Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 
CiteertitelBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem, zo-als laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 december 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013nieuwe regeling

20-12-2011

Arnhemse Koerier 28 december 2011

2011.0.148.158

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem 

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening

Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem (hierna de

“verordening”) zijn van toepassing op dit Besluit.

Artikel 1.2 Criteria

De criteria, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Verordening, op grond waarvan een individuele voorziening wordt uitgekeerd in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget zijn de volgende:

Voorziening in natura:

Het principe van een voorziening in natura is, dat deze niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt. De desbetreffende voorziening wordt in bruikleen (en incidenteel in huur) verstrekt en bij huishoudelijke hulp ontvangt de belanghebbende hulp in de vorm van een persoon, die dienstverlening verzorgt.

Bij een bruikleenvoorziening vloeit de voorziening terug naar de gemeente en kan deze voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel) weer hergebruikt worden.

In beginsel worden alle voorzieningen, die voor hergebruik in aanmerking komen in natura verstrekt.

De belanghebbende kan kiezen of deze een voorziening in natura of als pgb wil ontvangen, met uitzondering van de situatie zoals bedoeld in artikel 2.2.

Financiële tegemoetkoming:

Het principe van een financiële tegemoetkoming is, dat de vergoeding voor een voorziening bijna altijd betrekking heeft op een deel van de meerkosten. Hoofdstuk 3 geeft een limitatieve opsomming van de voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Persoonsgebonden budget:

Een persoonsgebonden budget is een geldsom, waarmee de belanghebbende de aanschaf van een voorziening kan betalen dan wel dienstverlening kan inkopen. Onder een persoonsgebonden budget wordt mede verstaan de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964

In specifieke situaties wordt voor de huurkosten van een voorziening een persoonsgebonden budget verstrekt.

De belanghebbende kan kiezen of hij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wil ontvangen met uitzondering van de situatie zoals bedoeld in artikel 2.2.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

 

Artikel 2.1 Verzoek belanghebbende

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende.

Artikel 2.2 Weigering van een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Er is sprake van overwegende bezwaren bij de toekenning van een persoonsgebonden budget, zoals bedoeld in artikel 2.4.1, vijfde lid, onderdeel b, van de verordening, als uit nader onderzoek blijkt, dat de belanghebbende niet op een verantwoorde wijze zal en kan omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Indien een persoonsgebonden budget wordt geweigerd, wordt een voorziening in natura verstrekt.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget bij koop of huur

  • 1.

    Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor de koop of huur van een voorziening legt de budgethouder verantwoording af aan het college.

  • 2.

    Verantwoording, zoals bedoeld in artikel 2.4.2 van de verordening, vindt plaats op de volgende wijze:

    a.De belanghebbende is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop dan wel huur van een voorziening gedurende een periode van vijf jaar te bewaren.

    • b.

      De gemeente stelt via een steekproef vast of een belanghebbende heeft voldaan aan de voorwaarden van een persoonsgebonden budget, die worden vermeld in de beschikking.

Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget bij de voorziening hulp bij het huishouden

Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor hulp bij het huishouden legt de budgethouder verantwoording af aan het college of de door de gemeente aangewezen uitvoerende instantie.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 3 Regels rond verstrekking en verantwoording

 

Artikel 3.1 Vorm van verstrekking

Een financiële tegemoetkoming bestaat uit:

  • a.

    een forfaitair bedrag; of

  • b.

    een maximale bijdrage.

Artikel 3.2 Kostensoorten

De volgende kostensoorten, limitatief opgesomd, worden als financiële tegemoetkoming verstrekt:

  • 1.

    via een forfaitair bedrag:

    • a.

      verhuis- en inrichtingskosten

    • b.

      vervoerskosten

    • c.

      sportrolstoel

  • 2.

    via een maximale bijdrage:

    • a.

      woningsanering

    • b.

      tijdelijke huisvesting

c.huurderving

d. elektrische sportrolstoel

Artikel 3.3 Verantwoording

1.Bij de verstrekking van een forfaitair bedrag, zoals bedoeld in artikel 3.2, lid 1, onder a., b. en c. behoeft de belanghebbende in beginsel geen verantwoording af te leggen.

2.Bij de verstrekking van een maximale bijdrage, zoals bedoeld in artikel 3.2, lid 2, onder a legt de belanghebbende verantwoording af conform de procedure zoals bedoeld in artikel 2.3 van dit Besluit.

3.Bij de verstrekking van een maximale bijdrage, zoals bedoeld in artikel 3.2, lid 2 onder b.,c. en d., legt de belanghebbende binnen twee maanden verantwoording af door het overleggen van de relevante bescheiden.

Hoofdstuk 4 Omvang eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 4.1 Omvang eigen bijdrage/eigen aandeel van een ongehuwd persoon jonger

dan 65 jaar

Het bedrag dat de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar dient te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636,- het bedrag van

€ 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en

€ 22.636,- (*).

Artikel 4.2 Omvang eigen bijdrage/eigen aandeel van een ongehuwd persoon van

65 jaar en ouder

Het bedrag dat een ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838,- het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en

€ 15.838,- (*).

Artikel 4.3 Omvang eigen bijdrage/eigen aandeel van gehuwde personen, indien één van beiden jonger is dan 65 jaar

Het bedrag dat gehuwde personen dienen te betalen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.902,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 27.902,- (*).

Artikel 4.4 Omvang eigen bijdrage/eigen aandeel van gehuwde personen, indien beiden 65 jaar of ouder zijn

Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.100,- het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 22.100,- (*).

Artikel 4.5 Termijn van eigen bijdrage of eigen betaling

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel wordt bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekend bedrag in mindering gebracht.

(*) prijspeil 2011Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1 Omvang hulp bij het huishouden

  • 1.

    De omvang van de huishoudelijke hulp wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijk te verrichten activiteiten.

  • 2.

    De tijdnormering van de noodzakelijk te verrichten activiteiten is opgenomen in bijlage 1.

Artikel 5.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget is afhankelijk van de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 5.1 van dit besluit.

  • 2.

    Het bedrag, dat per week wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 3.4, lid 2 van de verordening, is vastgesteld op :

    • a.

      € 15,- per uur voor hulp bij het huishouden basis;

    • b.

      € 18,13 per uur (prijspeil 2012) voor hulp bij het huishouden maatwerk.

Artikel 5.3 Gebruikelijke zorg

Met betrekking tot de gebruikelijke zorg, zoals genoemd in artikel 3.3 van de verordening, is bepaald, dat:

  • 1.

    De gebruikelijke zorg de normale, dagelijkse zorg betreft die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

  • 2.

    Iedere volwassen burger verondersteld wordt naast een volledige baan of opleiding een huishouden te kunnen voeren.

  • 3.

    Gebruikelijke zorg voor gaat op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

  • 4.

    Er wel aanspraak op zorg bestaat, als een huisgenoot of partner zodanige gezondheidsproblemen heeft dat deze de desbetreffende taken van gebruikelijke zorg niet kan uitvoeren. De huisgenoot of partner dient altijd persoonlijk gehoord te worden (het hebben van alleen telefonisch contact is dus onvoldoende).

  • 5.

    Er wel aanspraak op zorg bestaat, als een huisgenoot of partner door het leveren van gebruikelijke zorg overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. De huisgenoot of partner dient altijd persoonlijk gehoord te worden (het hebben van alleen telefonisch contact is dus onvoldoende).

  • 6.

    Er wel aanspraak op zorg met betrekking tot de niet uitstelbare taken bestaat, als de huisgenoot of partner vanwege zijn/ haar werk fysiek niet aanwezig is en er sprake is van een aaneengesloten perioden van in beginsel vijf etmalen. De afwezigheid moet dan een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan het hebben van een dienstverband.

  • 7.

    Er wel aanspraak op zorg bestaat, als belanghebbende een zeer korte, bekende levensverwachting heeft, teneinde de huisgenoot of partner te ontlasten.

  • 8.

    Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Als in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het voeren van een huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd kan, indien nodig, hulp voor de zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

  • 9.

    Inwonende kinderen tot acht jaar in beginsel geen bijdrage leveren aan de huishouding.

  • 10.

