Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht (Utr)

Beleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht (Utr)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving
CiteertitelBeleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 6a Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet; Wet bodembescherming en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-01-201201-01-201214-07-2015nieuwe regeling

10-01-2012

Gemeenteblad van Utrecht 2012, nr. 2

Besluit college van B&W van 10 januari 2012

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving

 

 

GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2012 Nr. 2

Beleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving

(collegebesluit van 10 januari 2012)

Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

overwegende dat zij krachtens artikel 6a van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zoals gewijzigd bij het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede tranche (Staatsblad 2011, nr. 65) bevoegd zijn om voor het Stationsgebied Utrecht en omgeving voor de duur van ten hoogste vijftien jaar af te wijken van de artikelen:

1°. 1 van de Wet bodembescherming,

2°. 13 en 27 van de Wet bodembescherming voor zover de bodem is of wordt verontreinigd of aangetast door één of meerdere bemalingen die ten behoeve van bouw-, sloop- of onderzoekswerkzaamheden worden uitgevoerd of die het gevolg is van de onttrekking of infiltratie van grondwater door één of meerdere warmte koude opslagsystemen,

3°. 28, 29, 37, 38, 39, tweede lid, 39b, 40, 42 en 88 van de Wet bodembescherming, voor zover die afwijking geen gevaar voor de gezondheid van mens of dier oplevert,

dat het gewenst is ter invulling van de hierdoor gecreëerde beleidsruimte een beleidsregel vast te stellen betreffende de wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze mogelijkheid tot afwijking van de genoemde bepalingen van de Wet bodembescherming,

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

BESLUIT

vast te stellen de volgende

BELEIDSREGEL afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Chw-gebied: het gebied dat ligt binnen de zwarte contour zoals aangegeven op de kaart die als bijlage 13 is gehecht aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zoals gewijzigd bij het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede tranche (Staatsblad 2010, [invullen]). Dit gebied wordt op deze kaart aangeduid als "Grens gebiedsgericht beheer";

  • b.

    BUS-melding: melding op grond van het Besluit Uniforme Saneringen (Besluit van 1 februari 2006, houdende regels voor uniforme saneringen);

  • c.

    saneringsplan: het plan voor de gebiedsgerichte aanpak van de VOCL-verontreiniging in het diepe grondwater in de ondergrond van het Systeemgebied, getiteld "Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak, Arcadis, 31 juli 2009", alsmede eventuele toekomstige wijzigingen van dit plan;

  • d.

    biowasmachine: de saneringsmethode waarbij de natuurlijke afbraak van verontreinigingen in het diepe grondwater binnen het Systeemgebied binnen het systeemgebied Utrecht, welk gebied is aangegeven op bijlage 11 van Saneringsplan, wordt bevorderd door grondwaterbewegingen ten gevolge van onder meer WKO-systemen toe te laten;

  • e.

    VOCL: vluchtige organochloorverbindingen als tri en per en hun afbraakproducten als vinylchloride (VC);

  • f.

    andere verontreiniging(en): bodemverontreinigende stoffen en stofgroepen anders dan de stofgroep VOCL, ongeacht de fase waarin deze stoffen en stofgroepen in de bodem voorkomen;

  • g.

    verontreinigingen: VOCL en Andere verontreiniging(en);

  • h.

    diepe grondwater: het grondwater dat is gesitueerd op een diepte tussen globaal 5 en 50 meter onder het maaiveld, meer specifiek het eerste watervoerend pakket, bestaande uit een overwegend zandige bodemgedeelte verticaal begrensd door de voor grondwater relatief slecht doorlatende deklaag (bovenzijde) en de eerste scheidende laag (onderzijde).

  • i.

    WKO-systeem: systeem voor opslag van warmte en koude in de bodem waarbij grondwater wordt onttrokken en geïnfiltreerd;

  • j.

    bemaling: grondwateronttrekking en/of retourbemaling die ten behoeve van bouw-, sloop-, onderzoeks- of andere werkzaamheden wordt uitgevoerd. Hieronder vallen ook grondwater-onttrekkingen en/of retourbemalingen die plaatsvinden in het kader van de aanleg en/of het onderhoud van kabels en leidingen.

Artikel 2 Werkingssfeer beleidsregel

  • 1.

    Onderhavige beleidsregel heeft alleen betrekking op het Chw-gebied.

  • 2.

    Tenzij in deze beleidsregel uitdrukkelijk anders is bepaald wordt in het Chw-gebied niet afgeweken van de Wet bodembescherming en daarbij behorende amvb’s, ministeriële regelingen en circulaires.

Hoofdstuk 2 Aanpak verontreinigingen in Chw-gebied

Paragraaf 1 BUS-melding (artikel 39a Wet bodembescherming)

Artikel 3 Onderzoek voorafgaand aan BUS-melding sanering immobiele en mobiele verontreiniging

  • 1.

