Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening (ASV) Wageningen 2012 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Wageningen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Aanwijzingsbesluit Controle Subsidies vanaf € 50.000 (versie januari 2013) |
Als bijlage 1 is het door het college d.d. 190313 vastgestelde en 270313 in de Stad Wageningen gepubliceerde Aanwijzingsbesluit Controle Subsidies 2013 bijgevoegd.
Het aanwijzingsbesluit betreft de inhoud van de accountantscontrole en is daarmee voor zowel de gesubsidieerde instellingen als de accountant van belang.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Subsidieregelingen inzake Stimuleringsregeling afkoppeling hemelwater afvoer;Zaalsportaccommodaties Tarthorst, Aanloop, Vlinder I en II; Cultuur; Groengas; Jubileumsubsidie; Maatschappelijke ondersteuning; Projecten versterken basisvoorzieningen; Sportbuurtcoaches; Stimuleringsregeling 0 op de meter; Wijkbudget Wijkgericht werken; Behoud en herstel knotbomen en subsidiedeelverordeningen inzake Middelbanen en doelbanen en Stedelijke vernieuwing.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | Nieuwe regeling | 24-10-2011 Stad Wageningen, 2-11-2011 | Casenr. BB11.0176 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 1.2 REIKWIJDTE VAN DE ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING
Deze verordening is van toepassing op het subsidiëren van activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma's.
Burgemeester en wethouders kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Awb aanwijzen, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidieontvanger.
ARTIKEL 1.7 SUBSIDIEPLAFOND EN VERDELINGSMAATSTAF
Indien in de door de raad vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product uit de programmabegroting een bedrag is opgenomen, dat volgens de daarbij behorende omschrijving uitsluitend bestemd is als subsidie ten behoeve van het betreffende programma binnen de programmabegroting of een onder dit programma vallend product, geldt dit bedrag als subsidieplafond.
Indien uit de beschrijving van de programmabegroting vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product niet zonder meer blijkt dat de raad voor dit programma of product een subsidieplafond heeft vastgesteld, is het college bevoegd binnen de kaders van de begroting van de gemeente een subsidieplafond voor dit programma of product vast te stellen.
ARTIKEL 1.10 VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER
De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
ARTIKEL 1.11 VERGOEDING VERMOGENSVORMING
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.
Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon wordt voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger ter zake in afwijking van het eerste lid geen vergoeding verschuldigd.
De subsidieverlening kan naast de in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien:
Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.
HOOFDSTUK 3 SUBSIDIEVASTSTELLING
ARTIKEL 3.4 TERMIJN AFHANDELING AANVRAAG SUBSIDIEVASTSTELLING VANAF € 5.000,-
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende van het bepaalde in deze verordening of de deelverordeningen gemotiveerd afwijken, indien toepassing van de betreffende verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Bij het in werking treden van deze verordening wordt de Algemene Subsidieverordening Wageningen 2007, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van 14 december 2006, en de Deelverordening Subsidiëring activiteiten minderhedenbeleid en zelforganisaties gemeente Wageningen (2006), zoals vastgesteld bij besluit van de raad van 13 februari 2006, ingetrokken;
Op aanvragen om verlening van een jaarlijkse subsidie voor het begrotingsjaar 2012 welke zijn ingediend op grond van de Algemene Subsidieverordening Wageningen 2007 en de Deelverordening Subsidiëring activiteiten minderhedenbeleid en zelforganisaties gemeente Wageningen (2006) wordt beslist conform voornoemde verordeningen.
Bijlage 1 Aanwijzingsbesluit Controle Subsidies vanaf € 50.000 (versie januari 2013)
Aanwijzingsbesluit Controle Subsidies vanaf € 50.000 (versie januari 2013)
Algemene toelichting op de Algemene subsidieverordening Wageningen 2012
Subsidieverstrekking is een belangrijk sturings- en/of voorwaardenscheppend bestuursinstrument voor de overheid.