    Inwonende kinderen tussen de 8 en 13 jaar naar hun eigen mogelijkheden worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen /afdrogen, boodschappen doen, kleding in de wasmand gooien.

  • 11.

    Inwonende kinderen vanaf 13 tot 18 jaar, naast de taken genoemd in het tiende lid, hun eigen kamer op orde kunnen houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen.

  • 12.

    Van inwonende kinderen vanaf 18 tot 23 jaar wordt in principe verwacht, dat zij

huishoudelijke taken overnemen, als de primaire verzorger uitvalt, waarbij de volgende taken te onderscheiden zijn:

  • -

    schoonhouden van sanitaire ruimten;

  • -

    schoonhouden van de keuken en de eigen kamer;

  • -

    de was doen;

  • -

    boodschappen doen;

  • -

    maaltijden verzorgen;

  • -

    afwassen en opruimen.

Te normeren naar uitstelbare, zware huishoudelijke taken en lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Niet-uitstelbare taken zijn : maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen.

Wel-uitstelbare taken zijn: wasverzorging, boodschappen doen en zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair en keuken schoonmaken en bedden verschonen.

Een volledige overname van alle taken is niet redelijk en realiseerbaar, indien er sprake is van kleine kinderen. In al deze situaties dient er sprake te zijn van maatwerk.

13.Van een inwonend kind vanaf 23 jaar wordt verondersteld, dat deze een volledig huishouden kan draaien.

Een verdere uitwerking van de gebruikelijke zorg, ook met betrekking de verzorging van kinderen,

vindt plaats in de werkinstructie.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Individuele woonvoorziening

Artikel 6.1 Individuele woonvoorziening

Een individuele woonvoorziening bestaat uit:

  • a.

    een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, zoals bedoeld in artikel 4.3 onder a van de verordening, en wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 4.3 onder b van de verordening, en wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 4.3 onder c van de verordening, en wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, een persoonsgebonden budget of in bruikleen;

  • d.

    een uitraasruimte, zoals bedoeld in artikel 4.3 onder d van de verordening, en wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

Paragraaf 2 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

Artikel 6.2 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

  • a.

    het bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten als genoemd in artikel 4.3 onder a van de verordening bedraagt in totaal € 2.500,-; laatstgenoemd bedrag is te specificeren in € 500,- voor verhuiskosten en € 2.000,- voor inrichtingskosten;

  • b.

    indien de nieuw te betrekken woning groter is dan drie kamers (woon- en twee slaapkamers), wordt een extra tegemoetkoming verstrekt van € 250,- per kamer tot een maximum van twee extra slaapkamers;

  • c.

    indien de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen bedraagt de tegemoetkoming in totaal € 1.250,- ( € 250,- voor verhuiskosten en € 1.000,- voor inrichtingskosten) en de extra tegemoetkoming € 125,- per kamer tot een maximum van twee extra slaapkamers;

  • d.

    het bedrag, genoemd in sub a, wordt verhoogd met een toeslag van € 500,-, indien het betreft een rolstoelgebonden persoon met een elektrische rolstoel, die is aangewezen op een rolstoeltoe- en doorgankelijke woning;

  • e.

    het bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten, zoals genoemd in artikel 6.2 onder a, b, c en d, wordt betaald, indien de gemeente de nieuwe woning als adequaat heeft aangemerkt en de verhuizing binnen 12 maanden na verzending van de beschikking heeft plaatsgevonden.

Paragraaf 3 Bouwkundige- en woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 6.3 Primaat van de verhuizing

  • a.

    Indien de noodzaak tot een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 4.4.1 van de verordening vaststaat, past het college het primaat van de verhuizing toe;

  • b.

    Het onder a. genoemde primaat houdt in, dat de belanghebbende dient te verhuizen naar een adequate woning, indien de kosten van een bouwkundige- of woontechnische aanpassing een bedrag van € 25.000,- te boven gaan.

Artikel 6.4 Kosten bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening

Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische woonvoorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

  • 2.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 3.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is en deze meer bedragen dan € 900,-, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    renteverlies, dat ontstaat indien de belanghebbende noodzakelijke betaling aan derden moet doen voordat tot vergoeding is overgegaan, maar uitsluitend indien deze betalingen verband houden met de bouw dan wel het treffen van bedoelde voorzieningen;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond indien de aanschaf van de grond noodzakelijk is omdat niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 8.

    na de oorspronkelijke raming ontstane kosten, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden, mits het college schriftelijk toestemming geeft voor de uitgave van deze extra bedragen;

  • 9.

    de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;

  • 10.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt voor het treffen van een voorziening voorzover de gezamenlijke kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 900,- bedragen. De vergoeding bedraagt in dat geval 8% van die kosten, met een maximum van € 340,- .

Artikel 6.5 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven

van grond

Op basis van artikel 4.6 van de verordening is het mogelijk een persoonsgebonden budget te verstrekken voor het verwerven van extra grond voor een aanbouw dan wel een uitbreiding van een bestaande woning als dit op grond van lichamelijke beperkingen noodzakelijk is (zie verder bijlage 2).

Artikel 6.6 Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten

€ 900,-.

Paragraaf 4 Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 6.7 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel in de woning

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel in de woning wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie zoals bedoeld in artikel 6.8.

  • 3.

    In een beleidsregel wordt artikel 6.7 nader uitgewerkt.

Artikel 6.8 Hoogte persoonsgebonden budget voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

1.Het college verleent alleen een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, indien de desbetreffende woonvoorziening op grond van de verordening en het besluit is verleend.

2.De omvang van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de werkelijke kosten, maar bedraagt ten hoogste de kosten, die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leverancier (s) bij de aanschaf van dezelfde woonvoorziening in natura.

Artikel 6.9 Hoogte kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van tijdelijk huisvesting die de belanghebbende moet maken i.v.m. het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de belanghebbende te betrekken tijdelijke woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de belanghebbende redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze extra woonlasten heeft.

  • 4.

    De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verleent, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt zes maanden.

  • 5.

    Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten zijn gemaakt voor:

    • a.

      het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of

    • c.

      het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van € 450,- per maand voor de kosten zoals bedoeld in het vijfde lid onder a en c en met een maximum van € 225,- per maand voor de kosten als bedoeld in het vijfde lid onder b.

Artikel 6.10 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

1.In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan

€ 3.630,- is aangepast, verstrekt het college aan de verhuurder van de woning een financiële tegemoetkoming in verband met derving van huurinkomsten als hij die woning weer in verhuurbare staat moet terugbrengen voor de duur van maximaal vijf maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

2.De verhuurder moet de leegstand van de desbetreffende woning binnen vier weken bij de gemeente melden.

3.Er wordt geen vergoeding verstrekt, indien deze melding niet binnen vier weken na het leegkomen heeft plaatsgevonden.

4.De hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in het eerste lid, bedraagt de helft van de werkelijke kosten per maand met een maximum van € 225,- per maand.

Artikel 6.11 Hoogte financiële tegemoetkoming voor de kosten van woningsanering

De werkelijke kosten van woningsanering worden in beginsel vergoed tot een maximum bedrag. In de werkinstructie wordt dit nader uitgewerkt.

Artikel 6.12 Hoogte persoonsgebonden budget van een losse woonunit

Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan een losse woonunit, zoals bedoeld in artikel 4.5 van de verordening, verstrekt worden. Hiervoor wordt een pgb verstrekt.

De hoogte van een pgb voor een losse woonunit wordt afgestemd op de huurkosten van de voorziening, die de gemeente hiervoor moet betalen.

Artikel 6.13 Standaard woonvoorzieningen

Standaard woonvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 4.2.1 van de verordening, worden jaarlijks vastgesteld en opgenomen in de werkinstructie. Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1 Individuele vervoersvoorziening

Artikel 7.1 Individuele vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit :

  • a.

    een verplaatsingsmiddel (inclusief eventuele accessoires), die in bruikleen of als persoonsgebonden budget, met inachtneming van artikel 2.2 van dit besluit, wordt verstrekt; en/of

  • b.

    een vergoeding voor de vervoerskosten, die als financiële tegemoetkoming of als forfaitaire vergoeding wordt verstrekt.

