Organisatie | Haaksbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag (4.14a) |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2012 | 01-01-2015 | Onbekend | 22-02-2012 Rond Haaksbergen, 01-03-2012 | Onbekend |
Onderwerp : Verordening langdurigheidstoeslag
Deze verordening geeft aan welke mensen met een langdurig laag inkomen voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Een langdurigheidstoeslag is een jaarlijkse toeslag op het inkomen en is een vorm van inkomensondersteuning.
De gemeenteraad van Haaksbergen;
voorstel van het college van: 17 januari 2012
de Wet werk en bijstand (artikel 8, eerste lid, onderdeel d, en
artikel 36), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
Voor een langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de, die 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar is en die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen per maand, dat niet hoger is dan de bijstandsnorm (100%) en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet
Geen recht op een langdurigheidstoeslag heeft de persoon die zicht heeft op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de wet. Zicht op inkomensverbetering bestaat in ieder geval indien de aanvrager of diens gezinsleden inkomsten uit of in verband met arbeid hebben, die gedurende de referteperiode in enig jaar zijn ontvangen en niet meer bedragen dan de van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 22 februari 2012
mr. G. Raaben dr. H. Gerritsen
Vanaf de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 kennen we de langdurigheidstoeslag. Deze vindt zijn grondslag in artikel 36 van die wet. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter deze toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
De wetgever heeft echter de regelgeving overgeheveld naar de gemeente. De gemeenteraad moet hiervoor bij verordening vaststellen wie vanaf 1 januari 2009 recht hebben op een langdurigheidstoeslag en hoe hoog deze toeslag is.
De wetgever heeft echter zelf ook enige voorwaarden gesteld voor het recht op een langdurigheidstoeslag. Deze zijn:
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de WWB staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Met de bijstandsnorm wordt altijd bedoeld de norm, vermeerderd met de maximale toeslag. Voor een alleenstaande is dat 70%, voor een alleenstaande ouder 90% en een gezin 100% van het netto minimumloon. Er wordt geen rekening gehouden met kostendeling of wel of geen woonkosten.
Referteperiode: dit is een periode van drie jaar gedurende welke men aan de voorwaarden voor het recht op een langdurigheidstoeslag moet hebben voldaan om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. In de oorspronkelijke wettelijke regeling was deze periode nog vijf jaar. Deze periode wordt echter als te lang ervaren. Nadat iemand 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer aanwezig. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Ook sluit de termijn van drie jaar aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd voor het recht op een langdurigheidstoeslag is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Iemand is immers vanaf een leeftijd van 18 jaar voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.
Peildatum: de datum waarop men de referteperiode heeft doorlopen en het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat.
Iemand heeft recht op een langdurigheidstoeslag als hij gedurende een periode van drie jaar een inkomen heeft gehad, dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm.
Dit inkomen hoeft niet te zijn een inkomen uit een bijstandsuitkering. Ook mensen, die een inkomen hebben uit of in verband met arbeid, dat gelijk of lager is dan de bijstandsnorm, komen voor de toeslag in aanmerking.
Het recht op langdurigheidstoeslag komt gezinsleden gezamenlijk toe. Zij moeten allemaal, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Als één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben alle gezinsleden geen recht op langdurigheidstoeslag.
Artikel 3 Hoogte van de toeslag
De gezinssituatie op de peildatum is bepalend voor welke toeslag men krijgt.
Opgemerkt wordt, dat een meerderjarig kind als bedoeld in artikel 4, lid 2, van de wet (student met WSF of WTOS en een bepaald maximum inkomen) niet valt onder het begrip van ‘gezin’. Ook een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet (mantelzorg) valt buiten het uitgebreide begrip van ’gezin’.
Hoewel de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet tot de middelen wordt gerekend, valt een Wajonger, voor zover hij tot een gezin behoort dat niet enkel uit gehuwden of uit gehuwden met hun ten laste komende kinderen bestaat, wel onder het begrip van ‘gezin’. Eventueel vermogen van dit gezinslid dient dan ook in aanmerking te worden genomen.
De uitvoering van deze verordening berust bij burgemeester en wethouders. Om een goede uitvoering van deze verordening te waarborgen kunnen zij nadere regels vaststellen.