    Degene die voornemens is de bodem te saneren en redelijkerwijs kan aannemen dat een immobiele of mobiele verontreinigingssituatie op basis van een BUS-melding kan worden gesaneerd, mag het bodemonderzoek dat aan deze sanering vooraf gaat beperken tot dat deel van de bodem dat vanwege voorgenomen bouw- en/of andere activiteiten gesaneerd moet gaan worden.

  • 2.

    In geval funderingsresten of andere objecten in de boven- en/of ondergrond de uitvoering van een bodemonderzoek zoals in het vorige artikellid bedoeld aanzienlijk belemmeren, kunnen burgemeester en wethouders op verzoek van degene die voornemens is de bodem te saneren en overweegt daartoe een BUS-melding te doen, besluiten dat met minder vergaand bodemonderzoek kan worden volstaan. Burgemeester en wethouders kunnen aan een besluit in vorenbedoelde zin voorschriften verbinden met betrekking tot het dan uit te voeren bodemonderzoek. Ook kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat tijdens de uitvoering van de sanering nog verder bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd en dat de resultaten ervan worden betrokken bij de (wijze van) uitvoering van de sanering.

Artikel 4 BUS-melding sanering immobiele en mobiele verontreiniging

  • 1.

    In geval funderingsresten of andere objecten in de boven- en/of ondergrond er aan in de weg staan dat wordt vastgesteld dat het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde niet meer is dan 1000 m3 of in het geval van spoorwegterreinen 2000 m3, kunnen burgemeester en wethouders op verzoek van degene die voornemens is de bodem te saneren toestaan dat toch een BUS-melding wordt gedaan voor de sanering van een dergelijke mobiele verontreinigingsituatie. Dat is ook het geval als het aannemelijk is dat het totale verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde, meer is dan 1000 m3 of in het geval van spoorwegterreinen 2000 m3. Burgemeester en wethouders beoordelen een verzoek in vorenbedoelde zin op basis van aspecten die de bodemkwaliteit betreffen.

  • 2.

    Er kunnen voor een immobiele of mobiele verontreinigingsituatie meerdere BUS-meldingen worden gedaan. Deze kunnen betrekking hebben op een deel van een bodemverontreiniging en kunnen op zodanige tijdstippen worden ingediend dat de verontreiniging, al dan niet geheel, gefaseerd wordt gesaneerd.

  • 3.

    Een BUS-melding mag betrekking hebben op één of meer aangesloten kadastrale percelen van (een) andere eigenaar(s) of erfpachter(s).

Paragraaf 2 Gebiedsgerichte aanpak

Artikel 5 Gebiedsgerichte aanpak bodemverontreiniging

  • 1.

    In afwijking van de Wet bodembescherming kunnen burgemeester en wethouders op verzoek of ambtshalve binnen het Chw-gebied een gebied aanwijzen waar een gebiedsgerichte aanpak zal plaatsvinden.

  • 2.

    Een gebiedsgerichte aanpak is gericht op:

    • a.

      het zoveel mogelijk voorkomen van de risico’s van verspreiding van verontreiniging die binnen het gebied als bedoeld in het vorige artikellid aanwezig is, naar daarbuiten, en

    • b.

      de bescherming van bestaande en beoogde functies van, in en op de bodem binnen het gebied als bedoeld in het vorige artikellid.

  • 3.

    Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien gevallen van mobiele verontreiniging in het diepe grondwater in een gebied als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling zodanig gemengd zijn geraakt of gemengd kunnen raken dat deze verontreinigingen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet ten opzichte van elkaar zijn te onderscheiden en af te bakenen, en, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

    • a.

      wenselijk geachte ruimtelijke ontwikkelingen en andere plannen voor ontwikkeling van het gebied als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling hierdoor worden belemmerd, en/of

    • b.

      het treffen van maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging buiten het gebied als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling hierdoor achterwege dreigt te blijven of niet op doelmatige of kosteneffectieve wijze kan plaatsvinden, of

    • c.

      andere bijzondere omstandigheden een gebiedsgerichte aanpak wenselijk maken.

Artikel 6 Gebiedsplan

  • 1.

    In geval burgemeester en wethouders besluiten om het Chw-gebied dan wel een deel ervan aan te wijzen als gebied waar een gebiedsgerichte aanpak in de zin van artikel 5 van deze beleidsregel zal plaatsvinden, zullen burgemeester en wethouders ten behoeve hiervan een gebiedsplan vaststellen. Het plan kan worden gewijzigd.

  • 2.

    Het plan bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de doelstellingen van de gebiedsgerichte aanpak binnen het Chw-gebied of een deel ervan alsmede de maatregelen die ter verwezenlijking hiervan worden genomen;

    • b.

      de termijn waarbinnen deze doelstellingen zullen worden verwezenlijkt;

    • c.

      een beschrijving van het onderzoek dat is verricht met het oog op het opstellen van het plan;

    • d.

      de wijze waarop het plan past binnen relevante ruimtelijke en waterplannen;

    • e.

      een begroting van de kosten van de sanering en beheer en een overzicht van de daarvoor beschikbare middelen;

    • f.

      de wijze waarop een monitoring van de voortgang van de gebiedsgerichte aanpak plaatsvindt en deze wordt geëvalueerd.