Paragraaf 2 Verplaatsingsmiddelen

Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel

1.Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een vast bedrag voor onderhoud, reparatie en premie WA. Dit vaste bedrag is nooit meer dan het bedrag, dat de gemeente afspreekt te betalen aan een gecontracteerde leverancier (s) bij de aanschaf van dezelfde vervoersvoorziening in natura.

  • 3.

    In een beleidsregel wordt artikel 7.2 nader uitgewerkt.

Artikel 7.3 Specifiek beleid bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor de huur van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto, wordt afgestemd op de kosten, die de gemeente zou moeten maken bij de huur van dezelfde voorziening in verband met een verstrekking in natura.

Artikel 7.4 Inkomensgrens bij een gesloten buitenwagen, een (bruikleen) auto of een daarmee vergelijkbare voorziening

De grens waarboven een gesloten buitenwagen, een auto of een daarmee vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals bedoeld in artikel 5.6 van de verordening, bedraagt € 1.839,40 per maand ( 1 januari 2011) voor een alleenstaande en € 2.627,70 per maand (1 januari 2011) voor een gezin.

Paragraaf 3 Vervoerskosten

Artikel 7.5 Hoogte financiële tegemoetkoming

Indien belanghebbende is geïndiceerd voor individueel vervoer via gebruikmaking van een eigen auto, een bruikleenauto of een gesloten buitenwagen, zoals bedoeld in artikel 5.5, lid 3 van de verordening, bedraagt de financiële tegemoetkoming voor een persoon met :

  • -

    een auto in bruikleen of huur : € 500,- per kalenderjaar (*);

  • -

    een eigen auto in bezit : € 1.600,- per kalenderjaar (*);

  • -

    een gesloten buitenwagen in bruikleen : € 500,- per kalenderjaar (*);

  • -

    een gesloten buitenwagen in eigen bezit : € 1.600,- per kalenderjaar (*).

De hoogte van een financiële tegemoetkoming van een kind onder de 15 jaar wordt nader uitgewerkt in de werkinstructie.

Eigen bijdrage bij schade

eigen bijdrage bij schade (eerste en tweede schade per 12 maanden) : € 65,- per keer (*);

eigen bijdrage bij frequent voorkomende aanrijdingschade : € 130,- per keer (*).

Artikel 7.6 Hoogte financiële tegemoetkoming

Indien belanghebbende is geïndiceerd voor individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer en deze is in het bezit van een eigen auto, zoals bedoeld in artikel 5.3, lid 4 van de verordening, bedraagt de financiële tegemoetkoming € 1.600,- per kalenderjaar (*).

(*) Prijspeil 2011

Artikel 7.7 Hoogte forfaitaire vergoeding

Indien belanghebbende geïndiceerd is voor het collectief vraagafhankelijk deur tot deur vervoer en belanghebbende kiest voor een forfaitaire vergoeding, zoals bedoeld in artikel 5.2, tweede lid onderdeel b van de verordening, bedraagt de vergoeding voor vervoerskosten :

€ 200,- per kalenderjaar.

Artikel 7.8 Hoogte financiële tegemoetkoming bij verblijf in een AWBZ inrichting

  • a.

    Een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten van een belanghebbende, die niet zelfstandig woont, bedraagt in beginsel 50% van de hoogte van de tegemoetkoming, die een persoon ontvangt die zelfstandig woont.

  • b.

    Indien de belanghebbende zoals bedoeld onder a. aannemelijk kan maken, dat een financiële tegemoetkoming van 50% geheel onvoldoende is, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot maximaal het bedrag, dat een persoon ontvangt die zelfstandig woont.

Paragraaf 4 Vrijwilligerswerk

Artikel 7.9 Vrijwilligerswerk en individueel vervoer

Bij het verrichten van structureel vrijwilligerswerk wordt maatwerk aangeboden op het gebied van individueel vervoer. Nadere uitwerking vindt plaats in de werkinstructie. Hoofdstuk 8 Rolstoelen

Artikel 8.1 Individuele rolstoelvoorziening

Een individuele rolstoelvoorziening kan bestaan uit :

  • a.

    een rolstoel (inclusief eventuele accessoires), die in bruikleen of als persoonsgebonden budget, met inachtneming van artikel 2.2 van dit besluit, wordt verstrekt; en/of

  • b.

    een sportrolstoel die als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

Artikel 8.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel

1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening.

2.Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een vast bedrag voor onderhoud, reparatie en premie WA. Dit vaste bedrag is nooit meer dan het bedrag, dat de gemeente afspreekt te betalen aan een gecontracteerde leverancier (s) bij de aanschaf van dezelfde voorziening in natura.

  • 3.

    Indien noodzakelijk wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een budget voor de inhuur van een ergotherapeut voor maximaal twee instructies.

  • 4.

    In een beleidsregel wordt artikel 8.2 nader uitgewerkt.

Artikel 8.3 Hoogte bedrag sportrolstoel

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2.270,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van de sportrolstoel, alsmede het onderhoud voor een periode van drie jaar.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor een elektrische sportrolstoel bedraagt maximaal

€ 10.000,-. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van de sportrolstoel, alsmede het onderhoud voor een periode van drie jaar.

Artikel 8.4 Standaard rolstoelvoorziening

Standaard rolstoelvoorzieningen, zoals bedoeld in artikel 6.2. van de verordening, worden

jaarlijks vastgesteld en opgenomen in de werkinstructie.

Hoofdstuk 9 Participatievoorzieningen

Artikel 9.1 Hoogte financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming voor een participatievoorziening, zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening, bedraagt maximaal € 150,-.

Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de meerkosten van de participatievoorziening voor de aanschaf van een hulpmiddel inclusief het onderhoud.

Artikel 9.2 Termijn

De financiële tegemoetkoming in de meerkosten van een participatievoorziening wordt

verstrekt voor een periode van 24 maanden.

Hoofdstuk 10 Terugvordering en verrekening

Artikel 10.1 Terugvordering van een voorziening

.

Indien een belanghebbende met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening op de door de gemeente bedoelde wijze niet meer gebruikt of niet meer kan gebruiken, moet de belanghebbende of de nabestaande(n) de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 10.2 beschreven afschrijvingssystematiek terug betalen aan de gemeente dan wel de voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente schenken.

Artikel 10.2 Afschrijvingssystematiek

  • 1.

    De afschrijvingssystematiek voor een voorziening, zoals genoemd in artikel 10.1, is gebaseerd op de terugkoopregeling met de gecontracteerde leveranciers bij hulpmiddelen.

  • 2.

    Bij de terugvordering van de in artikel 10.1 bedoelde waarde, wordt uitgegaan van een gemiddelde afschrijvingstermijn van zeven jaar.

  • 3.

    De afschrijvingssystematiek is als volgt:

Voorzie-ning

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Jaar 6

Jaar 7

Jaar 8

Rolstoe-len

70 % van de aan-schafprijs

60 % van de aan-schafprijs

45 % van de aan-schafprijs

35 % van de aan-schafprijs

25 % van de aan-schafprijs

15 % van de aan-schafprijs

5 % van de aan-schaf-prijs

0 % van de aan-schaf-prijs

Verplaat-sings-voorzie-ningen

70 % van de aan-schafprijs

60 % van de aan-schafprijs

45 % van de aan-schafprijs

35 % van de aan-schafprijs

25 % van de aan-schafprijs

15 % van de aan-schafprijs

5 % van de aan-schaf-prijs

0 % van de aan-schaf-prijs

Roeren-de woon-

voorzie-

ningen

70 % van de aan-schafprijs

60 % van de aan-schafprijs

45 % van de aan-schafprijs

35 % van de aan-schafprijs

25 % van de aan-schafprijs

15 % van de aan-schafprijs

5 % van de aan-schaf-prijs

0 % van de aan-schaf-prijs

4.Indien rolstoelen zeer intensief worden gebruikt, kan worden afgeweken van de gemiddelde afschrijvingsduur van 7 jaar, als de budgethouder aannemelijk maakt, dat in verband met bijzondere omstandigheden door intensief gebruik een eerdere afschrijving noodzakelijk is.

Artikel 10.3 Verrekening van een voorziening

  • 1.