Om de doelen te kunnen bereiken die de gemeente Wageningen nastreeft met subsidieverlening, misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidies tegen te gaan en om subsidieontvangers voldoende rechtszekerheid te geven, moeten de rechten, plichten en bevoegdheden van de gemeente als subsidiegever en –ontvangers op een heldere wijze worden vastgelegd. Het juridische kader, dat wordt gegeven door deze Algemene subsidieverordening (Asv) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), levert een bijdrage aan de controle op de rechtmatigheid en doelmatigheid van verleende subsidies.
Voor het verstrekken van subsidies zijn drie kaders van belang:
juridisch kader: de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene subsidieverordening, (deel) subsidieverordeningen, nadere regels, beleidsregels en beschikkingen. |
De Asv geldt voor alle in artikel 1.2 genoemde beleidsterreinen die vallen onder de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma´s. De Asv strekt zich uit over meerdere afdelingen van de gemeente Wageningen. De bedragen die in de programmabegroting genoemd zijn gelden als subsidieplafond.
2. De Algemene wet bestuursrecht (Awb)
De Asv vindt dus haar grondslag in de Awb en moet worden beschouwd in samenhang met de bepalingen in de Awb over subsidiëring. De Awb betreft de kaderregeling voor alle subsidies op alle bestuursniveaus. Titel 4.2 Subsidies (Awb) bevat:
Dat wat al in de Awb geregeld is, hoeft in principe niet meer in de Asv te worden opgenomen. In de Asv zijn dan aanvullende regels opgenomen en facultatieve regelingen uit de Awb van toepassing verklaard. De Awb en de Asv vormen samen met (indien van toepassing) deelverordeningen en de nadere regels die op grond van de Asv kunnen worden opgesteld, en de beschikkingen het juridische kader waarbinnen het toekennen van subsidies plaatsvindt.
Vereiste van wettelijke grondslag
In de Awb staat dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd. Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een wettelijke regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.
Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23, lid 1 Awb). Deze verordening moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Awb moet een wettelijk voorschrift, in dit geval een gemeentelijke verordening, aan de twee volgende eisen voldoen om de beoogde doelmatigheid en rechtszekerheid te bereiken. Het moet een omschrijving bevatten van de activiteiten, waarvoor subsidie kan worden verleend en het moet een grondslag bevatten voor de verplichtingen, die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden (voor zover die grondslag niet reeds in de Awb is neergelegd; zie artikel 4:37 Awb).
Uitzonderingen wettelijke grondslag
Op de hoofdregel dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag bestaan, op grond van het derde lid van artikel 4:23 Awb, zijn er vier uitzonderingen:
Deze laatste zijn voor gemeenten minder van belang en worden verder buiten beschouwing gelaten.
Wanneer er een wettelijk voorschrift in voorbereiding is, mag het bestuurorgaan, vooruitlopend op de totstandkoming van dit voorschrift, alvast beginnen met het verlenen van de subsidie. Van deze bevoegdheid om zonder grondslag te subsidiëren, kan gedurende maximaal een jaar gebruik worden gemaakt. Het doel van deze uitzondering is te voorkomen, dat de slagvaardigheid van de overheid bij het kunnen inzetten van het subsidie-instrument onnodig wordt belemmerd. Om democratische controle mogelijk te maken, geldt er voor deze vorm van subsidie wel een verslagleggingsplicht voor het bestuursorgaan.
b. Subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost
In bepaalde gevallen is het toegestaan om niet op basis van een verordening, maar op basis van een post op de begroting subsidie te verlenen. Artikel 4:23, derde lid, onderdeel c Awb bepaalt hierover dat er geen verordening is vereist, indien de begroting de subsidieontvanger en het bedrag, waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt. De vermelding van de ontvanger en het bedrag kan overigens ook in de toelichting bij de begroting worden gedaan.
Subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost kan bijvoorbeeld handig zijn bij subsidies die, veelal structureel, slechts aan één of enkele ontvangers worden verstrekt. Door in de begroting of de toelichting de subsidieontvanger en het bedrag te vermelden, is publieke controle mogelijk en kan een wettelijke subsidieregeling achterwege blijven.