  • 3.

    Op de voorbereiding van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4.

    Een gebiedsgerichte aanpak wordt uitgevoerd overeenkomstig het plan dat voor het betrokken gebied is vastgesteld. Artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming vinden geen toepassing op een gebiedsgerichte aanpak en burgemeester en wethouders kunnen al dan niet op verzoek van degene die de gebiedsgerichte aanpak uitvoert van artikel 38 Wet bodembescherming afwijken. Aan een besluit tot afwijking van artikel 38 Wet bodembescherming kunnen voorschriften worden verbonden.

Hoofdstuk 3 Verspreiding bodemverontreiniging door Bemalingen en WKO-systemen

Artikel 7 Zorgplicht artikel 13 Wet bodembescherming

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van degene die voornemens is een Bemaling uit te voeren ten gevolge waarvan de in het diepe grondwater aanwezige andere verontreiniging(en) zich, al dan niet in combinatie met VOCL, (verder) verspreiden, met betrekking tot deze (verdere) verontreiniging of aantasting van de bodem besluiten geen toepassing te geven aan de artikelen 13 en 27 Wet bodembescherming.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van degene die voornemens is ten behoeve van een WKO-systeem grondwater te onttrekken en/of te infiltreren, ten gevolge waarvan het diepe grondwater aanwezige andere verontreiniging(en) zich, al dan niet in combinatie met VOCL, (verder) verspreiden, met betrekking tot deze (verdere) verontreiniging of aantasting van de bodem besluiten geen toepassing te geven aan de artikelen 13 en 27 Wet bodembescherming.

  • 3.

    Bij een verzoek als bedoeld in de artikelleden één en twee van deze bepaling, worden zoveel mogelijk voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde gegevens en bescheiden overgelegd, waaronder gegevens en bescheiden met betrekking tot de start, omvang en duur van de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) als bedoeld in dit artikel en de aard van de verontreinigingen die mogelijk ten gevolge hiervan worden verspreid.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders of de directeur StadsOntwikkeling kunnen nadere regels stellen omtrent de wijze, de inhoud en de vorm van indiening van een verzoek als bedoeld in de artikelleden één en twee van deze bepaling, daaronder begrepen de gegevens en bescheiden die moeten worden overgelegd om het verzoek te kunnen beoordelen.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een besluit als bedoeld in de artikelleden één en twee van deze bepaling in het belang van de bescherming van de bodem voorschriften en beperkingen verbinden.

Hoofdstuk 4 Procedures

Artikel 8 Algemeen

Uitgezonderd hetgeen in de navolgende artikelen is bepaald brengt deze beleidsregel geen wijziging in de (bestuurs)procesrechtelijke regels die op basis van onder meer de Wet bodembescherming en bijbehorende amvb’s en ministeriële regelingen, de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet gelden voor besluiten die door burgemeester en wethouders worden genomen in het kader van de aanpak van bodemverontreinigingen in het Chw-gebied.

Artikel 9 BUS-melding

1 Indien voor de uitvoering van een sanering een BUS-melding is gedaan, kan met de sanering een aanvang worden gemaakt zodra burgemeester en wethouders hebben aangegeven akkoord te zijn met de ten behoeve van deze sanering ingediende BUS-melding.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders beslissen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vijf weken na ontvangst van de BUS-melding of zij akkoord zijn met de ten behoeve van een sanering ingediende BUS-melding.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders niet binnen vijf weken na ontvangst van de BUS-melding hebben verklaard al dan niet akkoord te zijn met de melding, kan een aanvang worden gemaakt met de sanering.

Artikel 10 Verzoeken in de zin van artikel 7 van deze beleidsregel

Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid op een dergelijk verzoek. Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid deze termijn éénmaal met twee weken te verlengen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven met betrekking tot de toepassing en uitleg van bovenstaande bepalingen.

Artikel 12 Gewijzigde wet- en/of regelgeving

Indien en voor zover wijziging van wet- en/of regelgeving van invloed is op (de uitvoering van) deze beleidsregel, zal worden overwogen deze beleidsregel aan te passen.

Artikel 13 Overgangsbepaling

  • 1.

    Deze beleidsregel brengt geen wijziging met zich van besluiten in de zin van de Wet bodembescherming die vóór het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel onherroepelijk zijn geworden.

  • 2.

    In afwijking van hetgeen in het vorige artikellid is bepaald kunnen burgemeester en wethouders op verzoek van degene die voornemens is de bodem te saneren op basis van een saneringsplan waarmee al dan niet van rechtswege is ingestemd, besluiten dat deze sanering of een deel ervan via een BUS-melding mag worden uitgevoerd. Hetgeen in deze beleidsregel is bepaald omtrent een dergelijke melding geldt in dat geval.