    Indien een belanghebbende met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening binnen de afschrijvingstermijn van zeven jaar niet meer gebruikt, omdat deze niet meer adequaat is, wordt de waarde van de desbetreffende voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget. De waarde van de voorziening is gebaseerd op de afschrijvingssystematiek, zoals bedoeld in artikel 10.2, derde lid.

  • 2.

    Verrekening zoals bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats, indien de belanghebbende de desbetreffende voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente schenkt.

Artikel 10.4 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een nieuwe voorziening

Indien de belanghebbende een pgb ontvangt en deze met de geldsom een nieuwe voorziening aanschaft, en het verschil tussen het pgb en de feitelijke kosten van de voorziening bedraagt € 250,- of minder, vindt geen terugvordering plaats.

Artikel 10.5 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een tweedehands voorziening

  • 1.

    Indien een belanghebbende een persoonsgebonden budget ontvangt en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening wil aanschaffen, dient hij dit bij zijn aanvraag kenbaar te maken. De omvang van het pgb wordt in dat geval vastgesteld aan de hand van de afschrijvingssystematiek zoals bedoeld in artikel 10.2, derde lid. De gemeente vordert het verschil terug over het aldus vastgestelde pgb en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.

  • 2.

    Indien de belanghebbende een pgb ontvangt voor een nieuwe voorziening en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening heeft aangeschaft zonder dit aan de gemeente kenbaar te hebben gemaakt, vordert de gemeente het verschil terug tussen het ontvangen pgb en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.

  • 3.

    Bij de berekening van de door de belanghebbende terug te betalen bedragen zoals bedoeld in het eerste lid, blijft een bedrag van maximaal € 250,- buiten beschouwing.

Artikel 10.6 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

Indien de belanghebbende een pgb ontvangt en met de geldsom hulp bij het huishouden inkoopt, en het verschil tussen het pgb en de feitelijke kosten van de voorziening bedraagt op jaarbasis € 250,- of minder, vindt geen terugvordering plaats.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Intrekking

Het ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem januari 2010’, gewijzigd op 21 december 2010, wordt op 1 januari 2012 ingetrokken.

Artikel 11.2 Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 11.3 Citeerartikel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem’.

Aldus besloten in de vergadering van het college, gehouden op 20 december 2011.

De secretaris, de burgemeester,

BIJLAGE 1

Tijdnormering hulp bij het huishouden vanaf 1 januari 2012

De tijdnormering is indicatief. Er moet altijd worden gekeken naar de individuele situatie. Als er sprake is van een bijzondere situatie kan er van de tijdnormering worden afgeweken.

Licht huishoudelijk werk is : opruimen, afstoffen en planten water geven.

Zwaar huishoudelijk werk is : bedden verschonen, stofzuigen, dweilen, toilet/badkamer schoonmaken, keuken schoonmaken, ramen wassen 1 x per 3 maanden (binnen en buiten) en opruimen afval.

Alleenstaande, die woont op één woonlaag

Activiteiten Basispakket

Inhoud woning 0-175 m3

Inhoud woning 175 – 250 m3

Inhoud woning vanaf 250 m3

Licht huishoudelijk werk

30 minuten per week

30 minuten per week

45 minuten per week

zwaar huishoudelijk werk

90 minuten per week

105 minuten per week

120 minuten per week

Indien trap aanwezig is

15 minuten per week

15 minuten per week

15 minuten per week

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

Activiteiten Maatwerkpakket

Inhoud woning 0-175 m3

Inhoud woning 175 – 250 m3

Inhoud woning vanaf 250 m3

Afwassen

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

Bed opmaken of extra verschonen.

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Broodmaaltijd bereiden (incl. afwassen)

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

Warme maaltijd bereiden (incl. afwassen)

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

Meerpersoonshuishouden, die wonen op één woonlaag

Activiteiten

Inhoud woning 0-175 m3

Inhoud woning 175 – 250 m3

Inhoud woning vanaf 250 m3

Licht huishoudelijk werk

30 minuten per week

30 minuten per week

45 minuten per week

zwaar huishoudelijk werk

120 minuten minuten per week

135 minuten minuten per week

150 minuten minuten per week

Indien trap aanwezig is

15 minuten per week

15 minuten per week

15 minuten per week

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

Activiteiten Maatwerkpakket

Inhoud woning 0-175 m3

Inhoud woning 175 – 250 m3

Inhoud woning vanaf 250 m3

Broodmaaltijd bereiden

(incl. afwassen)

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

Warme maaltijd bereiden (incl. afwassen)

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

Afwassen

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

Bed opmaken of extra verschonen

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Boodschappen, indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen < 18 jaar, waarbij gekeken wordt naar de leeftijd van de

kinderen en de eigen

mogelijkheden

Max. 60 minuten per week extra

Max. 60 minuten per week extra

Max. 60 minuten per week extra

Zwaar huishoudelijk werk, indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen

< 18 jaar, waarbij gekeken wordt naar de leeftijd van de

kinderen en de eigen

mogelijkheden

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.), indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen < 18 jaar

30 minuten per kind per week extra

30 minuten per kind per week extra

30 minuten per kind per week extra

Alleenstaande, die woont op twee of meer woonlagen

Activiteiten Basispakket

Inhoud woning 0-250 m3

Inhoud woning 250- 400 m3

Inhoud woning vanaf 400 m3

Licht huishoudelijk werk

30 minuten per week

45 minuten per week

60 minuten per week

Zwaar huishoudelijk werk

120 minuten per week

150 minuten per week

180 minuten per week

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

Activiteiten Maatwerkpakket

Inhoud woning 0-250 m3

Inhoud woning 250- 400 m3

Inhoud woning vanaf 400 m3

Afwassen

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

Bed opmaken of extra verschonen.

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Broodmaaltijd bereiden (incl. afwassen)

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

Warme maaltijd bereiden (incl. afwassen)

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

Meerpersoonshuishouden, die wonen op twee of meer woonlagen

Activiteiten

Inhoud woning 0-250 m3

Inhoud woning 250 – 400 m3

Inhoud woning vanaf 400 m3

Licht huishoudelijk werk

30 minuten per week

45 minuten per week

60 minuten per week

Zwaar huishoudelijk werk

150 minuten minuten per week

180 minuten minuten per week

210 minuten minuten per week

Indien trap aanwezig is

15 minuten per week

15 minuten per week

15 minuten per week

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

max. 60 minuten per week

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

max. 60 minuten per keer

Activiteiten Maatwerkpakket

Inhoud woning 0-250 m3

Inhoud woning 250 – 400 m3

Inhoud woning vanaf 400 m3

Broodmaaltijd bereiden

(incl. afwassen)

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

15 minuten per keer en max. 5x per week

Warme maaltijd bereiden (incl. afwassen)

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

30 minuten per keer en max. 5x per week

Afwassen

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

15 minuten per keer en max. 5x per week voor afwassen;

Bed opmaken of extra verschonen.

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Max. 30 minuten per week

Boodschappen, indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen < 18 jaar, waarbij gekeken wordt naar de leeftijd van de

kinderen en de eigen

mogelijkheden

Max. 60 minuten per week extra

Max. 60 minuten per week extra

Max. 60 minuten per week extra

Zwaar huishoudelijk werk, indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen

< 18 jaar, waarbij gekeken wordt naar de leeftijd van de

kinderen en de eigen

mogelijkheden

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

30 minuten per kind per week tot een max.

van 60 minuten per week extra

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.), indien er sprake is van één of meerdere inwonende kinderen < 18 jaar

30 minuten per kind per week extra

30 minuten per kind per week extra

30 minuten per kind per week extra

Advies en instructie

Het geven van advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden kan 30 minuten per keer plaatsvinden met een maximum van 3x per week en gedurende maximaal 6 weken.

Het verzorgen van (één)kind(eren) in een gezin

In de werkinstructie is nader beschreven op welke wijze geïndiceerd moet worden als er sprake is van het verzorgen van kinderen.

