Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Notitie toezicht en handhaving kinderopvang 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie toezicht en handhaving kinderopvang 2011
CiteertitelNotitie toezicht en handhaving kinderopvang 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet kinderopvang

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-10-201111-09-2012nieuwe regeling

11-10-2011

D'n Uitkijk, 21-10-2011

B&W 11-528

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie toezicht en handhaving kinderopvang 2011

voorwoord

In de gemeente Reusel–De Mierden maakt ruim de helft van de kinderen jonger dan 4 jaar gebruik van een kinderdagverblijf en/of peuterprogramma (Gegevens afkomstig uit Jeugdmonitor 0 t/m 11-jarigen 2008-2009 van  GGD Brabant-Zuidoost). Het gebruik van gastouderopvang is de laatste jaren sterk toegenomen en ook de buitenschoolse opvang is hard gegroeid. De gemeente staat middels haar jeugdbeleid voor het bevorderen van de doorgaande ontwikkelingslijn en het bieden van ontwikkelingskansen en ruimte om op te groeien voor alle jongeren in onze gemeente. Het is belangrijk dat ouders hun kinderen met een gerust hart uit handen kunnen geven en de gemeente wil haar inwoners dan ook kunnen garanderen dat er sprake is van kwalitatief goede voorzieningen. Om deze garantie waar te kunnen maken is er een goed en voor alle betrokken partijen helder lokaal handhavingsbeleid nodig. Daarover gaat deze beleidsnotitie.

1 Inleiding

 

Per 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang ingevoerd. Deze wet regelt twee zaken:

  • de financiering van de kosten van de kinderopvang

  • de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht daarop.

Ondernemers zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun kindercentrum. De gemeente is belast met het toezicht op de kwaliteit en met de handhaving en sanctionering. Het toezicht wordt, namens het college, uitgevoerd door de GGD Brabant-Zuidoost. De handhaving doet de gemeente zelf. Over zowel toezicht als handhaving en sanctionering heeft de gemeente Reusel–De Mierden, samen met de andere gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant, afspraken gemaakt met de GGD. Dit om rechtsongelijkheid en verschillen te voorkomen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de notitie ‘Toezicht en handhaving wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ (mei 2011).

 

Elk jaar stelt de gemeente een jaarverslag omtrent toezicht en handhaving Wet kinderopvang op. Dit jaarverslag wordt aangeboden aan de gemeenteraad en opgestuurd naar de Inspectie van het Onderwijs.

 

Per 1 januari 2010 is de Wet kinderopvang aangepast. De wet heet voortaan Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). De belangrijkste aanpassingen zijn:

  • bij een aanvraag tot registratie wordt vooraf geïnspecteerd door de GGD. Pas bij goedkeuring vindt inschrijving in het register plaats. Voorheen gebeurde dit achteraf.

  • het gemeentelijke register is vervangen door een landelijk register met goedgekeurde opvang. Alleen de opvang die in dat register staat, wordt vergoed door de overheid via de belastingdienst.

  • voor gastouderbureaus en gastouders zijn de kwaliteitseisen verhoogd en worden deze strenger gecontroleerd.

  • de uurprijs waarop de toeslag voor gastouderopvang is gebaseerd is verlaagd naar € 5

  • de beslistermijn voor een aanvraag van een gastouder is verlengd van 8 naar 10 weken.

 

Doel beleidsplan en fasering

De doelstelling van deze beleidsnotitie is om in een document vast te leggen hoe de gemeente Reusel–De Mierden vorm geeft aan haar wettelijke taak van toezicht, handhaving en sanctionering van de kinderopvang.

 

Wet OKE (Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie)

Per 1 augustus 2011 is de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) volledig in werking getreden. Deze wet regelt harmonisering van de regelgeving van kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voor- en vroegschoolse educatie.

 

De belangrijkste wijzigingen van de wet OKE zijn:

  • er zijn kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen.

  • de regierol van gemeenten ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid is verstevigd en gemeenten hebben de verantwoordelijkheid gekregen voor het aanbod en de toegankelijkheid van de voorschoolse educatie. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie.

 In onze gemeente heeft een volledige harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen plaatsgevonden. Met ingang van 1 september 2011 zijn alle peuterspeelzalen opgeheven en geïntegreerd binnen de kinderopvang in de vorm van peuterprogramma’s voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar. Omdat de peuterprogramma’s binnen de kinderopvang zijn ondergebracht is hierop het toetsingskader kinderopvang van toepassing.  In deze notitie wordt er om die reden niet ingegaan op toezicht en handhaving van peuterspeelzalen.