  • 3.

    In afwijking van hetgeen in het in het eerste artikellid van deze bepaling is bepaald kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van degene die voornemens is de bodem te saneren, besluiten dat een sanering die uitgevoerd zou moeten gaan worden op basis van een saneringsplan waarmee al dan niet van rechtswege is ingestemd, onderdeel gaat uitmaken van de maatregelen die genomen gaan worden op basis van het gebiedsplan in de zin van artikel 6. Hiertoe kunnen burgemeester en wethouders en degene die voornemens is de bodem te saneren financiële en andere afspraken maken.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 15 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving.

Aldus besloten door burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 10 januari 2012

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M.R. Schurink Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 25 januari 2012.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 26 januari 2012, en werkt terug tot 1 januari 2012.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2012, NR. 2

Toelichting Beleidsregel afwijking Wet bodembescherming in Stationsgebied Utrecht en omgeving

Algemene toelichting

Artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (Chw) biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden en bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van ondermeer de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Op verzoek van burgemeester en wethouders is het Stationsgebied Utrecht en omgeving bij Besluit van 18 maart 2011 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede tranche (Staatsblad 2011, nummer 65)aangewezen als gebied met betrekking tot welke burgemeester en wethouders kunnen besluiten om ten behoeve van de gebiedsgericht bodembeheer af te wijken van de artikelen:

  • 1°.

    1 van de Wet bodembescherming;

  • 2°.

    13 en 27 van de Wet bodembescherming voor zover de bodem is of wordt verontreinigd of aangetast door één of meerdere bemalingen die ten behoeve van bouw-, sloop- of onderzoekswerkzaamheden worden uitgevoerd of die het gevolg is van de onttrekking of infiltratie van grondwater door één of meerdere warmte koude opslagsystemen,

  • 3°.

    28, 29, 37, 38, 39, tweede lid, 39b, 40, 42 en 88 van de Wet bodembescherming, voor zover die afwijking geen gevaar voor de gezondheid van mens of dier oplevert.

Zie artikel 6a Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede tranche.

Verder bepaalt artikel 6a Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, tweede tranche, dat artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet van toepassing is op besluiten die burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot de bodem ten aanzien van het hier bedoelde gebied in Utrecht.

Op de als bijlage 13 bij het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen kaart is exact aangegeven welk gebied in Utrecht is aangewezen als gebied in bovenbedoelde zin.

Door middel van deze beleidsregel geven burgemeester en wethouders invulling aan de beleidsruimte die door het bovenstaande is ontstaan en leggen zij vast op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze mogelijkheid tot afwijking van de genoemde bepalingen van de Wet bodembescherming. In het onderstaande wordt een toelichting gegeven op hetgeen in de beleidsregel is bepaald.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Hetgeen in dit artikel is bepaald behoeft geen nadere toelichting. Wel merken wij op dat de in dit artikel opgenomen begripsomschrijvingen c tot en met f en h en i, afkomstig zijn uit het “Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak” van Arcadis van 31 juli 2009 en van het “Convenant bodem, WKO en biowasmachine Stationsgebied Utrecht”.

Verder zij opgemerkt dat voor zover in deze beleidsregel woorden met een hoofdletter zijn geschreven, deze woorden de betekenis hebben zoals gedefinieerd in artikel 1 van deze beleidsregel. Het voorgaande geldt ook voor de in deze toelichting vermelde woorden met een hoofdletter.

Artikel 2

Het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet biedt alleen voor het Chw-gebied de mogelijkheid om af te wijken van de in het besluit aangegeven bepalingen van Wet bodembescherming. Burgemeester en wethouders maken gebruik van deze mogelijkheid op de wijze zoals is aangegeven in deze beleidsregel. Niet is beoogd om van andere bepalingen van de Wet bodembescherming af te wijken dan is aangegeven en ook niet op een andere wijze dan is aangegeven. Hetzelfde geldt voor de bij de Wet bodembescherming behorende amvb’s, ministeriële regelingen en circulaires.

Verder moet worden opgemerkt dat artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer op grond van artikel 6a van het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet niet van toepassing is op besluiten die burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot de bodem ten aanzien van het Chw-gebied. Het voorgaande brengt met zich dat besluiten die burgemeester en wethouders op basis van bovenstaande beleidsregel nemen, en die hun grondslag vinden in de Wet bodembescherming, direct na bekendmaking ervan in werking treden. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 3:40 Awb treden besluiten direct na bekendmaking ervan in werking. Uiteraard brengt het voorgaande geen wijziging met zich van de rechtsbeschermingmogelijkheden die belanghebbenden hebben indien zij zich niet kunnen vinden in een besluit dat ter uitvoering van deze beleidsregel is genomen.