Maaltijdvoorziening

In de gemeente Arnhem kunnen burgers gebruik maken van de georganiseerde maaltijdvoorziening. Dit wordt dan als een voorliggende voorziening beschouwd. Hierbij gelden de volgende uitzonderingen:

  • ·

    indien de georganiseerde maaltijdvoorziening gezien de aard van het huishouden niet passend is (bijvoorbeeld bij een gezin met diverse kleine kinderen), is er geen sprake van een voorliggende voorziening;

  • ·

    indien belanghebbende op vaste dagen buitenshuis eet wordt een vermindering toegepast.

BIJLAGE 2

Het aantal m2, dat voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt, is per vertrek gemaximeerd (zie de tabel).

Het aantal m2 genoemd in de tweede kolom komt slechts voor een persoonsgebonden budget in aanmerking voor zover de desbetreffende ruimte het aantal m2 in de eerste kolom niet overschrijdt.

soort vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een pgb wordt verleend bij een aanbouw van een vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een pgb wordt verleend bij een uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonskamer

10

4

Tweepersoonskamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

2

3

1

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

Toelichting op het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem

Inleiding

Naast de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (afgekort verordening) dient de gemeente ook een besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (afgekort besluit) te nemen.

In dit besluit is een aantal bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld.

Daarnaast zijn alle regels waarvoor een delegatiebepaling geldt door het college in het besluit nader ingevuld.

Het nu voorliggende besluit is noodzakelijk, omdat er een aanpassing van bedragen heeft plaatsgevonden met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding en het forfaitair bedrag voor vervoerskosten. Tevens is het beleid met betrekking tot de tijdnormering van hulp bij het huishouden meer genuanceerd in bijlage 1 verwerkt.

Hierbij dient aangetekend te worden, dat in het nieuwe beleid kinderen tot acht jaar geen bijdrage leveren in de huishouding. In het oude beleid was de leeftijdsgrens vijf jaar.

In het eerste hoofdstuk worden algemene bepalingen behandeld en wordt ingegaan op begripsbepalingen en criteria, die ten grondslag liggen aan de overweging in welke vorm een voorziening wordt geleverd.

Het tweede hoofdstuk, dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget (afgekort pgb). Van alle soorten voorzieningen waarvoor een pgb mogelijk is, wordt in het besluit beschreven wanneer een belanghebbende in aanmerking komt voor een pgb.

Een meer gedetailleerde uitwerking over de hoogte van een pgb van de verschillende kostensoorten is te vinden in de beleidsregels.

Het derde hoofdstuk gaat over de financiële tegemoetkoming. Hierin wordt beschreven wanneer deze wordt verstrekt en tevens wordt gelimiteerd opgesomd welke voorzieningen dit betreffen.

Het vierde hoofdstuk heeft betrekking op de omvang van de eigen bijdrage.

Het vijfde hoofdstuk heeft betrekking op hulp bij het huishouden, het zesde hoofdstuk op woonvoorzieningen en het zevende en achtste hoofdstuk behandelt respectievelijk vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Hoofdstuk 9 heeft betrekking op participatievoorzieningen en hoofdstuk 10 regelt de terugvordering en verrekening van een voorziening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In artikel 1.1 wordt verwezen naar de begripsbepalingen uit de verordening en de wet.

Artikel 1.2 Criteria

In dit artikel worden de criteria benoemd in welke situaties een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget (hierna te noemen pgb) wordt verstrekt.

Er bestaat in beginsel een keuzevrijheid voor de belanghebbende om bij een individuele voorziening te kiezen tussen een voorziening in natura en een pgb. Slechts indien er sprake is van overwegende bezwaren wordt geen persoonsgebonden budget toegekend.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen.

De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben.

Bij algemene voorzieningen is geen pgb mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd.

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Artikel 2.1 Verzoek belanghebbende

Verstrekking van een persoonsgebonden budget (afgekort pgb) vindt plaats op verzoek van de belanghebbende. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de belanghebbende dit wenst.

Artikel 2.2 Weigering van een persoonsgebonden budget

Het algemeen beleid is, dat in eerste instantie onderzocht wordt of een belanghebbende in aanmerking komt voor een algemene voorziening. Is deze niet passend, dan kan de belanghebbende eventueel in aanmerking komen voor een individuele voorziening.

Vervolgens kan op verzoek van de belanghebbende verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen.

In artikel 2.2 is opgenomen, dat verstrekking van een pgb niet plaats vindt, indien de belanghebbende op een onverantwoorde wijze zal omgaan met een pgb.

Indien uit onderzoek blijkt, dat de belanghebbende problemen heeft (of recent heeft gehad) met het op een verantwoorde manier besteden van het inkomen met (problematische) schulden tot gevolg, wordt geen pgb verstrekt.

Dit om te voorkomen, dat er op een onverantwoorde wijze met gemeenschapsgeld wordt omgesprongen en om de belanghebbende te behoeden voor onverantwoorde handelingen.

Er kan onder meer gedacht worden aan een belanghebbende :

  • -

    met verslavingsproblemen of

  • -

    met een verstandelijke handicap ( tenzij het financiële beheer van de inkomsten en uitgaven door een ander op een verantwoorde wijze wordt gedaan) of

  • -

    die een traject heeft lopen via de Wet schuldsanering natuurlijke Personen of

  • -

    die een traject heeft lopen via het Budget adviescentrum.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget bij koop of huur

De belanghebbende dient verantwoording af te leggen, indien een pgb wordt verstrekt. De belanghebbende is verplicht om alle administratie betreffende de aankoop of huur van een voorziening, zoals bijvoorbeeld aankoopbewijzen/ bank-giro-afschriften, gedurende een periode van vijf jaren te bewaren. In de beschikking wordt vermeld aan welke vereisten belanghebbende moet voldoen. Hierbij gaat het niet alleen om de verantwoording van het budget, maar ook of de voorziening voldoet aan de gestelde kwaliteitskenmerken.

De gemeente zal via het nemen van een steekproef controleren of belanghebbenden op een verantwoorde manier zijn omgegaan met besteding van het pgb.

Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget bij de voorziening hulp bij het huishouden

De belanghebbende dient aan het college of de door de gemeente aangewezen instantie verantwoording af te leggen, indien een pgb wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden.

De administratie omtrent het verstrekken van een pgb is vanaf 1 januari 2007 gemandateerd aan Menzis. Het is niet uitgesloten, dat de gemeente de administratie omtrent de pgb op termijn in eigen beheer neemt. Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 3 Regels rond verstrekking en verantwoording

Artikel 3.1 Vorm van verstrekking

Het principe van een financiële tegemoetkoming is, dat een deel van de meerkosten worden vergoed.

Indien de belanghebbende aan de criteria voldoet, die zijn verbonden aan het verstrekken van een financiële tegemoetkoming, wordt een zogeheten forfaitair bedrag dan wel een maximale bijdrage verstrekt.

Bij verstrekking van een forfaitair bedrag behoeft de belanghebbende geen verantwoording af te leggen op welke wijze dit bedrag is besteed.

Artikel 3.2 Kostensoorten

In artikel 3.2 wordt gelimiteerd opgesomd, welke kostensoorten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming.

In een aantal gevallen is er sprake van een forfaitair bedrag. Dit betekent, dat de belanghebbende geen verantwoording van dit bedrag behoeft af te leggen.

Er wordt nog op gewezen, dat er bij een een sportrolstoel sprake is van een forfaitair bedrag. Dit in tegenstelling tot een elektrische rolstoel, waarbij een maximum bedrag wordt toegekend.

Bij diverse kostensoorten worden de werkelijke kosten vergoed, echter deze kosten blijven beperkt tot een maximale bijdrage.

Artikel 3.3 Verantwoording

In artikel 3.1 en 3.2 is reeds vermeld, dat de belanghebbende bij bepaalde kostensoorten geen verantwoording behoeft af te leggen.

Met betrekking tot de sportrolstoel is veelal uitvoeringspraktijk, dat deze door de gemeente wordt aangekocht en ter beschikking aan de belanghebbende wordt gesteld.

Ten aanzien van de verantwoording van woningsanering wordt aangesloten bij de verantwoording, welke is genoemd in artikel 2.3 van het Besluit.

Bij tijdelijke huisvesting, huurderving en een elektrische sportrolstoel dient de belanghebbende aan vooraf gestelde criteria te voldoen en dient de belanghebbende de relevante bescheiden te overleggen.