2 Situatieschets kinderopvang in de gemeente Reusel–De Mierden

 

In de gemeente Reusel–De Mierden wordt kinderopvang en buitenschoolse opvang aangeboden door de Stichting Regionale Kinderopvang de Paraplu en Oma van Roodkapje. Gastouderbureaus gevestigd binnen onze gemeente zijn: gastouderbureau G4 en gastouderbureau Roodkapje de Kempen.

 

2.1 Kwantitatieve gegevens

Op 1 september 2011 zijn er in de gemeente Reusel–De Mierden 6 kinderdagverblijven, 7 voorzieningen voor buitenschoolse opvang, 2 gastouderbureaus en ongeveer 200 gastouders in het landelijk register opgenomen. Ter vergelijking; in februari 2007 waren er 2 kinderdagverblijven, 2 voorzieningen voor buitenschoolse opvang en 1 gastouderbureau met een onbekend aantal gastouders.

 

2.2 Kwalitatieve gegevens

Alle huidige kinderopvangvoorzieningen binnen de gemeente Reusel-De Mierden zijn jaarlijks door de GGD geïnspecteerd. Na de inspectie waren er in de meeste gevallen verbeterpunten. In 2011 heeft de gemeente op bijna alle locaties gehandhaafd. In het jaarverslag over 2010 is een overzicht opgenomen van het aantal keren dat onvoldoende is gescoord per soort voorziening en per domein waarop getoetst is. 

 

2.3 Verwachte situatie

De kinderopvang zal naar verwachting minimaal stabiel blijven. Nieuwe landelijke regelgeving waardoor de eigen bijdrage van ouders van ouders omhoog gaat met ingang van 2012 zou de groei kunnen vertragen. Met ingang van 2012 zal er een nieuw kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang in onze gemeente worden geopend.

De effecten van de harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzalen zullen in de loop van 2012 zichtbaar worden. Vooralsnog zijn de kindaantallen nagenoeg hetzelfde als voor de harmonisatie.

 

 

Overzicht kindcentra gemeente Reusel-De Mierden per september 2011

 

Soort opvang

Naam/locatie

Adres

Plaats

Kinderdagverblijf

Oma van Roodkapje

Denestraat 1c

Reusel

Kinderdagverblijf

Dooleg

Dooleg 20

Reusel

Kinderdagverblijf

De Leilinde

Groeneweg 27

Reusel

Kinderdagverblijf

Mariaschool

Beukenlaan 60

Reusel

Kinderdagverblijf

De Akkerwinde

Averbodelaan 1

Hooge Mierde

Kinderdagverblijf

Hoogemierdseweg

Hoogemierdseweg 2

Lage Mierde

Buitenschoolse opvang

D’n Horst

Mierdseweg 16

Reusel

Buitenschoolse opvang

Oma van Roodkapje

Denestraat 1c

Reusel

Buitenschoolse opvang

De Leilinde

Groeneweg 27

Reusel

Buitenschoolse opvang

Mariaschool

Beukenlaan 60

Reusel

Buitenschoolse opvang

De Akkerwinde

Averbodelaan 1

Hooge Mierde

Buitenschoolse opvang

D’n opstap

D’n Houtert 2-4

Lage Mierde

Buitenschoolse opvang

St. Clemensschool

Huisacker 9

Hulsel

Gastouderbureau

G4

Neterselsedijk 18A

Lage Mierde

Gastouderbureau

Roodkapje de Kempen

Mierdseweg 53

Reusel

 

3 Toezicht kinderopvang

 

De wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen biedt een aantal mogelijkheden om de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang goed te regelen. In dit hoofdstuk wordt de aanpak hiervan binnen de gemeente Reusel-De Mierden beschreven.

 

Toezicht geschiedt door middel van een inspectie op basis van een toetsingskader. Het resultaat van een inspectie wordt vastgelegd in een inspectierapport wat na de hoor- en wederhoorfase openbaar wordt. Indien uit een inspectierapport blijkt dat er gebreken zijn geconstateerd, kan de gemeente handhavend optreden.