Strikt genomen is voor incidentele subsidies geen wettelijk voorschrift nodig. In artikel 4:23, derde lid, onderdeel d Awb is neergelegd, dat in incidentele gevallen kan worden afgezien van het basisvereiste dat slechts op grond van een wettelijk voorschrift subsidie kan worden verstrekt. Die situatie doet zich voor, indien er geen beleid is dat voorziet in subsidiëring van de desbetreffende activiteiten en evenmin sprake is van een vaste bestuurspraktijk om dat soort activiteiten te subsidiëren.
Deze uitzondering in de Awb is bedoeld voor gevallen, waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is. Een subsidie voor maximaal één jaar, maar met een groot aantal subsidieontvangers, is dus al niet meer incidenteel. Evenmin is een eenmalige subsidie voor alle scholen in het basisonderwijs een incidentele subsidie volgens artikel 4:23, derde lid, onderdeel d Awb.
Een messcherpe afbakening tussen incidentele en andere subsidies is dit echter niet. Vandaar dat er bij het opstellen van de onderhavige subsidieverordening voor is gekozen om ook incidentele subsidies op te nemen in de verordening onder de grondslag eenmalige subsidie, zodat ook deze een wettelijke grondslag hebben. Voorts werd dit ingegeven door de wens om te komen tot heldere, voor alle subsidiesoorten geldende regels. Hiermee wordt bereikt, dat door de gemeente niet voor iedere incidentele subsidie een geheel nieuw regime voor de wijze van behandeling, beoordeling en aanvraag moet worden vastgesteld. Dat is er immers nu al. De bestuurlijke en administratieve lasten worden hiermee beperkt.
Overige regelgeving en regels op het gebied van subsidiëring
Naast de Awb en de Asv kan verdere normstelling op het gebied van subsidiëring plaatsvinden in de vorm van een (deel)verordening van de gemeenteraad of in nadere regels van het college (zie hiervoor ook hoofdstuk 3 van deze algemene toelichting). Beleidsnota’s worden door de gemeenteraad vastgesteld. Het gebruik daarvan dient zo veel mogelijk te worden vermeden, omdat met beleidsnota’s niet rechtstreeks verplichtingen aan burgers kunnen worden opgelegd. Beleidsnota’s binden alleen het bestuursorgaan en werken niet extern. Het college kan tevens beleidsregels vaststellen. Deze zijn wel extern bindend en geven een nadere uitleg aan bepalingen uit een verordening, zoals de afweging van belangen of de vaststelling van feiten. Bijvoorbeeld op welke wijze het begrip “jubileumbijdrage” bij verschillende verenigingen moet worden geïnterpreteerd. In ieder geval kunnen zaken als termijnen en subsidieverplichtingen niet worden geregeld via een beleidsregel. Voor zover het betreft de bevoegdheid van het college gaat de voorkeur dan ook uit naar het opstellen van nadere regels.
Voor de allerlaatste versie van de Awb wordt verwezen naar bijvoorbeeld de internetsite www.overheid.nl. Hier kan de gehele wetstekst worden opgeroepen of specifieke artikelen, eventueel met toelichting, worden bekeken.
In de Asv worden 2 soorten subsidies onderscheiden:
In de Awb is een aparte afdeling opgenomen voor jaarlijkse subsidies, afdeling 4.2.8 “per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen”. De bepalingen in deze afdeling zijn facultatief en kunnen maar moeten dus niet door het college in haar verordening van toepassing worden verklaard. Ze kunnen ook in een individueel geval worden toegepast. De jaarlijkse subsidie wordt voor meerdere jaren danwel het tijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft verleend en heeft betrekking op voortdurende activiteiten van een instelling. Het begrip “jaarlijks’ duidt er immers op dat de activiteiten zich in principe jaarlijks voordoen.