Artikel 3

Eerste lid. Op grond van dit artikellid heeft degene die voornemens is de bodem te saneren en die aannemelijk acht dat daartoe een BUS-melding in de zin van artikel 39b Wet bodembescherming kan worden gedaan, de mogelijkheid om het bodemonderzoek dat in dit verband moet worden uitgevoerd,

zie artikel 5 Besluit Uniforme Sanering (BUS) en artikel 1.5 Regeling uniforme saneringen (RUS),

te beperken tot dat deel van de bodem dat vanwege voorgenomen bouw- en/of andere activiteiten gesaneerd moet gaan worden. Het voorgaande biedt de saneerder de mogelijkheid om zijn onderzoeksinspanning in omvang te beperken, namelijk tot dat deel van het gebied dat bebouwd gaat worden of waar andere activiteiten gaan plaatsvinden die het noodzakelijk maken dat er gesaneerd moet worden. Dit artikellid brengt voor het overige geen wijziging in hetgeen waartoe degene die voornemens is de bodem te saneren en daartoe overweegt een BUS-melding te doen, op basis van de Wet bodemsanering en daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) en ministeriële regelingen, is gehouden. Het voorgaande heeft derhalve geen invloed op bijvoorbeeld de aard van de onderzoeken die voorafgaande aan het doen van een BUS-melding dienen te worden uitgevoerd of de eisen die worden gesteld aan de persoon of instelling die de onderzoeken uitvoert.

Tweede lid. Het komt voor dat door de aanwezigheid van funderingsresten of andere objecten in de boven- en/of ondergrond het niet goed mogelijk is om een bodemonderzoek als bedoeld in het vorige artikellid uit te voeren. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn kelders, spuikokers en spoor dat in gebruik is. Op verzoek van degene die voornemens is de bodem te saneren en overweegt daartoe een BUS-melding te doen, kunnen burgemeester en wethouders besluiten dat met minder vergaand bodemonderzoek kan worden volstaan. Aan een besluit als hier bedoeld kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot het dan uit te voeren bodemonderzoek. Op voorhand is niet aan te geven wat dit in het specifieke geval gaat inhouden, in welke gevallen ingestemd gaat worden met bedoeld verzoek en hoe, indien wel wordt ingestemd met bedoeld verzoek, een dergelijk onderzoek er dan uit zou moeten gaan zien. Dat hangt in hoge mate af van de omstandigheden van het geval.

Overigens is ook voorstelbaar dat burgemeester en wethouders verlangen dat tijdens de uitvoering van de sanering meer bodemonderzoek uitgevoerd gaat worden en dat de resultaten ervan worden betrokken bij de wijze van uitvoering van de sanering.

Het voorgaande brengt dan ook met zich dat om een verzoek als hier bedoeld te kunnen beoordelen en honoreren, documenten moeten worden overgelegd waaruit volgt dat de in de onder- of bovengrond aanwezige funderingsresten of andere verhardingen redelijkerwijs in de weg staan aan het volledig uitvoeren van het bodemonderzoek dat voorafgaand aan het doen van de BUS-melding dient te zijn uitgevoerd.

Artikel 4,

Eerste lid: Het kan zich in het Chw-gebied voordoen dat funderingsresten of andere objecten in de boven- en/of ondergrond er aan in de weg staan dat door middel van bodemonderzoek wordt vastgesteld dat het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde ten hoogste gelijk is aan 1000 m3 of in geval van spoorwegterreinen, ten hoogste gelijk is aan 2000 m3. Als dat niet kan worden vastgesteld wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.2.1 van de Regeling uniforme saneringen en kan niet op basis van een BUS-melding worden gesaneerd.

Artikel 4, eerste lid van de beleidsregel biedt de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders, op verzoek van degene die voornemens is een sanering uit te voeren en die daartoe een BUS-melding zou willen doen, om in geval funderingsresten of andere objecten in de boven- en/of ondergrond er aan in de weg staan dat wordt vastgesteld dat het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde niet meer is dan 1000 m3 of in het geval van spoorwegterreinen 2000 m3, toe te staan dat toch een BUS-melding wordt gedaan voor de sanering van een dergelijke mobiele verontreinigingsituatie en dat op basis daarvan de sanering wordt uitgevoerd.

Burgemeester en wethouder kunnen ook besluiten in te stemmen met een dergelijke verzoek als het aannemelijk is dat het totale verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde, meer is dan 1000 m3 of in het geval van spoorwegterreinen, meer is dan 2000 m3.

Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van deze beleidsregel, die gebaseerd is op de Wet bodembescherming, althans aan een afwijking van deze wet nadere invulling geeft, bij de beoordeling van een verzoek in de zin van artikel 4, eerste lid alleen aspecten die de bodemkwaliteit betreffen meewegen, hetgeen wil zeggen dat alleen zal worden beoordeeld hoe bedoeld verzoek zich verhoudt tot de aanwezigheid in de bodem van VOCL en Andere verontreinigingen. Instemming met bedoeld verzoek brengt niet met zich dat de verzoeker niet met succes aansprakelijk kan worden gehouden door derden voor de eventuele gevolgen van de uitvoering van de op basis van de ingediende BUS-melding uitgevoerde sanering. Of en in hoeverre dergelijke claims succesvol zijn, is niet in algemene zin aan te geven omdat dit sterk afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval.