Hoofdstuk 4 Omvang eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 4.1 tot en met 4.4 De (omvang van de) eigen bijdrage.

De raad heeft besloten (zie artikel 2.5 van de verordening), dat belanghebbende voor een individuele voorziening een eigen bijdrage of eigen aandeel moet betalen.

Ook is door de raad besloten, dat de omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel een vast bedrag is en een percentage van 15 van het meerinkomen, zoals beschreven wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006 van het Ministerie van VWS (Stb.2006, 450), dat regels stelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen.

Artikel 4.1 tot en met artikel 4.4 is een uitwerking van het raadsbesluit. De bedragen genoemd in artikel 4.1 tot en met artikel 4.4 worden elk jaar ingaande 1 januari geïndexeerd.

I.v.m. nieuwe Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, welke op 25 november 2008 is aangenomen door de Tweede Kamer, wordt ingaande 1 januari 2009 een nieuwe regeling ingevoerd, waardoor de belanghebbende een korting op de eigen bijdrage AWBZ/Wmo krijgt van 33%.

Artikel 4.5 Termijn van eigen bijdrage of eigen betaling

In het Besluit van het Ministerie van VWS is in artikel 4.1 opgenomen, dat de eigen bijdrage of eigen betaling voor roerende zaken dan wel een woningaanpassing maximaal negenenderdig perioden van vier weken mag bedragen, indien de voorziening in eigendom wordt verstrekt.

De gemeente Arnhem heeft besloten om de termijn van maximaal negenendertig perioden van vier weken ook van toepassing te verklaren op belanghebbenden, die een roerende zaak in natura ontvangen dan wel een woningaanpassing plaatsvindt voor belanghebbenden, die de woning niet in eigendom hebben.

De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt beperkt tot de kostprijs van een voorziening. Bij een nieuwe voorziening wordt uitgegaan van de kosten, die de gemeente voor de voorziening moet betalen.

Bij een tweedehands voorziening wordt uitgegaan van de waarde van een voorziening, welke wordt berekend op basis van de afschrijvingssystematiek genoemd in artikel 10.2 van dit besluit.

Bij het bepalen van de termijn, waarbij aan een belanghebbende een eigen bijdrage wordt opgelegd zijn twee elementen van belang:

1.de afschrijvingstermijn, genoemd in artikel 10.2 van dit besluit.

2.het moment, dat een andere voorziening wordt aangevraagd.

Het opleggen van de eigen bijdragetermijn wordt nader uitgewerkt in de werkinstructie.

Hoofdstuk 5 Hulp bij het huishouden

Artikel 5.1 Omvang hulp bij het huishouden

Door deskundigen wordt vastgesteld welke beperkingen een persoon ondervindt en hieruit voortvloeiend welke noodzakelijke activiteiten verricht moeten worden.

Vanaf 1 januari 2009 werkt de gemeente niet meer met een klasse-indeling, maar worden de noodzakelijke activiteiten in tijdsduur vastgesteld.

In bijlage 1 is opgenomen hoeveel tijdsduur een bepaalde activiteit wordt genormeerd. Deze tijdnormering dient als uitgangspunt voor de desbetreffende activiteiten te worden beschouwd. Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan hiervan, mits onderbouwd, worden afgeweken.

Indien een algemene voorziening (bijvoorbeeld boodschappendienst) wordt ingevoerd zal dit van invloed zijn op de toe te kennen tijdnormering, genoemd in bijlage 1.

Vanaf 1 januari 2012 wordt de tijdnormering meer afgestemd op de grootte van de woning en op het aantal personen in het huishouden.

Artikel 5.2 Hoogte persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Enerzijds is van belang welke activiteiten noodzakelijk zijn (zie artikel 5.1) en anderzijds is van belang welke uurprijs wordt gehanteerd.

In lid 2 wordt een uurprijs van € 18,13 genoemd. Dit uurtarief is bestemd voor de personen, die zijn geïndiceerd voor het maatwerkpakket.

Het tarief van € 15,00 per uur geldt voor “hulp bij het huishouden basis”. Dit bedrag wordt voldoende geacht voor het inschakelen van kwalitatief goede zorg.

Artikel 5.3 Gebruikelijke zorg

Er bestaat geen recht op hulp bij het huishouden, indien er sprake is van gebruikelijke zorg, die door de partner, de ouder of het volwassen inwonende kind geleverd kan worden.

Binnen de leefeenheid bestaat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het fuctioneren van het desbetreffende huishouden.

Voorts wordt in dit artikel het beleid met betrekking tot gebruikelijke zorg beschreven.

Hoofdstuk 6 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Individuele woonvoorziening

Artikel 6.1 Individuele woonvoorziening

In artikel 6.1 wordt vermeld, welke individuele woonvoorzieningen worden verstrekt en in welke vorm dit zou kunnen geschieden. Bij hulpmiddelen, die in de woning worden gebruikt heeft de belanghebbende de keuze tussen een voorziening in bruikleen of een pgb. Bij de andere woonvoorzieningen heeft de belanghebbende geen keuze.

Paragraaf 2 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

Artikel 6.2 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

In dit artikel wordt het bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten vermeld, dat afgestemd is op het aantal kamers van de nieuwe woning. Tevens is opgenomen, dat uitbetaling van het bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten slechts plaatsvindt, indien belanghebbende aan diverse voorwaarden voldoet.

In onderdeel a is ook opgenomen, dat het totaalbedrag van € 2.500,- wordt onderverdeeld. Er kan zich een situatie voordoen, dat een belanghebbende verhuist naar de gemeente Arnhem. In deze situatie is de gemeente Arnhem niet verantwoordelijk voor de verhuiskosten.

De persoon, die voldoet aan bepaalde criteria, kunnen in aanmerking komen voor een toeslag (zie onderdeel d).

In de verordening is opgenomen, dat de belanghebbende, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, recht heeft op een 50% vergoeding.

Paragraaf 3 Bouwkundige- en woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 6.3 Primaat van de verhuizing

Het algemene uitgangspunt is, dat een belanghebbende een verhuisplicht krijgt opgelegd, indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing het bedrag van € 25.000,- overschrijden. Genoemd bedrag is ingaande 1 april 2008 fors verhoogd om een belanghebbende in staat te stellen zo lang mogelijk in de eigen woonomgeving te blijven wonen.

Indien de kosten van woningaanpassing het genoemde bedrag overschrijden, dient belanghebbende zelf of met behulp van anderen op zoek te gaan naar een adequate woning, dan wel het bedrag, dat boven de € 25.000,- ligt, zelf te financieren.

Artikel 6.4 Kosten bouwkundige- en woontechnische woonvoorziening

In artikel 6.4. wordt opgesomd welke kosten, die betrekking hebben op woningaanpassing, vergoed kunnen worden.

Artikel 6.5 Hoogte pgb in verband met kosten voor het verwerven van grond

In dit artikel wordt vermeld, dat bij een noodzakelijke uitbreiding van de woning extra vierkante meter grond verworven kan worden.

Artikel 6.6

In de artikelen 4.7 en 4.8 van de verordening wordt vermeld welke criteria van toepassing zijn, indien een woonwagen of een woonschip wordt aangepast.

Indien niet aan de criteria wordt voldaan, wordt een maximum bedrag vergoed voor een woonwagen of een woonschip. Dit is geregeld in artikel 6.6.

Paragraaf 4 Niet bouwkundige- en woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 6.7 Hoogte pgb voor een hulpmiddel in de woning

Hulpmiddelen in de woning, zoals een patiëntenlift of een traplift, werden in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (afgekort Wvg) in bruikleen verstrekt. Vanaf 1 januari 2007 kunnen deze voorzieningen ook in de vorm van een pgb worden verstrekt.

Indien de belanghebbende kiest voor een een pgb wordt de hoogte van een pgb afgestemd op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening.

In het derde lid wordt verwezen naar een beleidsregel. Indien in maart 2012 de Europese aanbesteding van hulpmiddelen is afgerond en de gemeente Arnhem een overeenkomst heeft afgesloten met één leverancier is het de verwachting dat de van toepassing zijnde beleidsregels worden ingetrokken.

