Organisatie | Eindhoven |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Coördinatieverordening ruimtelijk beleid Eindhoven 2011 |
Citeertitel | Coördinatieverordening ruimtelijk beleid Eindhoven 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet ruimtelijke ordening, art. 3.30, lid 1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-01-2012 | 26-03-2019 | Onbekend | 21-12-2011 Gemeenteblad 2011, nr. 93 | LG12000255 |
Artikel 2. Reikwijdte van de verordening.
Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening en gericht op verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van een besluit om een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan of een wijzigingsplan vast te stellen of een projectomgevingsvergunning te verlenen in samenhang met één of meerdere daarmee verband houdende besluiten, waaronder in ieder geval worden begrepen besluiten op grond van de Wet geluidhinder, Algemene Plaatselijke Verordening , Drank- en Horecawet en de Wegenverkeerswet(geving).
Artikel 3. Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd.
In de volgende gevallen en onder de volgende condities kan het college van burgemeester en wethouders ambtshalve of op aanvraag besluiten gecoördineerd voorbereiden:
Artikel 4. Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt.
In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:
Het college van burgemeester en wethouders kan - de aanvrager gehoord - bepalen dat een of meerdere besluiten niet gecoördineerd worden voorbereid als bedoeld in artikel 3. Alsdan geldt als datum van ontvangst van de buiten de coördinatie gehouden aanvraag/aanvragen om besluit/besluiten de datum volgend op die waarop dat besluit bekend is gemaakt.
Toelichting Coördinatieverordening ruimtelijk beleid Eindhoven 2011.
Het realiseren van ruimtelijke ontwikkelingen is vaak alleen mogelijk nadat diverse uiteenlopende besluiten zijn genomen. Het gaat dan meestal om besluiten/vergunningen die steunen op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), maar ook om andere uitvoeringsbesluiten (bijv. een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet of de Waterwet maar ook een aanbestedingsbesluit dat betrekking heeft op de ontwikkeling, een hogere waardenbesluit op grond van de Wet geluidhinder of een verkeersbesluit). De procedures die moeten leiden tot deze besluiten/vergunningen zijn niet allemaal hetzelfde en worden niet allemaal door hetzelfde bevoegd gezag genomen. Dit geldt ook voor de mogelijkheden om tegen die besluiten/vergunningen in rechte op te komen.
De wetgever heeft dit onderkend en heeft daarom diverse mogelijkheden geboden voor een gecoördineerde behandeling. Zo bevat de Wro (die hieronder is beschreven) een regeling die specifiek gericht is op het verwezenlijken van gemeentelijk ruimtelijk beleid. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een meer algemene coördinatieregeling. In de Wabo is in (§ 3.5) een regeling opgenomen die zich beperkt tot de voorbereiding van een omgevingsvergunning samen met een vergunning op grond van de Waterwet voor het lozen van afval- verontreinigde of schadelijke stoffen. De Crisis- en Herstelwet bevat coördinatievoorschriften als het gaat om lokale projecten van nationale betekenis.
Wet ruimtelijke ordening (Wro): Coördinatieregeling
Afdeling 3.6 van de Wro voorziet in een coördinatieregeling indien behalve een krachtens de Wro te nemen planologisch besluit ook nog diverse andere uitvoeringsbesluiten (zie de in de inleiding genoemde voorbeelden) moeten worden genomen om (een onderdeel van) het gemeentelijk ruimtelijk beleid te kunnen verwezenlijken (lees: een concrete ruimtelijke ontwikkeling te kunnen realiseren).
Voetnoot [1] Onder planologisch besluit wordt in dit geval verstaan een bestemmings-, wijzigings-, uitwerkingsplan en projectomgevingsvergunning. Ook een inpassingsplan van het Rijk of de provincie kan daaronder worden begrepen, maar omdat een dergelijke planfiguur slechts sporadisch voorkomt wordt die hier buiten beschouwing gelaten.
