Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kinderopvang 2012 |
Citeertitel | Verordening kinderopvang 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
vervangt de verordening Kinderopvang 2005
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | Onbekend | 22-12-2011 Apeldoorns Stadsblad, d.d. 28 december 2011 | 136-2011 |
De raad van de gemeente Apeldoorn;
gelezen het voorstel van het college d.d. …., nr. …..;
gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverstrekking en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
Hoofdstuk 4 Verlenen van de tegemoetkoming
Artikel 4 Weigeringsgrond/uitbreiding
Het college weigert de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 van de wet indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet.
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
Hoofdstuk 8 Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie (smi)
De ouder kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie voor het thuiswonende kind, voorzover het college van oordeel is dat:
Artikel 15 Noodzaak van kinderopvang smi
Voor het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang wegens medische en/of sociale redenen, kan het college een onafhankelijke instantie aanwijzen.
Het college kan voor de tegemoetkoming als in dit hoofdstuk bedoeld een subsidieplafond vaststellen en regelt daarbij de wijze van de verdeling van het beschikbare bedrag.
Artikel 17 Omvang van de kinderopvang smi
Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is als gevolg van sociaal-medische indicatie, met een maximum van 30 uur per week per kind.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 20 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
De ouder die vóór 1 januari 2012 een tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie ontving, ontvangt deze tegemoetkoming tot maximaal zes maanden na de inwerkintreding van deze verordening op basis van het beleid tegemoetkoming kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie d.d. 16 december 2004.
TOELICHTING VERORDENING WET KINDEROPVANG
Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang, inmiddels de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wk), in werking getreden waarin ondermeer de bekostiging van de kinderopvang wordt geregeld. De gemeente heeft de wettelijke plicht het ontbrekende ‘werkgeversdeel’ te bekostigen aan wettelijk vastgestelde doelgroepen die geen werkgever hebben. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)’.
Artikel 1.25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt
omtrent de tegemoetkoming kosten kinderopvang van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze systematiek komt overeen met hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald in titel 4.2. In 2004 heeft de gemeenteraad de Verordening Wet Kinderopvang vastgesteld. Met deze verordening komt die Verordening Wet kinderopvang te vervallen. Deze verordening geeft nu uitvoering aan deze wettelijke opdracht.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan,
verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die
regels stelt over subsidies, is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de
verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door de gemeente drie
regelingen van toepassing kunnen zijn, nl.:
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen kosten kinderopvang (gemeente)
De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde
regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de Wk behoort tot de gemeentelijke
doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de
tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen
In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt
voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de
ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.
Er worden in beginsel geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een
gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de
aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.
De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.
De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang
van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.
Deze tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering
wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de
tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een
reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de
basisschool gaat of de basisschool verlaat).
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze
beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft
voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van
de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt
vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming
door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een
kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
Eigen gemeentelijke doelgroepen
De Wk heeft een aantal artikelen dat betrekking heeft op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie (artikel 1.6 , eerste lid sub k en l en artikel 1.23 Wk). De wetgever heeft bij inwerkingtreding van de Wk besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik. Ook in 2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt. Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medisch indicatie’. In 2008 en 2009 is deze systematiek gecontinueerd. Vanaf 2010 wordt, blijkens de meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK, deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie structureel voortgezet. De gemeente houdt dus beleidsvrijheid ten aanzien van deze doelgroep.
Eind 2004 heeft de gemeenteraad invulling gegeven aan het beleid rond kinderopvang als gevolg van een sociaal-medische indicatie. Rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid van de ouder, het beheersbaar houden van de kosten die gemoeid gaan met kinderopvang en het in stand kunnen houden van de voorziening voor deze vaak kwetsbare groep, is in deze verordening een striktere invulling gegeven aan tegemoetkoming in de kosten kinderopvang als gevolg van een sociaal–medische indicatie na 1 januari 2012.
Verder worden in deze verordening nadere regels gesteld met betrekking tot een vergoeding in de eigen bijdrage kinderopvang voor de gemeentelijke doelgroep op grond van de Wk. De kosten boven de maximum uur prijs komen volgens de Wk volledig voor rekening van de ouder. Om de steeds duur worden kinderopvang betaalbaar te houden voor de gemeentelijke doelgroep met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en het traject naar werk te kunnen blijven bevorderen, is besloten iets extra te doen in de vorm van een tijdelijk gedeeltelijke vergoeding van deze eigen bijdrage.
De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening.
Artikel 2 Verstrekken van gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het
kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.
Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden
ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het
contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of
gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een
gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wk).