De belanghebbende kan dan met een pgb een hulpmiddel bij de gecontracteerde leverancier kopen voor dezelfde prijs, die de gemeente betaalt.

Artikel 6.8 Hoogte persoonsgebonden budget voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Indien een belanghebbende kiest voor een pgb voor een hulpmiddel worden ook de kosten van onderhoud, keuring en reparatie vergoed.

De maximale hoogte van deze kosten is afgestemd op de kosten die de gemeente afspreekt met de gecontracteerde leverancier(s) bij dezelfde voorziening in natura. Indien de belanghebbende lagere kosten heeft dan de kosten, die de gemeente betaalt, wordt uitgegaan van de lagere kosten.

Artikel 6.9 Hoogte kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Indien de belanghebbende geconfronteerd wordt met extra woonlasten kunnen deze extra kosten vergoed worden tot een maximum bedrag gedurende een maximale termijn.

Artikel 6.10 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

Aan de verhuurder van een woning kunnen kosten tot een maximum bedrag worden vergoed, indien deze woning met een bepaald minimum bedrag is aangepast en de verhuurder de woning in verhuurbare staat moet terugbrengen. Dit zou enkele maanden kunnen duren. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, dient de verhuurder aan de voorwaarde te voldoen om dit binnen de genoemde termijn te melden aan de afdeling zorg en ondersteuning van de gemeente.

Artikel 6.11 Hoogte financiële tegemoetkoming voor de kosten van woningsanering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming bij woningsanering wordt nader uitgewerkt in de werkinstructie.

Artikel 6.12 Hoogte persoonsgebonden budget van een losse woonunit

In een bijzondere situatie bestaat de mogelijkheid om een losse woonunit te plaatsen. Deze unit wordt dan gehuurd en aan de belanghebbende wordt een pgb voor de huurkosten verstrekt.

Artikel 6.13 Standaard woonvoorzieningen

In artikel 4.2.1 van de verordening is opgenomen, dat een standaardvoorziening voorrang heeft boven het verstrekken van een individuele voorziening, indien de beperking snel en adequaat opgelost wordt.

In de desbetreffende werkinstructie zal jaarlijks opgenomen worden welke soort woonvoorzieningen als standaard woonvoorziening moeten worden beschouwd. Hoofdstuk 7 Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1 Individuele vervoersvoorziening

Artikel 7.1 Individuele vervoersvoorziening

Indien aan een belanghebbende een verplaatsingsmiddel wordt toegekend heeft deze in beginsel de mogelijkheid te kiezen voor een verstrekking in bruikleen of in de vorm van een pgb (zie ook artikel 2.2 van dit besluit).

Indien een belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor vervoerskosten, wordt deze in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire vergoeding verstrekt.

Paragraaf 2 Verplaatsingsmiddelen

Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsvoorziening

Indien de belanghebbende kiest voor een pgb wordt uitgegaan van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening, aangevuld met een bedrag voor noodzakelijk onderhoud en reparatie.

Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt afgestemd op de kosten die de gemeente moet betalen aan de gecontracteerde leverancier(s).

Indien de belanghebbende lagere kosten voor onderhoud en reparatie heeft dan de kosten, die de gemeente betaalt, wordt uitgegaan van de lagere kosten.

In het derde lid wordt verwezen naar een beleidsregel. Indien in maart 2012 de Europese aanbesteding van hulpmiddelen is afgerond en de gemeente Arnhem een overeenkomst heeft afgesloten met één leverancier is het de verwachting dat de van toepassing zijnde beleidsregels worden ingetrokken.

De belanghebbende kan dan met een pgb een hulpmiddel bij de gecontracteerde leverancier kopen voor dezelfde prijs, die de gemeente betaalt.

Artikel 7.3 Specifiek beleid bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget

Bij relatief dure voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een bruikleenauto, is het beleid, dat de gemeente deze huurt van een leasemaatschappij en in bruikleen verstrekt aan de belanghebbende.

Indien de belanghebbende niet kiest voor een auto in bruikleen, maar voor een persoonsgebonden budget, wordt een bedrag beschikbaar gesteld, waarmee deze de auto kan huren.

De desbetreffende huurkosten worden dan vergoed in de vorm van een persoonsgebonden budget. Verdere uitwerking vindt plaats in de werkinstructie.

Artikel 7.4 Inkomengrens bij een gesloten buitenwagen en een (bruikleen)auto

In dit artikel wordt vastgelegd vanaf welke inkomensgrens de gesloten buitenwagen en de auto of een daarmee vergelijkbare voorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Bij de berekening wordt een onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande en een gezin en wordt het desbetreffende bedrag gerelateerd aan de bedragen, die worden vermeld in de Wet werk en bijstand. Ieder jaar worden de desbetreffende bedragen ing. 1 januari geïndexeerd.

Paragraaf 3 Vervoerskosten

Artikel 7.5

In artikel 7.5 wordt de hoogte van een financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten vermeld.

Degene, die aanspraak kan maken op deze tegemoetkoming is de belanghebbende, die:

-geïndiceerd is voor individueel (rolstoel) taxivervoer via gebruikmaking van een bruikleenauto, een eigen auto of een gesloten buitenwagen.

De eigen auto of gesloten buitenwagen dient in het bezit van belanghebbende te zijn of van een lid van de leefeenheid (denk bijvoorbeeld aan ouders met een gehandicapt kind).

M.b.t. de hoogte van de financiële tegemoetkomingen is aangesloten bij de UWV normbedragen voorzieningen ingaande 1 juli 2009. Het UWV past de bedragen elk (half) jaar aan. Het uitgangspunt is, dat de gemeente de desbetreffende bedragen onderzoekt en aanpast.

Het UWV (uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) stelt kilometervergoedingen (berekend door de ANWB) vast voor eigen- en bruikleenauto’s en gesloten buitenwagens.

Bij de berekening van de financiële tegemoetkoming voor een auto in bruikleen is de kilometervergoeding van het UWV overgenomen en bij de eigen auto en eigen gesloten buitenwagen is rekening gehouden met een eigen aandeel algemeen gebruikelijke kosten.

Uitgegaan is van een vervoersbereik van 5000 km, omdat het hier gaat om een zware categorie gehandicapten.

Indien er sprake is van schade dient belanghebbende een eigen bijdrage te betalen. Deze handelwijze is vaste uitvoeringspraktijk voor personen, die schade veroorzaken.

Artikel 7.6 Hoogte financiële tegemoetkoming

De persoon, die is geïndiceerd voor individueel taxi- of rolstoeltaxivervoer heeft een keuze tussen een kortingspas en een financiële tegemoetkoming, indien hij of een gezinslid in het bezit is van een eigen auto.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gebaseerd op de kilometervergoeding van het UWV zoals bedoeld in het vorige lid.

Artikel 7.7 Hoogte forfaitaire vergoeding

In dit artikel is de hoogte van de forfaitaire vergoeding opgenomen, indien de belanghebbende, die is geïndiceerd voor het collectief vraagafhankelijk deur tot deur vervoer, niet heeft gekozen voor de kortingspas.

De hoogte van de forfaitaire vergoeding is gebaseerd op de waarde van de kortingspas. De waarde van de kortingspas is berekend over het gemiddelde aantal ritten maal de gemiddelde reiszônes maal het zônetarief verminderd met de reizigersbijdrage : 31 (aantal ritten) x 3 (aantal zones)x € 1,55

( gemeentelijke bijdrage per zone) = € 144,15; dit bedrag wordt afgerond op € 200,-.

Artikel 7.8 Hoogte financiële tegemoetkoming bij verblijf in een Awbz-inrichting

Indien een belanghebbende in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming en deze persoon verblijft in een Awbz-inrichting, moet in beginsel uit worden gegaan van een gehalveerde financiële tegemoetkoming.

De reden is, dat de belanghebbende in zijn algemeenheid een minder grote vervoersbehoefte heeft, omdat vele sociale contacten zich afspelen binnen de inrichting.

Indien de belanghebbende aantoont, dat de gehalveerde vergoeding ontoereikend is, kan de vergoeding worden verhoogd tot maximaal de hoogte van een zelfstandig wonende.

