Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Arnhem |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Arnhem. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de verordening langdurigheidstoeslag, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 januari 2009.
artikel 147, eerste lid, Gemeentewet en de srtikelen 8, eerste lid, onderdeel d, en 36 van de Wet werk en bijstand
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 13-09-2012 | nieuwe regeling | 20-12-2011 Arnhemse koerier 28 december 2011 | B&W doc.nr 2011.0.128.965 |
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet
Het college kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de belangen die zijn gediend met toepassing van deze verordening niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen die afwijking van deze verordening in een individueel en specifiek geval wenselijk
In artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”
In artikel 8 van de wet is bepaald dat de gemeenteraad via een verordening regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.
Met de inwerkingtreding van de aangescherpte Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 is aan artikel 36 een zesde lid toegevoegd, inhoudende dat onder laag inkomen niet wordt verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de op de desbetreffende alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm. Ook is gelijktijdig het begrip gezin in de Wet werk en bijstand aangepast, dat afwijkt van het begrip ‘gezin’ zoals dat ook in eerdere verordeningen werd gehanteerd. Waar in deze verordening van een gezin wordt gesproken, wordt bedoeld een gezin conform artikel 4, sub c, van de Wet werk en bijstand. Daarmee is het noodzakelijk geworden afzonderlijk te spreken van de alleenstaande ouder, die voor de aanscherping van de Wwb in eerdere verordeningen ook door het begrip ‘gezin’ beslagen werd.
De hoogte van de toeslag is afgestemd op de toeslagen die oorspronkelijk wettelijk werden vastgesteld, verhoogd met de indexeringen van het minimumloon tot op heden. Daarbij is de toeslag voor een alleenstaande ouder gelijk gesteld met de toeslag voor een gezin, omdat in eerdere verordeningen in de toeslag evenmin onderscheid werd gemaakt tussen alleenstaande ouders en gehuwden. Beide vielen immers onder het oude gezinsbegrip.
Voor personen in een inrichting geldt in het algemeen dat deze objectief gezien een minder grote behoefte hebben aan extra inkomensondersteuning voor vervangingsuitgaven. In vrijwel alle inrichtingen wordt immers voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, als een bed en een wasmachine. Omdat de bewoners minder vervangingsuitgaven hoeven te maken, kan de langdurigheidstoeslag lager worden vastgesteld.
De referteperiode blijft in de verordening op drie jaar vastgesteld. Dit sluit aan bij de veelal gehanteerde stelregel, dat bij een inkomen op bijstandsniveau na drie jaar de capaciteit om te reserveren voor vervangingsuitgaven niet langer aanwezig is. Vanaf dat moment is extra inkomensondersteuning gewenst.
In de verordening is gekozen voor een inkomensgrens die iets boven de bijstandsnorm ligt, t.w. 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bereikt dat meer werkenden met een laag inkomen in aanmerking kunnen komen voor de langdurigheidstoeslag. Dat geldt eveneens voor uitkeringsgerechtigden met een uitkering die geacht wordt op bijstandsniveau te liggen maar door een afwijkend bruto-nettotraject feitelijk net iets boven de bijstandsnorm uitkomt. In de vorige Langdurig-heidstoeslagverordening werd de inkomensgrens eveneens op 105% gesteld. Deze inkomensgrens overschrijdt het nieuw in de wet genoemde maximum van 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm niet.
Alle gezinsleden moeten aan voorwaarden voldoen
Aansluitend op jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep (CRvB, 8 augustus 2006, LJN: AY8382) moet ervan worden uitgegaan, dat alle gezinsleden aan de voorwaarden voor de Langdurigheidstoeslag moeten voldoen. Voldoet één van de gezinsleden op de peildatum niet aan de gestelde voorwaarden, dan kan daarom ook geen langdurigheidstoeslag worden verstrekt.
In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het Kabinet heeft hierbij aangegeven dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
In Arnhem is het aanvraagproces sterk vereenvoudigd. De klant ontvangt een aanvraagformulier van de gemeente waarin de bij de gemeente bekende gegevens vooraf vermeld staan. De klant hoeft alleen na te kijken of zijn gegevens nog actueel zijn. Daarna ondertekent de klant de aanvraag en dient het aanvraagformulier bij de gemeente in.
Hierin is vastgelegd wat onder “wet”, “langdurig” en “laag inkomen” wordt verstaan. Daarmee is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 Wwb aan de gemeenteraad heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in paragraaf 3.2 van de Wwb.
Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de Wwb als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de Wwb. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gezin’, langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de Wwb, de artikelen 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt.
De hoogte van de toeslag wordt in artikel 2 geregeld. Daarbij is aangegeven dat de langdurigheidstoeslag toekomt aan personen die langdurig een laag inkomen hebben en overigens voldoen aan de andere voorwaarden die de wet stelt. In artikel 36 lid 1 Wwb zijn als voorwaarden nog opgenomen dat ten tijde van de referteperiode het vermogen niet de grens van het vrij te laten bescheiden vermogen te boven mag gaan en dat er geen uitzicht mag zijn op inkomensverbetering. Voorts gelden uiteraard de uitsluitingsgronden genoemd in artikel 13 Wwb en kan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aanleiding vormen om het recht af te stemmen, conform het tweede lid van artikel 18 Wwb.
Het onderscheid tussen de drie leefvormen is in deze verordening hersteld ten opzichte van de vorige verordening, waar deze was vervangen door het onderscheid tussen slechts twee, t.w. alleenstaanden en gezinnen (alleenstaande ouders en gehuwden). Dit vloeit rechtstreeks voort uit de aanscherping van de Wwb en het toegevoegde zesde lid aan artikel 36. De peildatum, dat is de datum waarop de doelgroep langdurig een laag inkomen heeft, is bepalend voor de leef- woonvorm en voor de hoogte van de toeslag. Voor personen in een inrichting gelden afwijkende bedragen. Dit is reeds in de algemene toelichting verduidelijkt. Met ‘personen’ wordt in artikel 2 hetzelfde bedoeld als in artikel 36 eerste lid Wwb. Het betreft een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin, in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar die langdurig een laag inkomen heeft.
De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is, dat is de datum waarop belanghebbende langdurig een laag inkomen en geen vermogen heeft. Het is aan de gemeente om de peildatum te bepalen. Die datum kan niet in het verleden liggen. De toeslag kan derhalve niet met terugwerkende kracht verleend worden.
Het is nog onvoldoende duidelijk in welke mate de aangescherpte Wwb de maatschappelijke positie van mensen zal beïnvloeden. Om te voorkomen dat een te strikte hantering van de regels in deze verordening leidt tot individueel schrijnende gevallen, is in artikel 3 een hardheidsclausule opgenomen. Hiermee wordt een grondslag geboden om af te wijken van de verordening, wanneer de situatie dat vereist.