Organisatie | Oisterwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Monumentenverordening gemeente Oisterwijk 2006 |
Citeertitel | Monumentenverordening gemeente Oisterwijk 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Bouwen en wonen |
Datum inwerkingtreding: Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten: 28-02-2008. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten: 05-06-2006
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-02-2008 | 28-02-2008 | Nieuwe regeling | 14-02-2008 | ALG008025 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Deze verordening verstaat onder:
onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen.
de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken.
onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.
onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.
de op basis van art. 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid.
in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.
een groep van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen banen, straten, pleinen,
plantsoenen, parken, bruggen en water, die een samenhangend deel vormt en die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, haar onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en welke groep geplaatst is op de gemeentelijke monumentenlijst.
de omschrijving van de specifiek te beschermen waarden en kwaliteiten van gemeentelijke monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
een groep van gevels van onroerende zaken die een samenhangend geheel vormt en die van belang is vanwege haar schoonheid, het karakter van het geheel, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang en/of wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.
HOOFDSTUK 2 GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Aanwijzing tot gemeentelijk monument
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en 13 van overeenkomstige toepassing.
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.
Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:
Termijn advies en vergunningverlening
Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende 6 weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.
Het college van burgemeester en wethouders verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan nadat overeenstemming met de eigenaar is bereikt, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening of levensovertuiging in het monument in het geding zijn.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE STRAATWANDEN
Aanwijzing beschermde straatwanden
De aanwijzing kan geen betrekking hebben op panden die zijn aangewezen op grond van artikel 6 en 35 van de Monumentenwet 1988 of artikel 3 en 20 van deze verordening. De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd gevelwand vervalt indien de objecten worden aangewezen als monumenten of als onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 6 resp. 35 van de Monumentenwet of artikel 3 resp. 20 van deze verordening.
HOOFDSTUK 5 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE STADS- OF DORPSGEZICHTEN
Bescherming in bestemmingsplan
Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door de gemeenteraad bepaald, met inachtneming van het advies van het college van burgemeester en wethouders, in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.
1.Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
voorschriften door het college van burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning als bedoeld in de artikelen 10, 18 en 26; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
HOOFDSTUK 7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9, 10, 17, 18, 25 en 26 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
TOELICHTING BIJ "MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE OISTERWIJK 2008”
Bij het opstellen van deze verordening zijn de "Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving" in aanmerking genomen. De bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van deze verordening.
Vier hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:
Daarnaast is beoogd het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijke monumentenbeleid.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Bij de omschrijving van het begrip 'monument' is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.
De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen en een perceel met één of meer bomen zijn. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip. De vijftig-jaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Sub d. beschermd rijksmonument
Hier wordt gesproken over onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.
Sub c. gemeentelijke monumentenlijst
Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt.
Sub d. beschermd rijksmonument
Het is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.
In geval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 4). Is er sprake van een vergunning voor het gemeentelijke of rijksbeschermde kerkelijke monument, dan kan overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig zijn (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten in de regel dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere monumenten gelden.
De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.
In het gedualiseerde bestel is een belangrijke vernieuwing dat elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instelt. De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college. Het is dan ook het college die deze commissie instelt op grond van artikel 84 Gemeentewet. De samenstelling en werkwijze dient het college nader uit te werken. In een dualistisch stelsel is het normaal gesproken niet mogelijk dat de raad in haar verordening bepaalt dat er een commissie is ingesteld welke adviseert aan het college. Het is immers aan het college om te bepalen of zij een adviescommissie willen.
Deze redenering gaat niet op voor wat betreft de monumentencommissie. In de monumentenverordening wordt door de raad bepaald dat er een monumentencommissie is die advies uitbrengt aan het college. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het college over aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Door het ontbreken van deze keuzevrijheid is er geen strijdigheid met het duale uitgangspunt als de raad in haar verordening bepaalt dat er een commissie is die adviseert aan het college.
Het instellen van de monumentencommissie door het college moet middels een apart collegebesluit. Het instellen van de monumentencommissie, evenals de samenstelling en de werkwijze van de monumentencommissie, heeft het college van burgemeester en wethouders nader uitgewerkt in het Reglement monumentencommissie gemeente Oisterwijk 2006.
Op grond van artikel 84, tweede lid, in samenhang met artikel 83, tweede lid van de Gemeentewet mogen raadsleden geen deel uitmaken van collegecommissies. In het vierde lid van artikel 84 Gemeentewet is bepaald dat de instelling van een commissie op dezelfde wijze moet worden bekendgemaakt als algemeen verbindende voorschriften.
