondispensatie moet eerst een toegangstoets worden uitgevoerd door een onafhankelijk derde, om vast te laten stellen of de betrokkene tot de doelgroep “loondispensatie” behoort. Vervolgens wordt de loonwaarde met een loonwaarde meting vastgesteld. Dat gaat via een erkende methode die de arbeidsprestatie van een werknemer op de werkplek meet. De gemeente kan in principe slechts tijdelijk voor iemand loondispensatie geven. Daarom vindt periodiek ( tenminste een keer per  2 jaar) een nieuwe loonwaarde meting en toegangstoets plaats. Alleen als daaruit blijkt dat de verdiencapaciteit van diegene nog steeds onder het wettelijk minimumloon ligt, kan het instrument toegepast blijven. Omdat personen tot 27 jaar nog volop in ontwikkeling zijn, wordt hier vaker een loonwaarde meting voor gedaan.

Als mensen productiever worden leidt dit tot een hoger inkomen. Dit stimuleert mensen om hun arbeidsvermogen maximaal te ontwikkelen.

 

Artikel 3:9 –  Participatieplaats

In artikel 10a, eerste lid Wwb is geregeld dat alleen uitkeringsgerechtigden met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces en die daarvoor alsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt voor een participatiebaan in aanmerking komen. De werkzaamheden moeten aangeboden worden in het kader van re-integratie van de betrokkene en het moet om additionele werkzaamheden gaan. De activiteiten moeten primair gericht zijn op het bevorderen van mogelijkheden van betrokkene om uit de bijstand te stromen naar reguliere arbeid.

 

Artikel 3:10 – Sociale activering

Op grond van de Wwb, de IOAW en de IOAZ, dient deze voorziening gericht te zijn op ondersteuning bij het wegnemen van de belemmeringen met betrekking tot de arbeidsinschakeling. Uitgangspunt is dan ook dat Sociale activering een voorziening is die bedoeld is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken. Sociale activering is in deze context een onderdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling. Sociale activering, waarbij het einddoel participatie en/of het voorkomen of opheffen van een sociaal isolement is, is géén voorziening zoals bedoeld in de Wwb, IOAW of IOAZ.

 

Artikel 3:11 – Zorg en Artikel 3:12 – Hulpverlening

Het doel van de inzet van zorg en hulpverlening is in het algemeen het wegnemen van belemmeringen en het scheppen van de randvoorwaarden die de arbeidsinschakeling van de belanghebbende mogelijk maakt. Inzet van zorg en hulpverlening dient binnen redelijke termijn te leiden tot uitzicht op arbeidsinschakeling.

 

Artikel 4:1 – Premie werkaanvaarding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4:2 – Premie werkgever

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 5:1 – Criteria ontheffing

In dit artikel zijn de algemene criteria geformuleerd waaraan een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling dient te voldoen.

Ontheffing versus verplichting

Tegenover de verplichtingen tot arbeidsinschakeling, staat de mogelijkheid dat een tijdelijke ontheffing wordt verleend voor bepaalde onderdelen van deze verplichting. Uit de wettekst van artikel 9, zesde lid, Wwb, onderscheidenlijk artikel 37a IOAW en artikel 37a IOAZ blijkt dat de ontheffing afhankelijk is van de omstandigheden van de belanghebbende of zoals in de betreffende wetteksten is geformuleerd "Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid". Verder staat in artikel 9 zesde lid  WWB, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en 38 IOAZ, vermeld dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt.

 

Artikel 5:2 – Ontheffing voor Alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar

Voor zover het de ontheffing betreft van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de categorie alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar is artikel 9a in de Wwb gewijzigd, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ toegevoegd.

Alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar

De artikelen luiden: Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders. Daar de ontheffing van de alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar geheel in deze artikelen is geregeld, kan noch in de Verzamelverordening Wwb, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Gemeente Dongen noch in de daarmee samenhangende beleidsregels de ontheffing nader geregeld worden.

 

Artikel 5:3 – Personen die zorg verlenen

Voor personen die zorg verlenen kent de Wwb, onderscheidenlijk de IOAW en IOAZ, het uitgangspunt dat personen de zorgplicht geen voorrang mogen geven. Ook mag een eventuele ontheffing niet leiden tot langdurige afhankelijkheid van een uitkering. In artikel 9, lid 6 WWB,onderscheidenlijk artikel 37a lid 4 IOAW en artikel 37a lid 4 IOAZ wordt voorts gesteld dat voor personen die zorg verlenen de plicht tot arbeidsinschakeling slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

De WWB, onderscheidenlijk de IOAW en de IOAZ, schrijft het college voor ervoor te zorgen dat de alleenstaande ouder adequate voorzieningen worden aangeboden die een combinatie van betaalde arbeid en zorg voor kinderen mogelijk maken, zoals toereikende kinderopvang.

De Wet kinderopvang legt echter bij de betreffende alleenstaande ouder de verantwoordelijkheid voor het zoeken naar geschikte kinderopvang en ook voor de uiteindelijke keuze. Dit betekent dat het college de alleenstaande ouder niet kan verplichten gebruik te maken van bepaalde opvang, maar wel om een keuze te maken uit de daarvoor aanwezige adequate voorzieningen.