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar
gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In
een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de
gemeente over de gegevens beschikt:
de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én
maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;
de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het
CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;
de ouder die een inburgeringsvoorziening als bedoeld in de Wet inburgering volgt.
In andere gevallen zal de ouder de gegevens aan de gemeente moeten verstrekken, zoals het verstrekken van een inschrijving school of opleidingsinstituut door de ouder die is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of de Wet studiefinanciering 2000.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de
aanvraag mede ondertekent. Deze verplichting is ook neergelegd in artikel 1.26, derde lid, Wk.
Als een aanvraag op grond van deze verordening niet volledig is ingediend, kan het college besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit wordt niet eerder genomen dan nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld om binnen een door het college aangegeven termijn de aanvraag aan te vullen. Deze bevoegdheid heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb.
Artikel 3 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor
een tegemoetkoming, wil niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen
zo kort mogelijk te houden. Het artikel geldt ook voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.
Artikel 4 Weigeringsgrond / uitbreiding
Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de
subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze
voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan
worden geweigerd indien de aanvrager:
a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de
verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben
b.failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de
Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een
verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van de verstrekking van de tegemoetkoming. In beginsel zijn er twee ingangsdata mogelijk:
1.de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is
genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient
2.de datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een
tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.
Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang
die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een
aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de
vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
schriftelijk moet worden ingediend;
de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;
een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak
op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf
het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt
dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen
voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt
verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Uitgangspunt is dat de tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend.
Desalniettemin heeft het college de bevoegdheid in voorkomende gevallen de tegemoetkoming
met terugwerkende kracht toe te kennen. Het zal dan moeten gaan om bijzondere
omstandigheden op grond waarvan een aanvraag niet eerder kon worden ingediend. Van deze
mogelijkheid moet evenwel zeer terughoudend gebruik van gemaakt worden.
Artikel 6 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
De tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 Wk wordt in principe voor maximaal een kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Voor de tegemoetkoming kinderopvang op grond van de sociaal-medische indicatie geldt dit niet.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het
geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming,
bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van
verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een
andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de
tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde
Artikel 7 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de
gemeente voor de kosten van kinderopvang. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt beperkingen aan het uurtarief en het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt (artikel 1.7 van de wet). Met de tegemoetkoming van de gemeente wordt hierbij aangesloten.
Artikel 8 Inhoud van de beschikking
Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f).
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden
opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat
het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in bijvoorbeeld twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek
van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen
rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert
juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het
bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een
betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze
van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een
voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.
Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder
daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 10 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Algemene wet bestuursrecht kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de
tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van
kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is
verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te
worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door
het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van
maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast
te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de
tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de
houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is
waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze
die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het
uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming
wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening
van de tegemoetkoming is vastgelegd. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming
kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager
bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft
deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het
tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening
d.de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is
van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in
redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie
Artikel 11 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de
tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop
deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is
Artikel 12 Verhoging van de tegemoetkoming
De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming van de gemeente als bedoeld in artikel 1.22 van de Wk in aanmerking wordt genomen, is gemaximeerd. Deze zogenaamde maximum uurprijs is de maximaal in aanmerking komende prijs per zestig minuten geboden kinderopvang en kan per kinderopvang verschillen. Het meerdere boven deze maximum uurprijs moet door de ouder zelf worden betaald (zgn. inkomensonafhankelijke eigen bijdrage).
Het betalen van een eigen bijdrage kan een belemmering zijn voor het volgen van een re-integratietraject. Zeker nu sedert 1 januari 2011 de doelgroep ook een verplichte (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage per kind moet betalen als gevolg van het verlagen van de toeslagenpercentages door het Rijk. Daarbij speelt ook mee dat de ouder in Apeldoorn onvoldoende keuze heeft wat betreft een goedkopere kinderopvang, omdat de kinderopvangcentra een uurprijs hanteren die boven het maximumuurtarief ligt. Om die reden is besloten de gemeentelijke tegemoetkoming kinderopvang tijdelijk te verhogen met een vergoeding van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage voor de ouder zoals genoemd in dit artikel.
Niet alles wordt vergoed, maar slechts een deel voor een bepaalde periode, omdat de ouder hiervoor zelf ook een eigen verantwoordelijkheid heeft.
De eerste € 15 uur per maand blijft voor rekening van de ouder. Het meerdere wordt door de gemeente vergoed. Indien de eigen bijdrage (per gezin) € 41,60 per maand is, wordt dus € 41,60 - € 15,00= € 26,60 vergoed, boven op de tegemoetkoming die de ouder van de gemeente ontvangt op grond van de Wk.