Volledigheidshalve merken wij nog op dat voor saneringen die op basis van een BUS-melding worden uitgevoerd, niet wordt afgeweken van wat in de Regeling uniforme saneringen is bepaald omtrent de te realiseren terugsaneerwaarde voor een saneringsaanpak. Voor degene die voornemens is een sanering uit te voeren en die van het voorgaande zou willen afwijken, bestaat de mogelijkheid om een saneringsplan in de zin van artikel 39 Wet bodembescherming in te dienen. Voor de inhoud van dit plan en de te realiseren saneringsdoelstelling, geldt hetgeen hieromtrent is bepaald in de Wet bodembescherming en bijbehorende amvb’s, ministeriële regelingen en circulaires.

Voor een definitie van immobiele en mobiele verontreinigingsituatie wordt verwezen de Regeling uniforme saneringen.

Tweede lid: De bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Derde lid: In afwijking van artikel 1.3, derde lid RUS behoeft het gebied waar de melding betrekking op heeft –de saneringslocatie– zich niet binnen de grenzen van het perceel van de eigenaar/erfpachter te bevinden. De melding kan derhalve ook betrekking hebben op een verontreiniging die zich bevindt op de percelen van meerdere eigenaren/erfpachters. Het is aan degene die een melding als in de vorige zin bedoeld doet, om afdoende privaatrechtelijke afspraken te maken met de eigenaren/erfpachters van omliggende percelen inzake onder meer de betreding van deze percelen, de aard van de saneringsmaatregelen die genomen zouden moeten worden en de financiering ervan. Burgemeester en wethouders hebben in het kader van de Wet bodembescherming en daarmee deze beleidsregel, niet de bevoegdheid dit soort aspecten bij de toetsing van een ingediende BUS-melding of het ingediende verzoek als bedoeld in het tweede lid van deze bepaling, te betrekken.

Artikelen 5 en 6

Deze bepalingen sluiten nauw aan bij het wetsvoorstel Gebiedsgerichte aanpak. Het wetsvoorstel wijzigt de Wet bodembescherming in die zin dat het mogelijk wordt om door middel van een gebiedsgerichte aanpak de verontreiniging van het diepere grondwater aan te pakken. Van deze mogelijkheid zou met name gebruikt moeten kunnen worden gemaakt in geval mobiele verontreinigingen in het diepere grondwater zodanig vermengd zijn geraakt of kunnen raken dat het niet meer mogelijk is gevallen van verontreiniging ter onderscheiden.

Hoewel strikt genomen dit wetsvoorstel op korte termijn voor de gemeente Utrecht van beperkt belang is –burgemeester en wethouders hebben op 20 januari 2010 ingestemd met het "Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak’ en dit besluit is onherroepelijk geworden– is toch aansluiting gezocht bij dit wetsvoorstel. Dit biedt de mogelijkheid om als dit noodzakelijk blijkt het saneringsplan over te brengen naar een gebiedsplan in de zin van de artikelen 5 en 6 van deze beleidsregel. Dat zou bijvoorbeeld overwogen kunnen worden als ook andere verontreinigingen dan VOCL –in de beleidsregel gedefinieerd als “andere verontreiniging(en)"– onderdeel moeten gaan uitmaken van de aanpak die is voorgesteld in het "Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak". Omdat dit echter vooralsnog onzeker is, is er voor gekozen geen nadere toelichting te geven op hetgeen is bepaald in de artikelen 5 en 6.

Artikel 7,

Eerste en tweede lid: Indien ten gevolge van een of meerdere bemaling(en) of onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater Verontreinigingen (verder) worden verspreid, is in beginsel sprake van een schending van de zorgplicht zoals neergelegd in artikel 13 van de Wet bodembescherming. Degene die de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) verricht waardoor deze verontreinigingen zich verspreiden, is op grond van artikel 13 van de Wet bodembescherming verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verontreiniging te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging zich voordoet, de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Artikel 27 Wet bodembescherming verplicht degene die de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) verricht waardoor de verontreiniging zich verspreid, om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen aan het bevoegd gezag en voorts ook aan te geven welke van de in artikel 13 Wet bodembescherming bedoelde maatregelen hij bereid is te treffen of reeds heeft getroffen.