 

3.1 Kindcentra

In 2011 zijn onderstaande afspraken over de inspecties van de kindcentra gemaakt tussen GGD Brabant-Zuidoost en de gemeenten in Zuidoost-Brabant.

 

3.1.1 Onderzoek voor aanvang registratie

De houder die van plan is een voorziening voor kinderopvang te exploiteren dient hiertoe bij de gemeente een aanvraagformulier in ter registratie van de kinderopvangvoorziening in het Landelijk Register Kinderopvang . Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag controleert de gemeente of deze volledig is. Indien, na een eventuele hersteltermijn van 14 dagen, de aanvraag volledig is, stuurt de gemeente de toezichthouder een kopie van het aanvraagformulier samen met een opdracht tot een “onderzoek voor aanvang registratie”. Binnen twee weken na ontvangst van de opdracht gaat de GGD op bezoek bij de houder. Uiterlijk vijf weken later meldt de GGD middels een inspectierapport aan de gemeente of de exploitatie redelijkerwijs in overeenstemming met de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen kan plaatsvinden. De GGD stuurt een afschrift van het inspectierapport naar de houder. Binnen een termijn van 10 weken bericht de gemeente de houder of de instelling wel of niet in exploitatie mag worden genomen. Indien de instelling in exploitatie wordt genomen, wordt tevens het registratienummer uit het LRK vermeld. De gemeente stuurt een afschrift daarvan naar de GGD.

 

De gemeente overlegt met de GGD indien:

  • een kindercentrum in exploitatie wordt genomen voordat dit formeel is gemeld

  • een kindercentrum in exploitatie wordt genomen voordat de in de wet genoemde termijn van 10 weken na aanvraag is verstreken.

  • het aantal kindplaatsen is uitgebreid zonder dat dit is gemeld bij de gemeente

Indien het vermoeden bestaat dat het centrum niet zal voldoen aan de kwaliteitseisen genoemd in de Wko kan een sanctie worden opgelegd.

3.1.2 Onderzoek na aanvang exploitatie

Binnen 3 maanden nadat een kindercentrum in exploitatie is genomen, voert de GGD een onderzoek na aanvang exploitatie uit. De opdracht hiertoe is door de gemeente reeds verstrekt aan de GGD bij het verzoek tot inspectie van het kindercentrum voor de aanvraag tot registratie.

3.1.3 Reguliere inspectie (volledig, verkort of risicogestuurd)

De GGD onderzoekt minimaal jaarlijks of de exploitatie van elk kindercentrum plaatsvindt in overeenstemming met de Wko. Op basis van landelijk vastgesteld beleid kan hiervan echter worden afgeweken.

De GGD geeft de gemeente bij het begin van ieder kalenderjaar een planningsoverzicht waarin zij aangeeft in welk kwartaal welke voorziening voor kinderopvang c.q. gastouderbureau zal worden geïnspecteerd.

Volledige reguliere inspecties vinden plaats nadat dit is aangekondigd bij het kindercentrum. Verkorte inspecties en risicogestuurde inspecties vinden onaangekondigd plaats.

Een houder is verplicht alle wijzigingen direct door te geven aan de gemeente. De gemeente verwerkt de gegevens na ontvangst in het LRK en informeert de GGD over de wijzigingen. In overleg met de GGD wordt bepaald of de wijzigingen aanleiding geven tot een vervroegde reguliere inspectie.

3.1.4 Nader onderzoek

Naar aanleiding van het inspectierapport kan de gemeente de houder een sanctie opleggen. Het kan hierbij gaan om een herstellende sanctie of een bestraffende sanctie. Indien er een herstellende sanctie is opgelegd en gebleken is dat de houder van het kindercentrum binnen de gestelde termijn daarop heeft gereageerd, stelt de ambtenaar de GGD daarvan in kennis en geeft indien nodig de GGD opdracht tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Aan de hand van het verzoek, of in overleg met de ambtenaar, bepaalt de GGD of een bezoek noodzakelijk is of dat een papieren controle kan plaatsvinden.

Ook indien het kindercentrum niet heeft gereageerd op de opgelegde sanctie kan de gemeente de GGD opdracht geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek om na te gaan of de houder de geconstateerde tekortkomingen welafdoende heeft gerealiseerd.

Ook een houder kan en mag de gemeente (niet de GGD) verzoeken opdracht te geven tot een nader onderzoek om de tekortkomingen opnieuw te beoordelen.

