Organisatie | Grave |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening afstemming IOAW en IOAZ 2011 |
Citeertitel | Verordening Afstemming IOAW en IOAZ 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | ISD |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2012 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 15-11-2011 Graafsche Courant, 31-01-2012 | ISD |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
De uitkering wordt overeenkomstig deze verordening verlaagd indien:
Artikel 5. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.
Hoofdstuk 2 Medewerking en inlichtingen
Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 9. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht
Indien de verlaging als bedoeld in artikel 8, eerste lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast, wordt de uitkering welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Grave in zijn openbare vergadering van 15 november 2011.
De raad voornoemd
De griffier, De voorzitter,
J.A.M. Roelofs S. Haasjes-van den Berg
Toelichting verordening Afstemming IOAW en IOAZ 2011
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de VVWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd. zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de 'kleine inkomensregelingen' gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.
Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
De huidige verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om vanaf 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.
Artikel 1. Begripsomschrijving
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt.Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een verlaging, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Artikel 2. Het verlagen van de uitkering
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW. De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden IOAW. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV/werkbedrijf te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het College en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV/werkbedrijf, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering .
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
Zoals reeds aangegeven wordt de verlaging toegepast op de uitkeringsnorm.
Artikel 4. Ingangsdatum, tijdvak en recidive
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging is medegedeeld, bekend is gemaakt.
Artikel 5. Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van verplichtingen, dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is.
De gedragingen die verband houden met hetgeen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.
Dit is volledig in lijn met het gedachtegoed achter de WWB: een klant dient zelf alles in het werk te stellen om aan het werk te komen dan wel te blijven.
De eerste categorie betreft de verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV/Werkbedrijf, ingeschreven te blijven, en langer in het buitenland verblijven dan wettelijk is toegestaan indien er geen plicht tot arbeidsinschakeling is.
De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren. Onder deze categorie valt tevens de gedraging langer in het buitenland verblijven dan wettelijk is toegestaan bij verplichtingen tot arbeidsinschakeling.
De derde categorie betreft onder andere het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan: gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur.
Onderdeel b van deze categorie betreft het door eigen toedoen (verwijtbaar) voorafgaande aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de uitkering deeltijdarbeid niet behouden. Hieronder wordt ook verstaan het niet correct uitoefenen van het beroep als zelfstandige. Bij onderdeel c gaat het om het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op uitkering. Zonder traject is inschakeling in de arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk.
Artikel 7. De hoogte en duur van de verlaging
Deze bepaling bevat de verlagingen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid en het langer verblijf in het buitenland dan ingevolge de wet wordt toegestaan.
Bij het vaststellen van de hoogte en duur van de verlaging zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Een binnen een bepaalde categorie genoemde gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Indien bijvoorbeeld blijkt dat een betrokkene binnen een bepaalde periode bij verschillende werkgevers geen algemeen geaccepteerde arbeid aanvaard heeft, dient de duur van de verlaging langer te zijn dan 1 maand. Een andere situatie is die waarin een betrokkene voor langere duur niet als werkzoekende bij het UWV/Werkbedrijf ingeschreven heeft gestaan. De duur van de verlaging kan dan gerelateerd worden aan de periode waarin betrokkene niet ingeschreven heeft gestaan.
Artikel 8. Verstrekken van inlichtingen
In dit lid wordt de hoogte van de verlaging geregeld als een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de wet niet of niet behoorlijk nakomt en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. De verlaging wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht ten onrechte of teveel aan de belanghebbende is betaald.
In dit lid wordt de zogeheten “nulfraude” geregeld: voorop staat dat het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen geen gevolgen heeft voor het recht op of de hoogte van de uitkering. Wanneer belanghebbende herhaaldelijk de fout ingaat, dan dient wel overgegaan te worden tot het verlagen van de uitkering, om zodoende een verandering van houding en/of gedrag te bewerkstelligen.
Artikel 9. Overige bepalingen schending inlichtingenplicht
In dit lid wordt geregeld dat op het moment dat fraude geconstateerd wordt op het moment dat de uitkering beëindigd is, de uitkering gedurende de fraudeperiode toch kan worden verlaagd. Deze verlaging leidt tot herziening van uitkering en terugvordering.
Artikel 10. Zeer ernstige misdragingen
Het zich zeer ernstig misdragen valt expliciet onder de reikwijdte van artikel 20, lid 2 IOAW en IOAZ. Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een verlaging toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering.
Een verlaging is dus niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een verlaging toe te passen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Bij het vaststellen van de hoogte en duur van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het College past een verlaging toe, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Als additionele mogelijkheid kan het College aan de belanghebbende de toegang tot het gemeentehuis ontzeggen. Het agressieprotocol van de gemeente wordt hierbij gevolgd en toegepast.
Artikel 11. Afzien van verlaging van de uitkering
Het afzien van het opleggen van een verlaging “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt” is in artikel 20, lid 3 IOAW en IOAZ geregeld.
Te denken valt daarbij aan situaties waarbij de belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest een of meer afspraken volledig na te komen. Dringende redenen om af te zien van verlaging zijn enkel die situaties waarin sprake is van gevaar voor verlies van leven, verwonding of verwaarlozing van belanghebbende en/of zijn gezinsleden, gevaar voor mishandeling door belanghebbende van zijn gezinsleden en verlies van de woning. Het hebben van schulden is evenwel geen dringende reden om van verlaging van de uitkering af te zien. Het afzien van een verlaging in geval van dringende redenen wordt vastgesteld in een besluit en schriftelijk meegedeeld aan belanghebbende. Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat de verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast.
Artikel 12. Bevoegdheid College
Deze bepaling spreekt voor zich.