Sub g. bouwhistorisch onderzoek
Het bouwhistorisch onderzoek van een gebouw geeft meer inzicht in de historische geschiedenis van een gebouw. Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging van een gemeentelijk of rijksmonument. De kennis die met bouwhistorisch onderzoek wordt verkregen kan bij uitstek worden ingezet voor een verantwoorde omgang met monumenten al dan niet in samenhang met veranderingen en het beheer hiervan. Het onderzoek levert informatie over de bouwmassa, de toegepaste constructie, materialen en interieurafwerking. De uitkomst van een onderzoek is van belang voor een op te stellen restauratieplan en kan tevens worden gebruikt bij het analyseren en vaststellen van constructieve gebreken.
In een bouwhistorisch onderzoek kunnen vier fasen worden onderscheiden:
Direct na ontvangst van een aanvraag om vergunning dient in het kader van de volledigheidstoets te worden vastgesteld of voor de behandeling van de aanvraag een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk is en met welke diepgang. Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.
Sub h. stads- en dorpsgezicht:
De omschrijving van het begrip 'stads- en dorpsgezicht’ is aangesloten bij artikel 1, lid f van de Monumentenwet 1988.
Sub i. redengevende omschrijving:
De redengevende omschrijving is een beschrijving van het monument of het beschermd stads- en dorpsgezicht waarin zonodig die onderdelen zijn genoemd waarop de bescherming betrekking heeft.
In geval van een monument is het gehele pand, inclusief het interieur, door de plaatsing op de monumentenlijst onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting, bomen etc., moeten expliciet in de redengevende omschrijving staan, willen zij onder de werking van de verordening vallen.
Als ‘het pand van belang is vanwege de voorgevel’ is voor iedere wijziging van het pand een
monumentenvergunning nodig. De vergunningaanvraag zal dan met name worden beoordeeld op de gevolgen die de (bouwkundige) ingreep kan hebben op het behoud van de monumentale voorgevel. Ook is het mogelijk om onderdelen van een pand van de bescherming uit te zonderen, bijvoorbeeld door de formulering ‘de bescherming betreft alleen het voorhuis’ of ‘het achterhuis valt niet onder de bescherming’.
Sub j. beschermde straatwanden
De bescherming heeft uitsluitend betrekking op de gevels van objecten en niet op het exterieur of het interieur ervan. Met een geheel of gedeeltelijke bescherming van straatwanden blijft de mogelijkheid van ontwikkelingsmogelijkheden achter de wand bestaan.
HOOFDSTUK 2 GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.
Aanwijzing tot gemeentelijk monument
De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.
Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengevende omschrijving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.
Het college van burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen van de monumentencommissie. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Dit is geregeld in het Reglement monumentencommissie gemeente Oisterwijk 2006.
Er wordt niet bepaald dat de aanvrager en andere belanghebbenden de gelegenheid hebben om mondeling of schriftelijk hun zienswijzen naar voren te brengen voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt, omdat dit is geregeld in de artikelen 4:8 en 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nadat de belanghebbenden zijn gehoord, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.
De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan gegronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken. In spoedeisende gevallen kan het advies van de monumentencommissie of het horen van belanghebbenden achterwege blijven.
Belanghebbenden zijn de zakelijk gerechtigden die in de kadastrale legger bekend staan en de ingeschreven hypothecaire schuldeisers (artikel 5).
In de Monumentenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een drietal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.
Bij een (aanvraag tot) aanwijzing als gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een gebouw kan van invloed zijn op de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om het gebouw al dan niet als gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop het pand in de registers wordt ingeschreven;
Bij aanvragen voor vergunning tot sloop van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde, die door sloop onherroepelijk aangetast wordt, heeft invloed op de uiteindelijke beslissing van het college van burgemeester en wethouders om al dan niet een sloopvergunning te verstrekken voor een gemeentelijke monument of onderdeel, behorend bij een gemeentelijk monument en opgenomen in de redengevende omschrijving van het desbetreffende gemeentelijk monument.
Dit lid geeft de raad een rol bij de besluiten tot aanwijzing als een gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de raad haar controlerende functie gemakkelijker uitvoeren. De aanwijzings- en of wijzigingsbesluiten voor de gemeentelijke monumenten kunnen daardoor door de raad worden getoetst aan het beleidskader monumenten.
Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.
Dit lid regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn) artikel 9 tot en met 13 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een gemeentelijke monumentenvergunning.
Monumenten die al op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. In Noord-Brabant bestaat (nog) geen provinciale monumentenlijst, respectievelijk Provinciale Monumentenverordening.