Omdat de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) zoals bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid plaatsvinden in een gebied waarbinnen het Diepe grondwater, althans delen ervan, is verontreinigd met VOCL en waarvoor het “Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak” geldt, is het voorstelbaar dat burgemeester en wethouders bereid zijn geen toepassing te geven de artikelen 13 en 27 Wbb indien aannemelijk is dat ten gevolge van de hier bedoelde bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater, (ook) Andere verontreiniging(en) worden verspreid. Dat zou het geval kunnen als aannemelijk is dat de (verdere) verspreiding van Andere verontreiniging(en), geen risico oplevert voor de Biowasmachine en ook niet in de weg staan aan de realisering van de saneringsdoelstellingen van het Saneringsplan. Het eerste en tweede lid van artikel 7 bieden de mogelijkheid burgemeester en wethouders te verzoeken om te besluiten geen toepassing te geven aan de artikelen 13 en 27 Wet bodembescherming. De grondslag voor het nemen van een besluit in vorenbedoelde zin wordt gevonden in artikel 6a van het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Een besluit tot toe- of afwijzing van een verzoek als hier bedoeld, zal door burgemeester en wethouders worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Het eerste en tweede lid zien alleen op de (verdere) verspreiding van Andere verontreiniging(en) in het Diepe grondwater, al dan niet in combinatie met VOCL, en niet op de (verdere) verspreiding van enkel en alleen VOCL.

Derde lid: De verzoeker dient zodanige gegevens en bescheiden te overleggen dat het verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid van deze bepaling kan worden beoordeeld. Onder de aan te leveren gegevens en bescheiden vallen in ieder geval documenten waaruit volgt wanneer een aanvang wordt gemaakt met bemaling(en) en/of onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater en de duur en omvang ervan.

Met omvang wordt hier bedoeld de hoeveelheid grondwater die per tijdseenheid –dag, etmaal, etc.– gaat worden onttrokken en/of geïnfiltreerd.

Vierde lid: Op moment van opstelling van deze beleidsregel is nog niet duidelijk op welke wijze een verzoek als bedoeld in de artikelleden 1 en 2 van deze bepaling kan worden ingediend en waaraan inhoud ervan moet voldoen en welke vorm een verzoek als hier bedoeld moet hebben. Bij nadere regels zal dit worden aangegeven.

Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat bepaalde categorieën van bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) een negatief effect kunnen hebben op de Biowasmachine en de doelstellingen van het ‘Saneringsplan ondergrond Utrecht, gefaseerde gebiedsgerichte aanpak”, is voorstelbaar dat voor een nader aan te geven categorie van bemaling(en) of WKO’s of de locatie waar dergelijk bemalingen plaatsvinden of WKO’s worden geplaatst of in gebruik worden genomen, nadere gegevens worden verlangd over de mogelijke effecten van deze bemalingen of onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater op de Verontreinigingen die aanwezig zijn in het Diepe grondwater. Artikel 7, vijfde lid biedt de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders of de Directeur StadsOntwikkeling om te verlangen dat dergelijke gegevens bij indiening van het verzoek worden overgelegd.

Vijfde lid: Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de bescherming van de bodem aan een besluit als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, voorschriften en beperkingen verbinden. Zo is het mogelijk om aan bedoeld besluit het voorschrift te verbinden dat een monitoring plaatsvindt van de effecten van bedoelde bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) op bodemverontreinigingen die in de invloedssfeer liggen van deze de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) en kan voorts worden bepaald dat dergelijke gegevens met een zekere tijdsinterval worden aangeleverd aan burgemeester en wethouders.

Uiteraard zal bij het stellen van voorschriften en beperkingen rekening worden gehouden met de beoordelingen die reeds in het kader van andere wet- of regelgeving hebben plaatsgevonden en de voorschriften en beperkingen die in dat verband zijn gesteld aan de vergunninghouder of de meldingsplichtige.

Tot slot.

Weigeringgronden.

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzoek in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid niet in te willigen, bijvoorbeeld indien niet uitgesloten kan worden dat de bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) met betrekking tot welke een verzoek als hier bedoeld is ingediend, een mogelijk negatief effect hebben op de biowasmachine of het saneringsplan en dit negatieve effect niet door middel van het stellen van voorschriften of beperkingen kan worden weggenomen.

Verder zij met nadruk opgemerkt dat een verzoek in de zin artikel 7, eerste en tweede lid niet zal worden gehonoreerd indien door een handelen of nalaten dat na inwerkingtreding van deze beleidsregel plaatsvindt, bodemverontreinigende stoffen, in de zin van artikel 1, sub g. van de beleidsregel, op of in de bodem terechtkomen of terecht zijn gekomen waardoor een bodemverontreiniging is veroorzaakt of dreigt te worden veroorzaakt. Zo zal een verzoek als hier bedoeld niet worden gehonoreerd indien ten gevolge van een incident dat plaatsvindt na inwerkingtreding van deze beleidsregel, een bodemverontreiniging is of dreigt te worden veroorzaakt. Ter illustratie het volgende voorbeeld. Indien een incident plaatsvindt met een op een bouwterrein aanwezige brandstoftank, waardoor brandstof uitstroomt en bodemverontreiniging is of dreigt te worden veroorzaakt, geldt hetgeen is bepaald in de artikelen 13 en 27 Wbb en is geen succesvol beroep op artikel 7, eerste en tweede lid van deze beleidsregel mogelijk.