3.1.5 Incidenteel onderzoek

Naar aanleiding van een melding over onvoldoende kwaliteit, klachten van derden of berichten uit de media kan de GGD incidenteel onderzoek verrichten. Afhankelijk van de urgentie van de melding of de klacht kan dit onderzoek onaangekondigd worden uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek wordt echter pas uitgevoerd nadat de GGD hiervoor een schriftelijke opdracht van de gemeente heeft ontvangen. De uitkomst van een dergelijk onderzoek zal de GGD zowel aan de gemeente als aan de direct betrokkenen (houder en/of klager) meedelen.

Ook kan de GGD op de hoogte raken of worden gebracht van niet geregistreerde kinderopvang. Na overleg hierover met de gemeente, en na ontvangst van de schriftelijke opdracht van de gemeente, vindt onderzoek plaats door de GGD.     

Het actief opsporen van niet geregistreerde kinderopvang is en blijft een taak van de gemeente.

3.2 Gastouders

Vanaf 2010 worden niet alleen gastouderbureaus geïnspecteerd maar ook de gastouders zelf. Dit betekent dat ook gastouders geregistreerd moeten zijn in het landelijk registerkinderopvang. Daarnaast moet zowel de gastouder als het gastouderbureau vanaf 1 januari 2010 aan hogere kwaliteitseisen voldoen.

3.2.1 Inspectie gastouder toetsingskader A (documentenanalyse)

Wanneer een aanvraag van een gastouder via de gemeente bij de GGD binnenkomt en alle noodzakelijke documenten aanwezig zijn, dan voert de GGD een documentenanalyse uit. Dit heet volgens de wet een Toetsingskader A (TKA). De GGD bekijkt of de gastouder beschikt over de vereiste papieren, namelijk diploma’s, EHBO-diploma’s en Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG).  Wanneer de opvang bij het kind thuis plaatsvindt, dan hoeft de GGD geen huisbezoek te verrichten. Voor deze gastouders voert de GGD dan ook alleen een TKA uit, waarna de toetsing door de GGD is afgerond.  

3.2.2 Inspectie gastouder toetsingskader B (huisbezoek)

De GGD moet een huisbezoek (TKB) uitvoeren, wanneer een kind bij de gastouder thuis wordt opgevangen. Het is verplicht om dit huisbezoek uiterlijk eind 2011 uit te voeren voor alle aanvragen die in 2010 zijn binnengekomen.

 

3.3  Afspraken tussen gemeente en GGD

De gemeente maakt jaarlijks afspraken met de GGD waarin onder meer de volgende zaken zijn opgenomen: een overzicht van de te inspecteren locaties en een planning van jaarlijkse inspecties. Ook wordt besproken de raming voor het aantal inspecties van nieuwe meldingen, het aantal nadere en incidentele onderzoeken en de wijze waarop de inspecties worden uitgevoerd.

De afspraken tussen de GGD en de gemeente worden contractueel vastgelegd. Indien er naast de jaarlijkse inspecties nog extra inspecties benodigd zijn wordt gebruik gemaakt van het opdrachtformulier van de GGD.

Afspraken tussen de gemeente en de GGD over het uurtarief worden gemaakt in het Algemeen Bestuur (AB) van de GGD.

4 Overleg en overreding

De VNG heeft het initiatief genomen om overleg en overreding procedureel te ontwikkelen. Overleg houdt een gesprek in tussen toezichthouder (GGD) en houder om een geconstateerde overtreding op te lossen. Overreding houdt het beïnvloeden van de houder door de toezichthouder (GGD) in om iets te doen (oplossen van een geconstateerde overtreding, de houder overtuigen de tekortkoming op te lossen. Overleg en overreding omvat die acties van de toezichthouder waarin de toezichthouder, binnen de tijd van het opstellen van het inspectierapport, probeert de houder geconstateerde overtredingen alsnog te laten oplossen.

4.1 Doel

Het doel van overleg en overreding is overtredingen vroegtijdig en informeel op te lossen met de houder. Met deze wijze wordt de kwaliteit van de opvang bevorderd en kan handhaving in sommige gevallen voorkomen worden. Het is de professionele afweging van de inspecteur om overleg en overreding in te zetten. Het gaat vooral om die overtredingen waarvan de inspecteur verwacht dat de houder deze voor het indienen van de zienswijze kan oplossen. Overleg en overreding zijn daarmee niet geschikt voor iedere overtreding. Zo zijn steeds terugkerende overtredingen op dezelfde domeinen, overtredingen op domein 4  “Accommodatie” en domein 5 “Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio” geenonderwerpen waarop overleg en overreding toepasbaar is.

