Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2012
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwelzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Werk en Bijstand, artikel 8
  2. Wet Werk en Bijstand, artikel 36
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-11-2013Nieuwe regeling

21-12-2011

Kijk op Bodegraven, 04-01-2012

Z-11-8399/INT-11-1024

Tekst van de regeling

Intitulé

VerordeningLangdurigheidstoeslag 2012

 

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk van 2 november 2011,

Gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen:

  • -

    De verordening Langdurigheidstoeslag 2011 in te trekken;

  • -

    De verordening Langdurigheidstoeslag 2012 vast te stellen.

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • c.

    peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

  • d.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • e.

    bijstandsnorm: de norm genoemd in artikel 5 onder c van de wet;

  • f.

    gezinsnorm: de norm van artikel 21 lid 1 van de wet.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het gemiddelde inkomen per maand niet uitkomt boven 105 procent van de bijstandsnorm.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De Langdurigheidstoeslag bedraagt met ingang van 1 januari 2012:

     

    • a.

      voor het gezin tezamen: 39% van de norm genoemd in artikel 21 lid 1 van de wet;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 39% van de som van de norm genoemd in artikel 20 lid 2 sub b van de wet en de toeslag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet;

    • c.

      voor alleenstaanden: 39% van de som van de norm genoemd in artikel 20 lid 1 sub b van de wet en artikel 25, lid 2 van de wet.

      De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3.

    Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot en/of meerderjarige kind in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als gezin, alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2012.

Artikel 6 Inwerkingtreding en intrekking

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de verordening Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 vastgesteld in de raadsvergadering van 12 oktober 2011.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, gehouden op 21 december 2011

De griffier (plv.),

J.T.M. Zwetsloot

De voorzitter,

mr. C. van der Kamp

Toelichting bij de Verordening langdurigheidstoeslag 2012

Toelichting

Wetstechnische informatie

Artikel 36 – Langdurigheidstoeslag

  • 1.

    Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 12 maanden in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag.

  • 4.

    De langdurigheidstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop de persoon langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft.

  • 5.

    De artikelen 12, 43, 44, 49 en 52 zijn niet van toepassing

  • 6.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder laag inkomen niet verstaan in aanmerking te nemen inkomen hoger dan 110 procent van de op de desbetreffende alleenstaande, alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of gezin van toepassing zijnde bijstandsnorm

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

 

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr.07/2304 WWB.) De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Artikel 36 WWB bevat geen termijn waarbinnen een belanghebbende een verzoek om een langdurigheidstoeslag kan indienen. Artikel 36 WWB staat er niet aan in de weg om een eerdere datum dan die waarop de aanvraag is gedaan als peildatum aan te merken. De peildatum is de datum waarop de periode van 36 maanden als bedoeld in artikel 36 lid 1 onderdeel a WWB is bereikt.

 

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2 Uitvoering

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Langdurig

De leeftijdsgrens voor de langdurigheidstoeslag is per 1 januari 2009 verlaagd van 23 naar 21 jaar. Reden van die verlaging is dat de gemeenteraad zelf de duur van de referteperiode kan vaststellen, in combinatie met het feit dat de ouders tot het 21-ste levensjaar nog onderhoudsplichtig zijn, zodat men dus voor het eerst inkomensondersteuning in de vorm van de langdurigheidstoeslag nodig heeft als men 21 wordt. Bij een referteperiode van drie jaar betekent dit dat ook 21-jarigen in aanmerking kunnen komen. Dan moet wel voldaan zijn aan alle voorwaarden. Bedraagt de referteperiode vier of vijf jaar, dan betekent dit dat de leeftijdsgrens automatisch opschuift naar respectievelijk 22 en 23 jaar.

 

Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Er is geen reden om aan te nemen dat de wetgever onder langdurig ook een langere termijn dan de voorheen geldende termijn van 5 jaar heeft willen laten vallen.

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (wettelijke tekst tot1-1-2009, gelijk aan huidige tekst in verordening Bodegraven) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbende 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 jaar naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

VOORSTEL: Begrip langdurig invullen als 3 jaar.

Laag inkomen

Begrip laag inkomen

Anders dan de tekst suggereert kan de gemeenteraad slechts invulling geven aan het begrip ‘laag’. De betekenis van het begrip ‘inkomen’ kan de raad niet zelf invullen. Omdat de langdurigheidstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is geworden, is het begrip ‘inkomen’ immers hetzelfde begrip als in artikel 32, lid 1 WWB en heeft dus dezelfde betekenis als voor andere vormen van bijstand. De aard van het inkomen doet niet meer terzake, voor bijstandverlening geldt immers dat geen onderscheid mag worden gemaakt naar de bron van het inkomen. In beginsel staat het de gemeenteraad vrij om zelf een inkomensgrens te bepalen. De wetgever heeft daaraan geen beperkingen gesteld.

 

De ondergrens van ‘laag' is de bijstandsnorm. De bovengrens is vrij te bepalen door de gemeenteraad, maar het moet wel gaan om een inkomen dat ook nog redelijkerwijs als 'echt laag' te zien is. Hierbij zou bij het vaststellen van de bovengrens aansluiting kunnen worden gezocht bij de gebruikelijke interingsnorm van 150% van de bijstandsnorm. Het ligt overigens voor de hand dat gemeenten, als zij niet de bijstandsnorm als grens hanteren, zij aansluiting zoeken bij het overige gemeentelijke minimabeleid, in de beleidsnotitie Rondkomen in Bodegraven-Reeuwijk voorgesteld op 110%. Echter heeft deze grens wel ongewenste armoedeval-effecten in zich. Weliswaar doen de armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100 of 105% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm.

 

65-Plussers behoren niet tot de doelgroep voor de langdurigheidstoeslag. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9% (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Artikel 26 IVBPR verbiedt een dergelijk onderscheid, tenzij dit op redelijke en objectieve gronden gerechtvaardigd is. Omdat een dergelijke rechtvaardigingsgrond niet eenvoudig voorhanden is, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van leeftijdsdiscriminatie.

Deze leeftijdsdiscriminatie gaat een rol gaan spelen als uitgegaan wordt van een inkomensgrens die hoger is dan 105%. Afhankelijk van de leefvorm ligt de AOW namelijk rond de 107% van de bijstandsnorm die geldt voor een bijstandsgerechtigde jonger dan 65 jaar. De feitelijke ruimte voor de invulling van het begrip laag inkomen is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105% van de bijstandsnorm.

In de WWB 2012 wordt in artikel 36 lid 6 een normering van de langdurigheidstoeslag opgenomen. In de nota van aanleiding van het verslag en een nota van wijziging (IVV/I/2011/15358) staat op pagina 94 het volgende:

 

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of de langdurigheidstoeslag ook onder de normering van het gemeentelijke minimabeleid tot 110% van het WML komt te vallen.

De langdurigheidstoeslag is ook een vorm van gemeentelijke categoriale inkomensondersteuning en valt derhalve ook onder de central inkomensnormering die in het voorliggende wetsvoorstel is vastgesteld op 110% van het social minimum.

 

Door de nieuwe wetswijziging mogen gemeenten de langdurigheidstoeslag normeren op 110%. Echter blijven de argumenten in stand welke bij de vaststelling van de vorige verordening zijn meegegeven aan de raad om de langdurigheidstoeslag te normeren op 105%. Om die reden wordt voorgesteld om dit artikel in deze nieuwe verordening niet te wijzigen.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Voorgesteld wordt om de hoogte van de langdurigheidstoeslag te baseren op de huidige hoogte.

Artikel 5 Citeertitel.

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 7 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.