Termijn advies en aanwijzingsbesluit
In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college van burgemeester en wethouders een beslissing moet nemen (lid 2). Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).
De mededeling van het college van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten.
Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.
Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het perceel van het monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrichting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen.
Voor elke wijziging van het monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale vernummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.
De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de aldus bij te houden monumentenlijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken om welke reden als gemeentelijk monument zijn aangewezen.
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van monumentencommissie of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).
Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1 en 2). Ook hiervoor geldt dat het advies van de monumentencommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 3). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.
Lid 4 regelt dat monumenten die na aanwijzing als gemeentelijk monument worden geregistreerd als rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen. Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat is een vergelijkbare regeling opgenomen. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit regelt.
De verbodsbepaling van artikel 9 vertoont gelijkenis met artikel 11 lid 1 van de Monumentenwet 1988.
De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van het college van burgemeester en wethouders.
De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college van burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 juncto artikel 14 van de monumentenverordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over gemeentelijke monumenten.
Artikel 10 regelt dat een vergunning nodig is om een monument te verstoren.
Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15).
Wat de eventueel benodigde gegevens voor bouwhistorisch onderzoek betreft wordt verwezen naar de toelichting van artikel 3, lid 3.
Termijn advies en vergunningverlening
In dit artikel staat de procedure voor het behandelen van aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 10 van deze verordening tot het wijzigen van gemeentelijke monumenten. Het is ook van toepassing op het verrichten van genoemde werkzaamheden binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan is vastgesteld (zie artikel 21 lid 1). De vergunningprocedure voor rijksmonumenten is geregeld in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet.
De procedure voor de afgifte van een vergunning voor de wijziging van een beschermd gemeentelijk monument is gebaseerd op die van een beschermd rijksmonument. De procedure voor vergunningen in een beschermd stads- of dorpsgezicht volgt ook deze opzet. Op grond van artikel 54 Woningwet geldt in het geval van een beschermd rijksmonument een verplichte coördinatie tussen de vergunningprocedures van de bouwvergunning en de monumentenvergunning. Een dergelijke coördinatieregeling is niet van toepassing op beschermde gemeentelijke monumenten.
Conform het bepaalde in artikelen 4:1 en 4:4 Awb geschiedt het indienen van een aanvraag om een vergunning schriftelijk, met gebruikmaking van de door of namens het college vastgestelde formulieren. Daarbij moet de van de aanvrager verlangde gegevens worden overgelegd. Indien de aanvraag om vergunning onvolledig is, wordt de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag alsnog in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens te overleggen. Dit in overeenstemming met artikel 4:5 lid 1 onder c Awb en artikel 47 van de Woningwet. Blijft de aanvrager in gebreke dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten, artikel 4:5 lid 4 Awb.
Als het college van burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling neemt, moet door het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de monumentencommissie. Nadat dit advies aan het college van burgemeester en wethouders is uitgebracht moet het college van burgemeester en wethouders ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord. Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb.
De monumentencommissie adviseert het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken na de adviesaanvraag. Vervolgens, dus na ontvangst van het advies, beslist het college van burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 3). De redactie van lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college van burgemeester en wethouders de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in zijn overwegingen te betrekken.
De totale termijn kan met maximaal tien weken worden verlengd, mits de aanvrager tijdig van het uitstel op de hoogte wordt gesteld.
De totale termijn van 26 weken spoort niet meer met die voor de bouwvergunning. In artikel 46 Woningwet wordt voor licht vergunningplichtige bouwwerken een termijn van maximaal 6 weken voorgeschreven. Voor een reguliere bouwvergunning wordt een termijn van maximaal 18 weken (inclusief verlening) voorgeschreven en als een reguliere bouwvergunning gefaseerd wordt verleend dan geldt er een termijn van maximaal 24 weken (inclusief verlening). Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren (conform de weigeringsgrond van artikel 44 sub e Woningwet) luidt het advies in overleg met de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning de aanvraag bouwvergunning pas later in te dienen of in procedure te nemen. In de Woningwet is namelijk alleen een aanhoudingsregeling voor vergunningen van rijksmonumenten opgenomen (artikel 54 Woningwet).
Als het college van burgemeester en wethouders niet tijdig beslist, wordt de monumentenvergunning geacht te zijn verleend. Hierbij is niet aangesloten bij de Awb (die kent immers de fictieve weigering), maar bij de bouwvergunning en rijksmonumentenvergunning. Deze kennen namelijk ook een fictieve vergunningverlening bij overschrijding van de fatale termijnen.