4.2 Toepassen overleg en overreding

In principe is overleg en overreding toe te passen bij elke vorm van inspectie met uitzondering van het nader onderzoek omdat hierbij sprake is van een herinspectie op overtredingen van een vorige inspectie. Overleg en overreding valt binnen de gebruikelijke inspectie-uren. Het kan in een incidentele situatie voorkomen dat, na overleg met de gemeente, extra uren in rekening gebracht worden.

Overleg en overreding kan enkel plaatsvinden in de ‘conceptfase’. Met conceptfase wordt bedoeld: Het moment tussen het ‘inspectiebezoek’ en de ‘Hoor en Wederhoor’. Ondanks dat er overleg en overreding plaatsvindt, wordt er wel direct na het inspectiebezoek een conceptrapport opgesteld en verstuurd naar de houder. Het uitwerken van het conceptrapport wordt niet uitgesteld, omdat dit teveel vertraging teweeg zou brengen. In het concept rapport geeft de toezichthouder in de “Beschouwing” een nadere uitleg over het  inzetten van Overleg en Overreding. In het definitieve rapport wordt dit aangevuld met de resultaten in het “Advies aan de gemeente”.

 

Bijlage I bevat een nadere uitwerking van overleg en overreding.

5 Rapportage

Van alle in hoofdstuk 3 genoemde inspecties stelt de GGD, eventueel na overleg en overreding, binnen zes weken na het bezoek een conceptrapport op (m.u.v. een onderzoek na aanvraag registratie). Binnen twee weken na verzending van het conceptrapport vindt de hoor- en wederhoorfase plaats en heeft de houder de mogelijkheid een zienswijze aan te leveren. Vier weken na het verzenden van het conceptrapport wordt het rapport definitief vastgesteld. De toezichthouder kan hiervoor een zienswijze ontvangen, soms voorzien van aangepaste documenten. In het “Advies aan gemeente”  beschrijft de toezichthouder welke documenten ontvangen zijn. De ambtenaar kinderopvang verzorgt de handhaving. De ambtenaar kan contact opnemen met de betreffende toezichthouder indien er vragen zijn. Na vaststelling van het rapport wordt het verzonden naar de gemeente en de houder. De GGD stuurt het rapport ook digitaal naar de gemeente. Op verzoek kan het rapport ook digitaal naar de houder worden gezonden. Na ontvangst plaatst de gemeente het definitieve rapport in het LRK.

Uitsluitend bij een incidentele inspectie kan het voorkomen dat de aard of omvang van het onderzoek zich tegen een openbare rapportage verzet. De GGD zal hierover overleg voeren met de gemeente waarna de gemeente op advies van de GGD kan besluiten het rapport niet openbaar te maken.

De GGD geeft na het opstellen van het conceptrapport de houder vier weken waarin zij een zienswijze kunnen indienen of het herstel aan kunnen tonen. Nu de houder vier weken van de GGD heeft gekregen tot het indienen van zienswijze of het aantonen van herstel, kan de waarschuwing vervallen. Na de zienswijze brengt de GGD een handhavingadvies uit aan de gemeente.

6 Handhaving kinderopvang

Als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko of de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (verder: Beleidsregels) begint na ontvangst van het inspectierapport van de GGD het handhavingtraject. De gemeente streeft er naar om binnen vier weken het handhavingstraject in te zetten. Handhaving is maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Proportionaliteit is daarbij van belang. Daardoor zijn niet automatisch alle genoemde stappen onverkort van toepassing op een geconstateerde overtreding, maar zal telkens afgewogen worden of toepassing onder meer proportioneel is. Het college kan in alle gevallen gemotiveerd afwijken van het GGD-advies.

6.1 Sancties

Binnen de handhaving kunnen verschillende typen sancties onderscheiden worden, te weten herstellende sancties en bestraffende sancties.

6.1.1 Herstellende sancties

Een herstellende sanctie is een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding (art. 5:2 AWB). Bijlage II bevat een uitwerking van de soorten herstellende sancties: bevel, waarschuwing, aanwijzing, last onder dwangsom, exploitatieverbod en verwijdering uit het landelijk register. De herstellende sanctie ‘bevel’ kan alleen door de GGD worden gegeven. De overige sancties door de gemeente.