In de Asv is bepaald dat de verlening van de jaarlijkse subsidie per kalenderjaar plaatsvindt. Op grond van artikel 4:68 Awb stelt de subsidieverstrekker het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij dit in de verordening anders wordt geregeld. Dit laatste is in de Asv niet gebeurd, artikel 4:68 is wel van toepassing verklaard, en wel in artikel 1.10 lid 2, dus een boekjaar staat gelijk aan een kalenderjaar. De jaarlijkse subsidies worden meestal in de vorm van een meerjarige subsidieverleningsbeschikking voor een periode van ten hoogste 4 jaren verstrekt. Na het verstrijken van die periode kan uiteraard opnieuw worden besloten een jaarlijkse subsidie te verstrekken. Voor de periode van 4 jaar is gekozen, omdat deze termijn én aansluit bij de zittingstermijn van de raad (hoewel die termijnen uiteraard niet gelijk hoeven te lopen) én het een goede termijn lijkt om te bezien of eerder vastgestelde beleidsdoelen nog gelden en, zo ja, die met de verstrekte subsidies worden gediend. Aan het na afloop van het subsidietijdvak weigeren van de jaarlijkse subsidie voor een nieuw tijdvak stelt artikel 4:51 Awb in het kader van de zorgvuldigheid (vertrouwensbeginsel e.d.) hoge eisen.
Naast het in afdeling 4.2.8 Awb bepaalde kunnen in de subsidiebeschikking zeer goed afspraken over de verplichtingen e.d. worden vastgelegd. Dit laatste is ook mogelijk in de vorm van een uitvoeringsovereenkomst (artikel 4:36). De uitvoeringsovereenkomst betreft een uitwerking van de subsidieverplichtingen zoals opgenomen in de subsidieverlening. Het opnemen van volstrekt nieuwe verplichtingen in de overeenkomst is dus niet toegestaan. In het kader van de deregulering heeft echter niet het opstellen van een uitvoeringsovereenkomst naast de subsidiebeschikking, maar het opnemen van alle verplichting e.d. in één document, de subsidieverleningsbeschikking, de voorkeur. Op deze wijze wordt voorkomen dat er twee "momenten" binnen de subsidieverlening ontstaan, waardoor de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar wordt gefrustreerd. Immers, als de uitvoeringsovereenkomst niet op hetzelfde moment tot stand komt als het moment van de beschikking tot subsidieverlening zelf, maar bv. pas na vier weken nadat de subsidieverlening is afgegeven, is de totale bezwarentermijn van zes weken is dan al voor een aanzienlijk deel verstreken.
Juist bij per jaarlijks verstrekte subsidies is de aard en grootte van de instelling en de hoogte van de subsidie bepalend voor de omvang van aanvullende afspraken.
Eenmalige subsidies zijn subsidies die voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde periode van maximaal vier jaar subsidie wil verlenen. Het kan zowel om grote als kleine bedragen gaan. Het gaat het om subsidieverstrekking van activiteiten met een eenmalig, experimenteel of projectmatig karakter. Ook kan het gaan om een subsidie ten behoeve van het doorgang doen vinden van de gebruikelijke activiteiten van de subsidieontvanger, terwijl die doorgang door bijzondere, incidentele omstandigheden anders niet gewaarborgd zou zijn. Hierbij kan worden gedacht aan inhuur van uitzendkrachten voor de vervanging van niet-verzekerd, arbeidsongeschikt geworden personeel, het vervangen van een teloor gegaan bedrijfsgebouw en dergelijke. Of aan projectsubsidies die worden gegeven voor door de subsidieontvanger te realiseren bijzondere projecten, zoals bijvoorbeeld een dansvoorstelling of kunstmanifestatie. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.
In de praktijk is het mogelijk dat meerdere malen achter elkaar een eenmalige subsidie aan dezelfde instelling wordt verleend. Deze biedt dan echter niet dezelfde waarborgen wat betreft de voortzetting daarvan in de toekomst als een jaarlijkse subsidie, die immers is bedoeld voor de reguliere activiteiten. Ook subsidies voor incidentele gevallen kunnen hier onder vallen. Zie voor de toelichting hierbij hierboven onder 2 “De Awb”, de toelichting bij “incidentele subsidies”.