De bepaling van lid 6 komt overeen met die in de Monumentenwet 1988, maar niet met hetgeen geregeld is voor de bouwvergunning en de Awb.
Het is niet nodig om te regelen dat het college van burgemeester en wethouders aan een vergunning voorschriften kan verbinden in het belang van de monumentenzorg of dat de vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend. Het verbinden van voorschriften kan ook nodig zijn in verband met het verkrijgen van voldoende gegevens om op de vergunningaanvraag te kunnen beschikken. Het verbinden van voorschriften aan een vergunning en het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd is namelijk een ongeschreven regel van het bestuursrecht. Dat kan dus ook zonder het in de verordening te regelen.
Zowel in de sloopvergunning als bij de intrekking van de aanwijzing kunnen voorafgaand aan de sloop voorwaarden worden gesteld ter documentatie van het monument voor de lokale geschiedenis en om afkomende bouwhistorische elementen veilig te stellen.
Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub e.
Dit artikellid bevat de mogelijke intrekkingsgronden. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet de vergunningverlener (het college van burgemeester en wethouders) de mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.
Gelet op de taak van de monumentencommissie, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de monumentencommissie om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.
HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
Vergunning voor beschermd rijksmonument
De procedure voor de afgifte door het college van burgemeester en wethouders van de vergunning voor rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb beschreven. De RACM en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, artikel 16.2).
Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van RACM en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Op het definitieve besluit is alleen nog maar beroep mogelijk, en wel alleen door de RACM, GS, de aanvrager, belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) en belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13).
De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE STRAATWANDEN
Aanwijzing beschermde straatwanden
In een aantal gevallen is het plaatsen van panden op de gemeentelijke monumentenlijst een te zwaar instrument, omdat dan het gehele pand, zowel exterieur als interieur, monumentale bescherming geniet. Met een geheel of gedeeltelijke bescherming van straatwanden blijft de mogelijkheid van ontwikkelingsmogelijkheden achter de wand bestaan.
HOOFDSTUK 5 GEMEENTELIJKE STADS- OF DORPSGEZICHTEN
Aanwijzing tot beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht
De Monumentenwet verstaat onder een stads- of dorpsgezicht groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.
Bij het beschermd stads- of dorpsgezicht gaat niet alleen om de schoonheid van de architectonische waardevolle bebouwing, maar ook om andere factoren die voor het gebied bepalend zijn, zoals het historisch gegroeide stedenbouwkundige patroon, ondermeer gevormd door de verhouding tussen de bebouwde en de onbebouwde ruimten, de bouwvormen en de samenhang in het gebruik van de gronden en opstallen.
Afhankelijk van de omgeving wordt gesproken van een stads- danwel dorpsgezicht. In juridisch opzicht is er echter geen verschil tussen beide gezichten.
Op grond van haar verordenende bevoegdheid kan de gemeenteraad op basis van deze verordening gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. De aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht is een erkenning van het bijzondere historische karakter van het gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden benut. De bedoeling van de aanwijzing is de historische karakteristieken te behouden en nadrukkelijk een plaats te geven in de toekomstige ontwikkelingen. De bescherming heeft dus niet de bedoeling om de bestaande situatie te bevriezen of elke verandering tegen te houden, maar om de bestaande bijzondere waarden van een dergelijk gebied bij plannen tot verandering zwaar te laten meewegen. Het moet daarbij mogelijk blijven dat ruimtelijke ontwikkelingen zich ook in beschermde stads- en dorpsgezichten voor blijven doen. Voorwaarde daartoe is dat een dergelijke ontwikkeling moet aansluiten bij de bestaande kwaliteiten van dergelijke waardevolle gebieden.
De procedure tot aanwijzing en bescherming van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten volgt de systematiek van de artikelen 35 tot en met 37 van de Monumentenwet 1988.
De beslissingsbevoegdheid ligt bij de gemeenteraad, conform artikel 35 van de Monumentenwet 1988, waarin de bevoegdheid van de gemeenteraad is opgenomen om de Minister te adviseren over de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door het rijk. Het besluit van de gemeenteraad wordt voorzien van een toelichting waarin in de vorm van een redengevende beschrijving de te beschermen cultuurhistorische waarden worden aangegeven.
Dit lid regelt dat de monumentencommissie bij de voorbereiding wordt ingeschakeld. Het horen van belanghebbenden is niet geregeld, omdat de Awb daarin voorziet.