Artikel 3.30 Wro kent aan de gemeenteraad de bevoegdheid toe tot het vaststellen van een “gemeentelijke coördinatieregeling”. In zo’n door de gemeenteraad vast te stellen gemeentelijke coördinatieregeling worden de (categorieën van) gevallen beschreven waarvan het gewenst wordt geacht dat de benodigde besluiten (d.w.z. vanaf indiening van de aanvragen tot en met de bekendmaking van de genomen besluiten) door het college van burgemeester en wethouders gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt. De gemeenteraad kan er echter ook voor kiezen dat voor elke ontwikkeling afzonderlijk door hem wordt bepaald dat de met het oog daarop benodigde besluiten gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt. Ook dan is het college belast met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van te nemen besluiten.
Het belangrijkste voordeel van coördinatie is, dat ingeval sprake is van een gecoördineerde voorbereiding van een planologisch besluit én van een of meer uitvoeringsbesluiten, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 Awb; toepassing vindt. Alle gecoördineerd voorbereide ontwerp-besluiten (dus bestemmingsplan plus uitvoeringsbesluiten) worden dan tegelijkertijd gedurende 6 weken ter inzage gelegd, tijdens die periode kan dan iedereen zienswijzen indienen. Wel dient dan nog rekening gehouden te worden met de specifieke procedurele bepalingen van de artikelen 3.8, 3.31 en 3.32 Wro.
Indien het gaat om de combinatie van een projectomgevingsvergunning met andere uitvoeringsbesluiten dan is, naast de procedure beschreven in de artikelen 3.31 en 3.32 Wro, ook de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo (§ 3.3) op alle gecoördineerd te nemen besluiten van toepassing.
Alle toetsingskaders en beslissingsbevoegdheden die betrekking hebben op de te nemen besluiten, blijven onverkort van kracht. Wanneer coördinatie plaatsvindt dan vervallen de reguliere inspraak-, bezwaar- en beroepsmogelijkheden ten aanzien van de verschillende besluiten. Alléén de procedure volgens de coördinatieregeling is dan van toepassing. Tegen de besluiten die gecoördineerd tot stand zijn gekomen staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en voor de behandeling van het beroep worden de genomen besluiten aangemerkt als één besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak moet ingevolge artikel 8.3 lid 2 Wro binnen 6 maanden na ontvangst van het verweerschrift beslissen. Het is van belang om in de bekendmaking/mededeling van de gecoördineerd genomen besluiten er op te wijzen dat degene die beroep wil instellen moet aangeven tegen welk besluit het beroep is gericht. Daardoor kunnen de besluiten waartegen het beroep zich niet richt alvast rechtskracht verkrijgen.
Wanneer sprake is van een ontwikkeling die zich leent voor een gecoördineerde behandeling dan “bevordert” het college van burgemeester en wethouders een gecoördineerde voorbereiding. De aanvrager kan daartoe niet worden gedwongen. Een besluit om de coördinatieregeling toe te passen kan zowel op verzoek van degene die de vergunning aanvraagt worden genomen als ambtshalve (ingeval het gaat om meerdere ambtshalve te nemen besluiten). Tegen een besluit om al dan niet toepassing te geven aan de coördinatieregeling kan wel een bezwaarschrift worden ingediend maar er kan geen beroepsprocedure aanhangig worden gemaakt (negatieve lijst Awb).
er geldt slechts één beroepsgang voor belanghebbenden, namelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; alle besluiten die gecoördineerd zijn voorbereid en bekendgemaakt worden beschouwd als één besluit; de Afdeling dient binnen 6 maanden na ontvangst van het verweerschrift een beslissing op de ingestelde beroepen te nemen.
Deze voordelen doen opgeld voor zowel de aanvrager, de burgers en het bestuur.
Artikel 2 benadrukt dat de coördinatieregeling toe ziet op het coördineren van het bestemmingsplan of een uitwerkingsplan of wijzigingsplan of de projectomgevingsvergunning met andere vergunningen/besluiten die een relatie hebben met een dergelijk plan of projectomgevingsvergunning. Dat kunnen bijvoorbeeld omgevingsvergunningen zijn of vergunningen en ontheffingen op basis van bijzondere wetten of van gemeentelijke verordeningen.