Paragraaf 4 Vrijwilligerswerk

Artikel 7.9 Vrijwilligerswerk en individueel vervoer

In een aantal situatie kan het voorkomen, dat een persoon, die vrijwilligerswerk verricht in de problemen komt als deze gebruik wil maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer, en op één dag meerdere vergaderingen of lotgenoten bezocht moeten worden.

Afhankelijk van de klantsituatie kan dan maatwerk op het gebied van individueel vervoer worden aangeboden. In de werkinstructie wordt dit nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 8 Rolstoelen

Artikel 8.1 Individuele rolstoelvoorziening

Indien aan een belanghebbende een rolstoel wordt toegekend heeft deze in beginsel de mogelijkheid te kiezen voor een verstrekking in bruikleen of in de vorm van een pgb (zie ook artikel 2.2 van dit besluit).

Indien aan een belanghebbende een sportrolstoel wordt toegekend wordt deze altijd in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. De belanghebbende heeft hierin geen keuze.

Artikel 8.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel

Indien de belanghebbende kiest voor een een pgb wordt uitgegaan van de voor de gemeente goedkoopst-compenserende voorziening, welk bedrag verhoogd wordt met de kosten, die de gemeente betaalt voor onderhoud van vergelijkbare rolstoelen.

Indien de belanghebbende lagere kosten voor onderhoud en reparatie heeft dan de kosten, die de gemeente betaalt, wordt uitgegaan van de lagere kosten.

Indien de gemeente dit noodzakelijk acht, wordt ook een pgb verstrekt voor de inhuur van een ergotherapeut voor de advisering van de passing of het geven van instructies.

In het vierde lid wordt verwezen naar een beleidsregel. Indien in maart 2012 de Europese aanbesteding van hulpmiddelen is afgerond en de gemeente Arnhem een overeenkomst heeft afgesloten met één leverancier is het de verwachting dat de van toepassing zijnde beleidsregels worden ingetrokken.

De belanghebbende kan dan met een pgb een hulpmiddel bij de gecontracteerde leverancier kopen voor dezelfde prijs, die de gemeente betaalt.

Artikel 8.3 Hoogte bedrag (elektrische) sportrolstoel

De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar.

Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend, indien uit onderzoek van de gemeente blijkt, dat de sportrolstoel niet meer bruikbaar is.

Artikel 8.4 Standaard rolstoelvoorziening

In artikel 6.2 van de verordening is opgenomen, dat een standaardvoorziening voorrang heeft boven het verstrekken van een individuele voorziening, indien de beperking wordt opgelost voor een persoon die zich incidenteel zittend verplaatst rondom de woning of de instelling.

In de desbetreffende werkinstructie zal jaarlijks opgenomen worden welke soort rolstoelvoorzieningen als standaard rolstoelvoorziening moeten worden beschouwd. Hoofdstuk 9 Participatievoorzieningen

Artikel 9.1 Hoogte financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming voor een participatievoorziening bedraagt maximaal € 150,-. Dit betekent dus, dat de financiële tegemoetkoming een lager bedrag kan zijn, indien de daadwerkelijke kosten onder de € 150,- liggen. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten.

De voorziening is bedoeld om een bijdrage te leveren in de meerkosten van een bepaald hulpmiddel of een aanpassing van een sport-of hobbyvoorziening voor personen, die gehandicapt zijn.

Het nieuwe beleid is een experiment en zal na enige tijd op het gebied van doelmatigheid, effectiviteit en financiële gevolgen worden onderzocht.

Artikel 9.2 Termijn

In dit artikel wordt beschreven op welke termijn de financiële tegemoetkoming voor een

participatievoorziening betrekking heeft.

Hoofdstuk 10 Terugvordering en verrekening

Algemeen

Uitgangspunt is, dat verrekening met een nog toe te kennen voorziening plaatsvindt, indien een voorziening ten onrechte is geleverd, een geldbedrag ten onrechte is verstrekt of er sprake is van een schuld aan de gemeente in verband met onverantwoord handelen. Zie hiervoor artikel 8.7 en artikel 8.8 van de verordening.

In een aantal situaties kan verrekening niet plaatsvinden (bijvoorbeeld bij een verhuizing naar een andere gemeente of bij overlijden) en is er sprake van terugvordering.

Artikel 10.1 Terugvordering van een voorziening

De gemeente streeft er naar om voorzieningen zo veel mogelijk her te gebruiken. Indien een voorziening in bruikleen is verstrekt blijft deze eigendom van de gemeente.

Bij een pgb komt de voorziening vrijwel altijd in eigendom van de belanghebbende. Indien deze de voorziening niet meer kan gebruiken (bijvoorbeeld door overlijden of omdat de voorziening niet meer adequaat is, dan wel incidenteel wordt gebruikt) wordt een percentage van de waarde van de voorziening, gebaseerd op de afschrijvingssystenmatiek vermeld in artikel 10.2, teruggevorderd.

De belanghebbende of de nabestaande(n) moeten de voorziening binnen een redelijke termijn van één á twee maanden aan de gemeente schenken. In dat geval kan terugvordering achterwege blijven.

Artikel 10.2 Afschrijvingssystematiek

In dit artikel wordt aangegeven welke afschrijvingspercentages en afschrijvingstermijn gehanteerd worden, indien een voorziening wordt teruggevorderd.

De afschrijvingssystematiek wordt ook toegepast om de waarde van een tweedehands voorziening en de terugbetalingstermijn zoals bedoeld in artikel 4.5 van dit besluit te bepalen.

Bij zeer intensief gebruik van een rolstoel kan afgeweken worden van de afschrijvingstermijn van zeven jaren. De gemeente beoordeelt of er sprake is van intensief gebruik.

Artikel 10.3 Verrekening van een voorziening

In dit artikel wordt aangegeven, dat de waarde van een bepaalde voorziening wordt verrekend met een voorziening, die opnieuw wordt toegekend. Verrekening vindt niet plaats, indien de belanghebbende de voorziening aan de gemeente schenkt. Deze teruggave zou plaats moeten vinden binnen een termijn van één tot twee maanden.

Artikel 10.4 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een nieuwe voorziening

In dit artikel wordt vermeld, dat geen terugvordering plaatsvindt, indien de belanghebbende met de pgb een nieuwe voorziening aanschaft en het verschil tussen het pgb en de feitelijke uitgave € 250,- of minder bedraagt.

Artikel 10.5 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een tweedehands voorziening

In het eerste lid van dit artikel verklaart de belanghebbende bij de aanvraag, dat hij van plan is om een tweedehandsvoorziening te kopen. Het uitgangspunt is dan, dat de hoogte van het pgb afgestemd wordt op de feitelijke kosten van een voorziening.

Er wordt rekening gehouden met het gegeven, dat de gemeente nooit meer verstrekt dan de waarde van de voorziening volgens de afschrijvingssystematiek van artikel 10.2, derde lid.

In het tweede lid van dit artikel wordt uitgegaan van de situatie, dat de belanghebbende een pgb voor een nieuwe voorziening heeft ontvangen en dat hij hiervoor geen nieuwe, maar een tweedehands voorziening heeft gekocht. Dit heeft tot gevolg, dat de belanghebbende het ten onrechte genoten bedrag in zijn geheel moet terugbetalen.

In het derde lid wordt aangegeven, dat voor de bepaling van het terugvorderingsbedrag een bedrag van maximaal € 250,- buiten beschouwing wordt gelaten.

Artikel 10.6 Terugvordering en verrekening van een persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt vermeld, dat geen terugvordering plaatsvindt, indien de belanghebbende met het pgb huishoudelijke hulp inkoopt en het verschil tussen het pgb en de feitelijke uitgave € 250,- of minder bedraagt.

Indien een belanghebbende geen huishoudelijke hulp heeft ingekocht of een substantieel deel van het pgb niet besteed heeft aan de inkoop van huishoudelijke hulp, wordt het ten onrechte genoten bedrag in zijn geheel verrekend en/of teruggevorderd.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke datum het besluit in werking treedt en dat de oude besluiten m.i.v. 1 januari 2012 worden ingetrokken.