In de Awb is in artikel 4:34 geregeld dat bij de subsidieverlening een beroep kan worden gedaan op het zogenaamde begrotingsvoorbehoud: de voorwaarde dat, voor zover een subsidie is verleend ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, zij kan worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. Het begrotingsvoorbehoud dient in de subsidieverleningsbeschikking te worden opgenomen, tenzij in de verordening waarop de subsidieverlening berust, de Asv dus, voortvloeit dat dit niet kan. In de Asv is dit niet uitgesloten. De voorwaarde vervalt als het college niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op de voorwaarde doet. Als het college een beroep op het begrotingsvoorbehoud wil doen in verband met bezuinigingen dient dit zorgvuldig te geschieden. De procedure daarvoor in geval van langdurige subsidierelaties is terug te vinden in de artikelen 4:50 (intrekking tijdens subsidietijdvak) en 4:51 Awb (weigering subsidieverlening voor nieuw subsidietijdvak).
7. Beslistermijnen en Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen
Per 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Hierdoor lopen bestuursorganen, die zich niet aan de termijnen houden, het risico met een dwangsom te worden geconfronteerd. Het doel van de wet is waarborgen dat de overheid een betrouwbare partner is van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. In de wet staat dat de overheid dit onder andere moet doen door tijdig te beslissen op een aanvraag. De aanvrager heeft daar recht op. Tijdig betekent: binnen de geldende termijn. Dat kan een wettelijke of een redelijke termijn zijn. Een beslissing moet zo nodig kunnen worden afgedwongen. Onder bepaalde voorwaarden kan de gemeente de beslistermijn verlengen. De wet omschrijft de volgende situaties:
- de gemeente verzoekt de aanvrager de aanvraag aan te vullen door meer informatie te verschaffen.
- de gemeente wacht op informatie uit het buitenland.
- de aanvrager stemt schriftelijk in met uitstel.
- de vertraging is te wijten aan de aanvrager, bijvoorbeeld als hij steeds opnieuw vraagt om uitstel van aan te leveren gegevens of de dag voor de beslistermijn afloopt een dik pak met aanvullende gegevens opstuurt.
- de gemeente is door overmacht niet in staat is te beslissen. Er moeten dan wel abnormale en onvoorziene omstandigheden zijn, waarop de gemeente geen invloed heeft, zoals het volledig afbranden of onder water lopen van het gemeentehuis.
In bijna alle gevallen dient de gemeente de aanvrager direct mee te delen, dat de beslistermijn is opgeschort en binnen welke termijn alsnog een beslissing moet worden genomen. Met de in de verordening opgenomen mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen moet dus niet al te makkelijk worden omgegaan. De in deze Algemene verordening gekozen termijnen voor besluiten zijn met 13 weken aan de ruime kant. Voor de beoordeling van complexe subsidieaanvragen heel redelijk; voor afhandeling van een eenvoudig besluit tot subsidievaststelling zeer ruim. De praktijk leert dat gemeenten wel alert zijn op het verstrijken van de termijn bij een besluit tot aanvraag van een subsidie en minder alert bij besluiten op verzoeken tot vaststellen van een subsidie. De wet biedt voldoende handvatten om proactief te reageren. Zo bestaat de mogelijkheid om, indien nodig, de aanvrager schriftelijk te laten instemmen met onvoorzien uitstel.
In de Algemene subsidieverordening zijn geen bepalingen opgenomen over de werkwijze en procedures indien subsidieontvangers zich niet houden aan de procedures en verplichtingen. De Awb geeft hiervoor voldoende handvaten. Bijvoorbeeld, indien aanvragen niet tijdig of onvolledig worden ingediend, dient de subsidieontvanger een termijn gegund te worden waarbinnen de aanvraag kan worden aangevuld, dit volgt uit artikel 4:5 Awb. Voldoet de aanvrager daar niet aan binnen de termijn, dan kan de gemeente de aanvraag op vereenvoudigde wijze afdoen. Dat betekent dat de gemeente niet op de inhoudelijke merites van de aanvraag hoeft in te gaan. Of, indien de aanvrager niet voldoet aan zijn verplichtingen kan de gemeente op grond van de artikelen 4:46 – 4:50 Awb de subsidieverlening intrekken of wijzigen. Aangezien met deze bevoegdheden een inbreuk gemaakt wordt op het vertrouwensbeginsel, dient hiermee terughoudend en in alle redelijkheid te worden omgegaan. Daarbij zijn de ernst van de tekortkoming en de gevolgen van de verlaging voor de subsidieontvanger van belang zijnde factoren. De artikelen 4:50 en 4:51 Awb bieden tevens een handvat voor het afbouwen of niet opnieuw verlenen van subsidies o.a. in verband met bezuinigingen binnen de gemeente.