In artikel 3 wordt aangegeven in welke gevallen het wenselijk is om besluitvorming te coördineren. Elk lid wordt afgesloten met het woordje “en” om duidelijk te maken dat de coördinatieregeling alleen toegepast mag worden als aan alle in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan.
Lid a vormt de basis van de coördinatieverordening: coördinatie op grond van de coördinatieverordening is alleen mogelijk als tenminste ook een besluit over een bestemmingsplan, een uitwerkingsplan, wijzigingsplan of een projectomgevingsvergunning van de gecoördineerde voorbereiding deel uitmaakt.
Lid b houdt in dat als aan de voorwaarde van lid a voldaan is er meer besluiten in de gecoördineerde voorbereiding moeten meedoen.
Het college van burgemeester en wethouders is het coördinerende orgaan dat controleert of aan de wettelijke voorwaarden en aan de voorwaarden van de verordening voldaan is.
Lid c moet ruim geïnterpreteerd worden. Het gaat hier niet alleen om de vaststelling dat aan de eisen is voldaan, maar het college van burgemeester en wethouders bekijkt ook of aan de procedure-eisen is voldaan.
Het college kan ook afzien van coördinatie. Uit artikel 3.31 Wro blijkt namelijk dat het college niet verplicht is om de coördinatieregeling toe te passen. Een ruime uitleg van lid c kan er niet toe leiden dat het college gevallen coördineert die niet onder de verordening vallen of waartoe de raad niet expliciet heeft besloten. De wet staat delegatie van de raadsbevoegdheid om te besluiten dat gecoördineerde besluitvorming wenselijk is, niet toe.
Op grond van lid d stelt het college van burgemeester en wethouders vast of artikel 4 geen belemmering vormt voor het toepassen van de coördinatieregeling. Dit lid d moet beperkt uitgelegd worden: als er één belemmering is, dan is gecoördineerde besluitvorming niet mogelijk.
In dit artikel worden de gevallen beschreven waarin coördinatie niet mogelijk is.
De noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan maakt de procedure ingewikkelder. Het feit dat een exploitatieplan nodig is, betekent dat er met partijen geen overeenstemming is over de financiering, wat geen goede basis is voor een gecoördineerde voorbereiding. Er is tijd nodig om in zo’n geval te proberen om alsnog met partijen overeenkomsten te sluiten, wat niet past bij de voortvarendheid waarmee via de coördinatieregeling uitvoering kan worden voorbereid.
Bij mogelijke planschade moet de aanvrager zich bereid verklaren de kosten voor zijn rekening te willen nemen. Als de aanvrager dat niet wil, dan zou het financiële risico van het vaststellen van het bestemmingsplan bij de gemeente liggen. De gemeente is in beginsel niet bereid dergelijke risico’s voor haar rekening te nemen. Gecoördineerde besluitvorming is in zo’n geval dan ook niet wenselijk.
De wet geeft geen aanwijzingen over de manier waarop de coördinatieregeling uitgevoerd moet worden. In de Algemene wet bestuursrecht zijn wel bepalingen opgenomen over gecoördineerde besluitvorming. De verordening sluit hier grotendeels bij aan.
In het laatste lid is een zogenaamde terugvalregeling opgenomen. Indien er redenen zouden zijn om een of meerdere van de samenhangende besluiten van een gecoördineerde voorbereiding uit te sluiten, dan gaan de “eigen” procedures en voorschriften van dat besluit weer herleven. Dit zou dan bijvoorbeeld als consequentie kunnen hebben dat de oorspronkelijke datum van ontvangst van de uitgezonderde aanvraag weer opgeld doet en vanwege het tijdsverloop zou kunnen leiden tot een vergunning van rechtswege. Om mogelijke ongewenste gevolgen tegen te gaan is daarom bepaald dat het betreffende besluit wordt geacht te zijn ontvangen op de dag nadat het besluit van het college om de betreffende aanvraag buiten de gecoördineerde voorbereiding te houden, is bekendgemaakt.