6.1.2 Bestraffende sancties

Een bestraffende sanctie is een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen (art. 5:2 AWB). Een bestuurlijke boete kan apart maar ook gelijktijdig met een herstellend handhavingstraject worden opgelegd. Bijlage II bevat een uitwerking van de bestraffende sancties. De keuze voor het inzetten van een bestuurlijke boete en/of last onder dwangsom is afhankelijk van de concrete situatie en datgene wat in die concrete situatie wordt beoogd.

 

Last onder dwangsom

Een last onder dwangsom is een geschikt middel indien slechts beoogd wordt dat een overtreding niet langer voortduurt (de actie is gericht op herstel van de gewenste situatie dan wel op het voorkomen van herhaling). Het opleggen van een last onder dwangsom in tijd (bijvoorbeeld per dag), per overtreding of ineens, is dan het geëigende middel. Een last onder dwangsom is niet geschikt bij acuut en ernstig gevaar. Bij de hoogte wordt rekening gehouden met de zwaarte van het geschonden belang, de beoogde werking en eventueel de kosten van uitvoering van de vereiste voorzieningen in relatie tot het financieel/economische voordeel van de exploitant bij het voort (laten) duren van de overtreding. De last onder dwangsom is dus niet bedoeld om “gemaakte winst” af te romen.

 

bestuurlijke boete

Het opleggen van een bestuurlijke boete is zeer geschikt indien er alleen aanleiding is tot het bestraffen van de overtreder. Zeker ook indien het gaat om een eenmalige overtreding waarbij dus geen vrees voor herhaling of voortzetting bestaat. Een boete is een sanctie. Een bestuurlijke boete, alleen, mist veelal morele stigma en zal eerder kunnen worden beschouwd als financieel bedrijfsrisico (afweging voor- en nadelen naleving dan wel overtreding). Een te lage boete staat niet in verhouding tot administratieve lasten en geeft onvoldoende prikkels. Een bestuurlijke boete geldt als bestraffing (criminal charge, Europees Verdrag Rechten Mens). Dit heeft onder meer gevolgen voor een eventuele toetsing door een rechter. De feiten, de kwalificatie van de feiten, de schuldvraag, de bevoegdheid te beboeten, de redelijke termijn en de hoogte van de boete worden vol getoetst. De rechter heeft een wettelijke matigingsbevoegdheid maar kan(op grond van 8:69 Awb) eventueel ook besluiten tot een hogere boete dan door het bestuur opgelegd. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 72 lid 2 Wko). Een bestuurlijke boete wordt evenmin opgelegd indien de overtreder al eerder, wegens dezelfde gedraging, is beboet (artikel 74 Wko).

Voor de bedragen van de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom wordt verwezen naar het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG (mei 2011). In de bijlage zijn voorbeeldbrieven voor handhaving opgenomen.

6.2 Verscherpt toezicht

Indien een kinderopvangcentrum of gastouder bij meerdere inspecties tekortkomingen heeft getoond en geen blijk geeft van verbetering dan kan het onder verscherpt toezicht worden gesteld. Dit besluit ligt bij B&W.

6.3 Prioriteitstelling

Prioriteitstelling is nodig omdat niet elke overtreding gesanctioneerd kan worden. Prioriteitsstelling maakt het makkelijker om consequent op te treden. Voor de prioritering maakt de gemeente Reusel-De Mierden gebruik van het afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang van de VNG (mei 2011). De zwaarte van de prioritering komt tot uiting in de hersteltermijn.

6.4 Afspraken met gemeentelijke toezichthouders

Naast de eisen van de Wko gelden ook eisen uit andere wet- en regelgeving waarop wordt toegezien door toezichthouders.

  • -

    De vestiging van een kindercentrum mag niet in strijd zijn met de voorschriften van het bestemmingsplan.

  • -

    Voor de bouw van een nieuwe locatie of bij ingrijpende verbouwingen om een bestaand pand geschikt te maken als opvanglocatie is een bouwvergunning nodig.

  • -

    Voor alle locaties waar 10 of meer kinderen worden opgevangen, geldt dat een gebruiksvergunning noodzakelijk is.