Privaatrechtelijke consequenties.

Burgemeester en wethouders wijzen er uitdrukkelijk op dat er ten gevolge van de verspreiding van verontreinigd grondwater, veroorzaakt door bemaling(en) en/of onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater, grond en grondwater verontreinigd kan raken dat nog niet verontreinigd was of slechts in beperkte mate. Ook is het voorstelbaar dat door de verspreiding van de grondwaterverontreiniging ten gevolge van deze bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s), de omvang van de saneringsinspanningen van een natuurlijke- of rechtspersoon op wie ingevolge de Wet bodemsanering een saneringsplicht rust, toeneemt.

Burgemeester en wethouders wijzen er met nadruk op dat ingeval ingestemd wordt met een verzoek als hier bedoeld, dit niet met zich brengt dat degene aan wie de ontheffing is verleend gevrijwaard is tegen aansprakelijkheidclaims van derden. Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van deze beleidsregel, die gebaseerd is op de Wet bodembescherming, althans aan een afwijking van deze wet nadere invulling geeft, alleen aspecten die de bodemkwaliteit betreffen meewegen, hetgeen wil zeggen dat alleen zal worden beoordeeld hoe bedoeld verzoek zich verhoudt tot de aanwezigheid in de bodem van VOCL en Andere verontreinigingen. De privaatrechtelijke belangen van de verzoeker zelf of van derden worden derhalve niet bij de beoordeling betrokken. De honorering van een verzoek in de zin van artikel 7, eerste en tweede lid brengt dan ook niet met zich dat de verzoeker niet met succes aansprakelijk kan worden gehouden door derden voor de gevolgen van deze bemaling(en), onttrekking(en) en/of infiltratie(s) van grondwater. Of en in hoeverre dergelijke claims succesvol zijn, is niet in algemene zin aan te geven omdat dit sterk afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval.

In aanvulling op het voorgaande wordt ook nog gewezen op de Waterwet (Wtw) en de ondervangings- en schadevergoedingsverplichtingen die ingevolge artikel 7.18 (Wtw) kunnen rusten op degene die krachtens een watervergunning grondwater onttrekt of infiltreert.

Artikel 8

Burgemeester en wethouders hebben op basis van artikel 6a van het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de mogelijkheid om tot afwijking te besluiten van een aantal in artikel 6a genoemde bepalingen van de Wet bodembescherming. Het college maakt gebruik van deze mogelijkheid, echter alleen en voor zover dit is aangegeven in deze beleidsregel. Voor het overige blijven de (bestuurs)procesrechtelijke regels die op basis van onder meer de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet gelden voor besluiten die burgemeester en wethouders nemen in het kader van de aanpak van bodemverontreinigingen in het Chw-gebied in stand. Dat geldt uitdrukkelijk ook voor de procedure tot instemming met een ingediend saneringsplan (zie artikel 39 Wbb) en voor de handhavingsbevoegdheden die burgemeester en wethouders hebben op basis van de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9, eerste, tweede en derde lid

Met de sanering kan een aanvang worden gemaakt zodra burgemeester en wethouders hebben aangegeven akkoord te zijn met de BUS-melding. Indien burgemeester en wethouders niet binnen vijf weken na ontvangst van de BUS-melding reageren op de ingediende BUS-melding, kan een aanvang worden gemaakt met de sanering.

Het voeren van vooroverleg met burgemeester en wethouders over een in te dienen BUS-melding alsmede een tijdige en juiste overlegging van de documenten die bij een BUS-melding dienen te worden overgelegd, kan de tijd die noodzakelijk is om een BUS-melding te beoordelen bekorten, hetgeen in het belang kan zijn van degene die voornemens is een sanering uit te voeren. Burgemeester en wethouders nodigen partijen die voornemens zijn een sanering uit te voeren op basis van een BUS-melding hiertoe uitdrukkelijk uit.

Artikel 10

De bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting. Wel wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat een eventueel niet tijdig nemen van een besluit op een ingediend verzoek, niet betekent dat is ingestemd met het verzoek als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid.

Artikel 11

Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere beleidsregel een verdere invulling geven aan hetgeen in deze beleidsregel is bepaald.

Artikel 12

De bepaling spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13

Uitgangspunt is dat deze beleidsregel geen wijziging met zich brengt van besluiten in de zin van de Wet bodembescherming die voor het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel onherroepelijk zijn geworden. In artikel 14 leden 2 en 3 zijn twee uitzonderingen opgenomen. Deze artikelleden spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Artikelen 14 en 15

Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Tot slot.

Artikel 6a van het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet bepaalt dat gedurende maximaal vijftien jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2011, kan worden afgeweken van eerder genoemde bepalingen van de Wet bodembescherming. Hetgeen is deze beleidsregel is bepaald geldt derhalve tot uiterlijk 1 januari 2026.