Voordat het voorstel tot aanwijzing bij de raad wordt ingediend, legt het college van burgemeester en wethouders het concept-aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vraagt het college van burgemeester en wethouders, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de Monumentencommissie. Deze commissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.
Er is sprake van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wanneer het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing bekend is gemaakt in een plaatselijk weekblad(en).
Termijn advies en aanwijzingsbesluit
In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en de gemeenteraad een beslissing moet nemen (lid 2). Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).
Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
De registratie op de gemeentelijke monumentenlijst van de aanwijzing van een gebied als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht vindt plaats op dezelfde manier als de registratie van gemeentelijke monumenten.
Bescherming in bestemmingsplan
De gemeenteraad stelt ter bescherming van een gemeentelijk beschermd stads of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast, eventueel aangevuld met een daarop van toepassing zijnde Beeldkwaliteitplan, als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarin de aanwezige cultuurhistorische waarden zijn opgenomen.
Dit bestemmingsplan moet de historische karakteristieken en waardevolle elementen van het stads- of dorpsgezicht juridisch beschermen. De in een bestemmingsplan op te nemen voorschriften zullen zodanig moeten zijn, dat voorkomen wordt dat het aspect van een beschermd stads- of dorpsgezicht door wijziging van één van de onderdelen wordt geschaad. De te beschermen waarden moeten daarom goed in de beschrijving in hoofdlijnen, de doeleindenomschrijving van een bestemming en/of de bebouwingsvoorschriften staan. Bij de bescherming van stads- en dorpsgezichten door bestemmingsplannen kan men bereiken dat:
Indien het gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een gebied betreft waarvoor één of meerdere bestemmingsplannen vigeren, neemt de gemeenteraad een besluit waarin wordt bepaald in hoeverre deze bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van lid 1 kunnen worden aangemerkt. Het college van burgemeester en wethouders doet de gemeenteraad een voorstel hieromtrent.
Voordat het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad een voorstel ter zake doen vragen zij hierover advies aan bij de monumentencommissie. De monumentencommissie adviseert binnen 8 weken na de ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.
Wijziging en intrekking van de aanwijzing
Voor de wijziging en intrekking van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- of dorpsgezicht worden de overeenkomstige bepalingen van toepassing verklaard die de wijziging en intrekking van de aanwijzing als gemeentelijk monument regelen. Een belangrijk verschil is dat het college van burgemeester en wethouders de besluiten wel voorbereidt, maar deze ter besluitvorming voorlegt aan de gemeenteraad.
Voor de (sloop)vergunningprocedure is het van belang te weten om welke elementen het beschermd stads- en dorpsgezicht het gaat. Voor de toetsing van vergunningaanvragen moet de redengevende omschrijving bij de aanwijzing van het beschermde stads- en dorpsgezicht aangeven wat de waarde van die elementen voor het karakter van het beschermde gezicht is. Voor de interpretatie daarvan kan het college van burgemeesters en wethouders de monumentencommissie om advies vragen.
Voor de bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht is het van wezenlijk belang dat er geen ‘gaten’ vallen tengevolge van sloop. Daarom is in dit lid een weigeringsgrond opgenomen wanneer herbouw in dezelfde stijl als het bestaande gezicht of ensemble niet voldoende verzekerd is.
Voor het verlenen van een vergunning als bedoeld in het tweede lid van artikel 26 zijn de artikelen 9 en 10 van overeenkomstige toepassing.
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad. Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend. Voor de procedure ter behandeling van de schadeclaim wordt aangesloten bij de procedureregeling inzake planschadeclaims. De positie van de belanghebbende(n) is op deze wijze duidelijk en met waarborgen omkleed.
HOOFDSTUK 7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 335,= (maart 2006); in de tweede categorie maximaal € 3.350,= (maart 2006). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.
In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie, te weten € 67.000,= (maart 2006).
Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.
In de Awb, artikel 5.11, wordt onder toezichthouder verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
De aanwijzing van toezichthouders vindt plaats bij afzonderlijk besluit door het college van burgemeester en wethouders dan wel de burgemeester. De bevoegdheden die toezichthouders hebben in het kader van de uitoefening van hun taken zijn neergelegd in afdeling 5.2 Awb.
De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten, beschermde straatwanden en beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten (de leden 1 en 2) en daarna voor rijksmonumenten (de leden 3 en 4). Vervolgens wordt bepaald dat de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht worden te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening (de leden 5 en 6).
Ten slotte is in lid 7 geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening.
Het eerste lid is gebaseerd op de regeling van artikel 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen geregeld. Er is voor gekozen om de verordening de eerste dag na bekendmaking in werking te laten treden.