 

Scholing

Indien op grond van het vorenstaande arbeidsinschakeling (nog) niet of niet volledig mogelijk is, dient, mits de alleenstaande ouder over voldoende capaciteiten beschikt, scholing ingezet te worden. Doel hiervan is dat een hoger kwalificatieniveau wordt bereikt waardoor arbeidsinschakeling op een hoger niveau dan het minimumloon mogelijk gemaakt wordt. Dit kan het voor de alleenstaande ouder mogelijk maken om met een deeltijdbaan voldoende inkomsten te verwerven om daarmee uitkeringsonafhankelijk te worden. Een dergelijke scholing vormt onderdeel van de plicht tot arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5 jaar. De alleenstaande ouder dient actief naar geschikte kinderopvang te zoeken. Daaronder wordt niet alleen verstaan dat men zich inschrijft bij officieel geregistreerde instellingen voor kinderopvang. De alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5  jaar kan ook gebruik maken van de beschikbare informele opvang. Indien en voor zover van toepassing naschoolse opvang (nog) niet beschikbaar is, wordt de alleenstaande ouder met een kind ouder dan 5 jaar geacht algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of naar het oordeel van het college toepasselijke scholing te volgen tijdens de reguliere schooltijden. Overblijfmogelijkheden op de basisschool worden hierbij aangemerkt als passende kinderopvang.

 

Artikel 5:4 – Ontheffing bij intensieve zorgtaken

Een intensieve zorgtaak is op zich geen reden voor een ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling. De duur en omvang van de ontheffing zal afhankelijk zijn van de situatie en moet periodiek herbeoordeeld te worden. De maximale duur van de ontheffing is één jaar. Voorwaarden zijn dat degene aan wie zorg wordt verleend een geldige AWBZ-indicatie van ten minste 10 uur per week. De persoon mag geen PGB ontvangen. De zorg voor minimaal 10 uur per week wordt verleend door een kind aan een ouder of door een ouder aan een kind dat tot het gezin behoort.

 

Artikel 5:5 – Medische gronden

Op medische gronden kunnen personen een ontheffing krijgen mits deze is onderbouwd door een advies van een door het college aangewezen externe deskundige. De ontheffing wordt niet voor onbepaalde tijd maar voor de duur van maximaal 1 jaar verleend. Bij de adviesaanvraag zal in kaart moeten worden gebracht of de belanghebbende restcapaciteit heeft. Met andere woorden, er is minder nadruk op wat de belanghebbende niet meer kan, maar op wat hij of zij nog wel kan. In gevallen waarin de restcapaciteit, in casu de belastbaarheid, dient te worden vastgesteld, wordt door het college externe expertise op dit terrein ingekocht zodat maatwerk geleverd kan worden.

 

Artikel 6:1 – Trajectovereenkomst

Uit een uitspraak van de Rb Breda blijkt dat in de beleidsregels de verplichting opgenomen dient te worden dat de belanghebbende de trajectovereenkomst ondertekent en retourneert

( LJN AU8054).

 

Artikel 6:2 – Onkostenvergoeding

Dit artikel regelt in welke situatie er een onkostenvergoeding verstrekt kan worden voor kosten die direct te relateren zijn aan het deelnemen van een re-integratietraject en die niet anderszins kunnen worden vergoed. In onderdeel d. van het vierde lid zijn de overige kosten ondergebracht. Hieronder worden alle kosten begrepen die niet onder de andere leden benoemd zijn maar wel direct te relateren zijn aan de acties tot arbeidsinschakeling zoals verwervingskosten. Dit is een breed begrip waarvan geen limitatieve opsomming mogelijk is en op individueel niveau beoordeeld dient te worden. Bij verwervingkosten zoals hier bedoeld kan worden gedacht aan kosten die het gevolg zijn van het verwerven van werk en het aanvaarden van werk. Bijvoorbeeld sollicitatiekosten, maar ook de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, zoals een overall en veiligheidsschoenen

voor een timmerman of badkleding en een fluitje voor een zweminstructrice.

 

Artikel 6:3 – Subsidie- en budgetplafonds

In dit artikel kunnen op het moment dat er een uitputting van de beschikbare budgetten dreigt plafonds worden ingebouwd om overschrijding van de budgetten tegen te kunnen gaan.

Het college kan, om de financiële risico’s te kunnen beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Zodra de hiervoor bedoelde situatie zich dreigt voor te doen kan het college besluiten ertoe over te gaan om een subsidie- c.q. budgetplafond in te stellen.

 

Artikel 6:4 - No risk polis

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 6:5 - Evaluatie beleidsplan re-integratie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

Adr. - Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving

Anw - Algemene nabestaandenwet

Awb - Algemene wet bestuursrecht

CV - Curriculum vitae

CWI - Centrum voor werk en inkomen

EG - Europese gemeenschap

IOAW - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

LJN - Landelijk jurisprudentie nummer

RB - Rechtbank

SUWI - Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

SZW - Sociale Zaken en Werkgelegenheid

UWV - Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

TK - Tweede Kamer

VNG - Vereniging Nederlandse Gemeenten

Wsw - Wet sociale werkvoorziening

Wwb - Wet werk en bijstand