Artikelsgewijze toelichting op de Algemene Subsidie Verordening gemeente Wageningen 2012
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begripsomschrijvingen in dit artikel van de Asv zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen die al in de Awb worden gebruikt en toegelicht worden zo min mogelijk herhaald.
Artikel 1.2 Reikwijdte van de Algemene subsidieverordening
Dit artikel is van belang omdat het de terreinen waarop de gemeente subsidie kan geven afbakent. Tevens vallen hier de subsidies onder die rechtstreeks in de begroting zijn opgenomen. De subsidie valt dan rechtstreeks onder de Awb. De Awb biedt voor deze mogelijkheid een uitzonderingsbepaling.
Artikel 1.3 Rechtspersoonlijkheid
Regel is, dat subsidie wordt verstrekt aan instellingen die een volledige rechtspersoonlijkheid bezitten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om daarvan in bijzondere gevallen af te wijken, dat wil zeggen voor activiteiten die passen binnen het subsidiebeleid en waarbij de omstandigheid dat deze niet worden gerealiseerd door een (volledige) rechtspersoonlijkheid bezittende instelling geen beletsel is.
De eis dat alleen aan rechtspersonen subsidie wordt verleend is mede ter bescherming van de aanvrager. Is de aanvrager een natuurlijk persoon, dan is deze hoofdelijk aansprakelijk c.q. verantwoordelijk voor de besteding van de subsidie. Verder voorkomt het mogelijke fraude en biedt een rechtspersoon meer waarborgen voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten (i.v.m. de continuïteit).
Artikel 1.4 De rol van de raad
De bevoegdheidsverdeling in dit artikel geeft aan dat de raad stuurt op hoofdlijnen. De raad stelt het inhoudelijke en financiële kader. Zie ook hoofdstuk 3 van de algemene toelichting.
Artikel 1.5 De rol van het college
De bevoegdheidsverdeling geeft aan dat het college verantwoordelijk is voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde beleid. Zo besluit het college omtrent verlening, intrekking, wijziging en vaststelling van subsidie. Daarnaast is het college bevoegd de nadere regels en beleidsregels vast te stellen ter uitwerking van de Asv. Zie ook hoofdstuk 3 van de algemene toelichting.
In de Awb is in hoofdstuk 5, afdeling 5.1 het nodige geregeld omtrent toezichthouders. Een uitgebreide regeling in de Asv is daarom niet nodig. Wel moet de Asv de mogelijkheid aangeven om toezichthouders aan te wijzen.
Op grond van het bepaalde in afdeling 5.1 moet de instelling de toezichthouder toegang verlenen tot de accommodatie en de administratie. Hij is bevoegd inlichtingen te vorderen en zo nodig zakelijke bescheiden en gegevens mee te nemen om kopieën te kunnen maken.
Artikel 1.7 Subsidieplafond en verdelingsmaatstaf
Volgens de Awb kan een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift worden ingesteld. Deze Asv doet dat door de bedragen genoemd in de door de raad vastgestelde programma’s of een daaronder vallend product uit de programmabegroting te bestemmen als subsidieplafond.
Met de vaststelling van een subsidieplafond wordt voorkomen dat een subsidieregeling tot onbegrensde uitgaven leidt. Een subsidie moet namelijk worden geweigerd, voor zover door verstrekking van de subsidie een vastgesteld subsidieplafond zou worden overschreden.
Het subsidieplafond is dus tevens een weigeringsgrond. Hiertoe is geen verdere motivatie vereist. Verwijzing naar artikel 4:25, tweede lid Awb is voldoende. De weigeringsplicht geldt overigens niet als het bestuursorgaan te laat is met de aankondiging van een voornemen tot niet-voortzetten van een meer dan drie jaar durende subsidieverstrekking (art. 4:51 Awb).
De regeling van het subsidieplafond beoogt enerzijds recht te doen aan de rechtszekerheid van subsidieaanvragers, anderzijds aan de begrotingsdiscipline.