Deze vergoeding boven de € 15,00 wordt ambtshalve verstrekt. De betreffende ouder hoeft dit niet aan te vragen. Verstrekking van de vergoeding vindt slechts één maal plaats voor de duur van maximaal 6 maanden.
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid, Wk. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.
Het vierde lid van artikel 1.28 Wk bevat de inlichtingenplicht voor houders van een
kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan
het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak
van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een
tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het
verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel
betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan
de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie
van de Wk) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee
situaties worden onderscheiden: a) de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld,
en b) de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.
Ad a) de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot
verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening
van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming
a.de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben
plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot
verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;
d.de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend,
tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot
verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten
de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het
college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop
het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond
bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen.
Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of
wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden
dertien weken zijn verstreken.
Ad b) de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot
subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de
beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de
ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
a.er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de
tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de
tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn
b.de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming
wist dit of behoorde dit te weten;
c.de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet
voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden
gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 1.38 Wk)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken
of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de
In artikel 1.38 Wk worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de
terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van
een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.24 Wk. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde
gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De grondslag voor het toekennen van een boete en de hoogte van de boete is geregeld in artikel 1.72 van de Wk. De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is verder geregeld in de artikel 5.40 en verdere van de Algemene wet bestuursrecht.
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet
nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en
zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente
van belang zijn (artikel 1.28, eerste lid, Wk);
het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen
redelijke termijn (artikel 1.28, tweede lid, Wk);
het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen
en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 1.28,
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2.269,= (artikel 1.72, eerste lid,
onderdeel c, Wk). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal
het college maatwerk moeten leveren.
De gemeente mag eigen doelgroepen aanwijzen, die niet onder de Wk vallen. Dit betekent dat een ouder die tot een dergelijke doelgroep behoort geen recht heeft op kinderopvangtoeslag of een tegemoetkoming van de gemeente. Deze eigen doelgroep kan dan aanspraak maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Een eigen doelgroep is de ‘doelgroep sociaal-medische indicatie’. Wat daaronder wordt verstaan wordt beschreven in dit artikel.
Tot een passende voorziening kan in ieder geval gerekend worden een voorziening op grond van de Wk, de Algemene Wet Bijzondere Ziektenkosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo).
Artikel 16 Noodzaak van kinderopvang smi
Het college kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die de indicatiestelling doet. Vanaf inwerkingtreding van deze verordening zal het college doorgaans het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) daarvoor aanwijzen. Het CJG heeft de expertise om de totale gezinssituatie te beoordelen en na te gaan welke (opvoed)ondersteuning er in het gezin nodig is. Het inzetten van kinderopvang kan hier onderdeel van uit maken. Aangezien het CJG een integrale opdracht in de jeugdzorg heeft, zijn voor deze indicatiestelling geen extra kosten verbonden.
De wettelijke basis hiervoor is terug te vinden in artikel 4:25 en artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht. Als het college besluit een subsidieplafond in te stellen moet het college in dat zelfde besluit ook bepalen op welke manier het ‘geld’ verdeeld wordt. Meestal wordt gekozen voor het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’.
Artikel 17 Omvang van kinderopvang smi
Om de kosten beheersbaar te houden en de betreffende voorziening te kunnen behouden, is besloten om de tegemoetkoming te maximeren op 30 uur per week per kind. Voor dit maximum aantal uur is aansluiting gezocht bij doorberekening van het Ministerie van OCW, waarbij wordt uitgegaan van gemiddeld 1000 uur dagopvang en 497 uur buitenschoolse opvang per jaar per kind. En rekening gehouden met het feit dat de ouder op dit moment enkel hele dagdelen kan afnemen. Indien de ouder meer kinderopvang wil afnemen, zal de ouder de kosten kinderopvang voor het meerdere aantal uur voor eigen rekening moeten nemen of daarvoor een oplossing in het sociale netwerk moeten zoeken.
Artikel 18 Hoogte en duur van de tegemoetkoming kinderopvang smi
Bij een inkomen tot 125% van de bijstandsnorm worden de kosten kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie voor 100% vergoed. Bij een inkomen van 125% of meer komen deze kosten voor kinderopvang dus volledig voor rekening van de ouder.
Voor het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar artikel 1.7, tweede lid van de Wk. De tegemoetkoming wordt in beginsel voor de duur van maximaal 3 maanden toegekend. Dit wordt geregeld in het derde lid. Verlening met nogmaals 3 maanden is mogelijk als de noodzaak voor een langere periode kinderopvang kan worden aangetoond.
Het artikel spreekt voor zich.
Artikel 20 Inwerkingtreding en overgangsbepaling