Met het oog op deze eisen informeert de gemeente behalve de GGD ook de afdeling Ruimte en de brandweer over elke melding (inclusief wijzigingen) en registratie van een kinderopvangvoorziening. Op deze wijze kunnen de betreffende toezichthouders snel in actie komen indien nodig.

6.5 Jaarverslag gemeente

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks een verslag vast van alle werkzaamheden die de gemeente en de toezichthouders in het kader van de Wko in het voorafgaande kalenderjaar hebben verricht. Burgemeester en wethouders zenden het verslag naar de gemeenteraad en een afschrift naar de Inspectie van het Onderwijs en naar de GGD.

Bijlage 1 Overleg en overreding (behorend bij hoofdstuk 4)

Wanneer is overleg en overreding in te zetten?

  • ·

    Bij overtredingen waarbij sprake is van ‘papieren’ zaken en geen ‘praktijk’ zaken. Dit betreft kleine zaken die tijdens een conceptfase door de houder kunnen worden aangepast. Te denken valt onder andere aan: protocol kindermishandeling, pedagogisch beleidsplan, aanmelding klachtencommissie, handtekeningen ontbreken bij een reglement oudercommissie, etc.

  • ·

    VOG’s en diploma’s die niet op orde zijn, komen niet in aanmerking voor overleg en overreding.

GGD-BZO heeft een interne afspraak dat als VOG’s en diploma’s niet op een locatie aanwezig zijn, maar bijv. op het hoofdkantoor van een kinderopvang instelling, deze precies binnen 1 week na de inspectiedatum door de toezichthouder ontvangen dienen te zijn.

 

Criteria voor de afweging om overleg en overreding niet toe te passen

Er zijn enkele afwegingen op basis waarvan de toezichthouder kan beslissen geen overleg en overreding in te zetten:

  • 1.

    koepels met steeds dezelfde overtredingen,

  • 2.

    kindercentra met veel overtredingen waarbij niet gehandhaafd is,

  • 3.

    geen proactieve houding van houder om kwaliteit te verbeteren,

  • 4.

    geen overleg en overreding jaarlijks op dezelfde voorwaarden toepassen

  • 5.

    nieuwe centra en/of houders,

  • 6.

    inspectiegeschiedenis met veel overtredingen.

     

De gevolgen voor het definitieve inspectierapport bij toepassing van overleg en overreding

Het oordeel betreffende een voorwaarde waaraan tijdens de inspectie niet wordt voldaan, verandert niet nadat er overleg en overreding heeft plaatsgevonden. Een ‘nee’ blijft een ‘nee’ in het rapport.

 

Vermelding in het rapport van overleg en overreding.

  • ·

    In het inspectierapport wordt in de “Beschouwing“ vermeld dat er overleg en overreding plaats heeft gevonden in de conceptfase. Tevens wordt kort en bondig toegelicht wat dit inhoudt.

  • ·

    In het ”Advies aan gemeente” wordt in het definitieve rapport een beschrijving gegeven aan welke voorwaarden de houder voldaan heeft nadat er overleg en overreding heeft plaatsgevonden. Voldoet de houder wel of niet en waarom. Op deze wijze wordt de gemeente geïnformeerd welke inspanningen de houder ná de inspectie heeft verricht om in een later stadium aan de betreffende voorwaarde(n) te voldoen.

  • De toezichthouder vinkt in het definitieve rapport echter wel aan: “Handhaven conform handhavingsbeleid”. Zodat de gemeente weet dat er zaken tijdens de conceptfase niet op orde waren en de gemeente dit terug kan lezen in het rapport. Onderzocht wordt of er een extra toevoeging gemaakt kan worden met “Niet handhaven, overtredingen zijn middels overleg en overreding opgelost”.

Bijlage 2 Sancties (behorende bij hoofdstuk 6)

Herstellende sancties

·Bevel

Dit is een handhavingmiddel dat in spoedeisende gevallen door de GGD-inspecteur (in overleg met de gemeente) direct tijdens een inspectie ingezet kan worden. Inzet van dit middel wordt door de GGD-inspecteur bepaald. Er is niet per overtreding aan te geven wanneer het schriftelijk bevel kan worden ingezet of dat met een minder urgent middel gewerkt moet worden. Zoals elk oordeel van een toezichthouder is ook dit maatwerk. Wanneer de toezichthouder meerdere overtredingen aantreft kan hij daarom alleen voor de overtredingen waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden een schriftelijk bevel opleggen. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. Het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG (mei 2011) gaat uit van overtredingen met een lage, gemiddelde of hoge prioriteit. Dit model kan ter ondersteuning dienen bij de afwegingen die een inspecteur moet maken of er al dan niet een schriftelijk bevel wordt opgelegd. Het is echter niet zo dat het bevel alleen kan worden opgelegd in de gevallen die daarin genoemd zijn.

 

·Aanwijzing

Als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet of in onvoldoende mate voldoet aan één of meer kwaliteitseisen, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de bevoegdheid de houder een schriftelijke aanwijzing te geven. In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen dienen te worden. In de aanwijzing wordt vermeld dat indien er geen gevolg wordt gegeven aan deze aanwijzing dat de gemeente over zal gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom/bestuurlijke boete.

 

·Last onder dwangsom

De herstelsanctie last onder dwangsom is

  • o

    een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

  • o

    de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit.

 

·Exploitatieverbod

Zolang de houder een aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder dwangsom niet mogelijk is, kan het college van burgemeester en wethouders de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum

, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau voort te zetten. Het college van burgemeester en wethouders kan exploitatie ook verbieden indien niet of niet langer aan de kwaliteitseisen uit hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2 is voldaan.

 

·Verwijdering uit het landelijk register

Er zijn verschillende gronden waarop het college een voorziening uit het register kan verwijderen:

  • o

    indien is gebleken dat de houder in een periode van 3 maanden of meer niet langer de organisatie voor kinderopvang exploiteert,

  • o

    indien uit een GGD-inspectie is gebleken dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 van de WkO gegeven voorschriften,

  • o

    indien 3 maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang niet daadwerkelijk is aangevangen.

     

Bestraffende sancties

  • ·Grondslag

    • o

      Kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang, gastouderbureaus

Op grond van artikel 1.72 Wko is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste € 45.000 bedragen.

Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:

    • §

      in geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60a Wko (hoofdstuk 1 afdeling 3 Kwaliteit kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en gastouderbureaus),

    • §

      in geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel (art 1.65 WKo) niet nakomt,

    • §

      in geval de houder een kinderopvangcentrum blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 Wko aan hem een exploitatieverbod is opgelegd,

  • §

    in geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder (5:20 Awb),

  • §

    in geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt.

    • o

      Gastouders

Indien een gemeente een overtreding van een gastouder wil sanctioneren met een bestuurlijke boete, zal in dat geval het boetebedrag bepaald worden, met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent in dit handhavingsbeleid.

 

Opleggen bestuurlijke boete

Bij een overtreding van de prioriteit ‘hoog’ zal in beginsel een boete ter hoogte van het in het afwegingsmodel genoemde bedrag worden opgelegd. Bij overtredingen met een prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’ kan het college besluiten geen boete op te leggen. Het college legt geen boete op indien:

  • o

    de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt,

  • o

    indien de houder, zijnde een natuurlijk persoon (en geen rechtspersoon), is overleden,

    • o

      bij opzet of bewuste roekeloosheid er een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft.

       

Hoogte bestuurlijke boete

Per geconstateerde overtreding zal bepaald moeten worden of het genoemde boetebedrag proportioneel is. Het college stemt de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het college houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

In het geval de overtreder in de afgelopen drie jaar al eerder is beboet voor eenzelfde type overtreding kan het college de boete verhogen. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd. Ook kan sprake zijn van boeteverlagende omstandigheden.

Als boeteverhogende of boeteverlagende omstandigheden kunnen onder meer in aanmerking worden genomen:

  • o

    De omstandigheid dat de houder al eerder eenzelfde type overtreding heeft gepleegd. Daaronder wordt ook een overtreding in een ander kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal van dezelfde houder begrepen (recidive, boeteverhogend)

  • o

    De omstandigheid dat de overtreding betrekking heeft op een kleine onderneming (boeteverlagend)

  • o

    De omstandigheid dat de overtreder door de verboden gedraging een aanzienlijk voordeel heeft verkregen (boeteverhogend)

  • o

    De omstandigheid dat de overtreder uit eigen beweging derden, aan wie direct of indirect door de overtreding schade is berokkend, schadeloos heeft gesteld (boeteverlagend)

  • o

    Een andere omstandigheid die naar het oordeel van het college aanleiding geeft tot verhoging/verlaging van de boete.