Lid 3 biedt de mogelijkheid om naast het principe van de volgorde van ontvangst ook de mogelijkheid te hebben te kiezen voor een van de volgende verdelingsmaatstaven:
Het subsidieplafond incl. de verdelingsmaatstaven moet conform art. 4:27 lid 1 Awb bekendgemaakt worden voor aanvang van het tijdvak waarop het betrekking heeft. Ook behoren potentiële subsidieaanvragers te weten dat hun subsidieaanvraag kan worden geweigerd wegens het ontbreken van gelden, ook al voldoet de aanvraag aan de gestelde eisen.
Zie hoofdstuk 2 en 5 van de algemene toelichting.
In de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld welke subsidiesoort (jaarlijks of eenmalig) voor de desbetreffende instelling van toepassing is. Op deze manier is voor de subsidieontvanger meteen duidelijk welke regels op de subsidieverstrekking van toepassing zijn.
Indexering voor instellingen zonder vast personeel
Ieder jaar wordt de indexering opnieuw bezien en vastgesteld aan de hand van de gemeentelijke begrotingsrichtlijn. In geval van bezuinigingen kan de indexering worden vastgesteld op nul. De betreffende subsidieaanvragers moeten hiervan tijdig (dat wil zeggen vóór 1 april) op de hoogte worden gesteld, opdat zij hiermee rekening kunnen houden bij het opstellen van de begroting voor het volgende kalenderjaar.
Het tweede deel van deze bepaling is bedoeld voor de situaties die zo specifiek zijn dat het wenselijk is dat het college deze mogelijkheid tot haar beschikking heeft. Het college dient bij toepassing hiervan te motiveren waarom zij gebruik maakt van de afwijkingsmogelijkheid. Als het college gebruik maakt van deze afwijkingsmogelijkheid dienen de betreffende subsidieaanvragers tijdig (dat wil zeggen vóór 1 april) op de hoogte worden gesteld, opdat zij hiermee rekening kunnen houden bij het opstellen van de begroting voor het volgende kalenderjaar.
Indexering voor instellingen met vast personeel
In de vorige Asv (2007) werd bij de subsidieverlening voor instellingen met vast personeel een onderscheid gemaakt tussen materiële en personele kosten. In de praktijk was de hoogte van de personele en de materiële kosten niet altijd duidelijk. Er werden dan aannames gedaan. Bij de vaststelling van de subsidie werd de indexering van de personele kosten gecorrigeerd met de op dat moment beschikbare CAO-percentages. Daardoor was er vaak pas ver na afloop van het subsidiejaar duidelijkheid over de definitieve hoogte van het subsidiebedrag.
In de Asv 2012 is geregeld dat het college voor instellingen met vast personeel een ander indexeringspercentage dan genoemd in lid 1 van dit artikel kan vaststellen. Het is van belang dat de aanvragende instelling deze indexering al aangeeft in de begroting die zij op grond van artikel 2.2 lid 2 sub b bij de aanvraag indient. De verantwoordelijkheid voor een juiste indexering ligt daardoor in eerste instantie bij de aanvragende instelling zelf. Het indexeringspercentage bij de subsidieverlening zal dan in principe worden bepaald aan de hand van het bedrag dat de instelling bij de aanvraag aangeeft. Als dit percentage en/of de onderbouwing onvoldoende, onduidelijk of niet aannemelijk zijn, kan het college op grond van artikel 2.2 lid 4 alsnog verzoeken de desbetreffende gegevens te overleggen, te verduidelijken of nader te verklaren. Ook kan het college besluiten bij onvoldoende gegevens op basis van art. 4:5 Awb de aanvraag verder niet in behandeling te nemen. In het algemeen past deze werkwijze bij de terugtredende positie van de overheid en meer in het bijzonder bij het karakter van de subsidierelatie met grotere instellingen, waarbij merendeels sprake is van budgetfinanciering met de nodige eigen verantwoordelijkheid voor de instelling.
Artikel 1.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De mogelijkheid tot het opleggen van verplichtingen wordt noodzakelijk geacht om een doelmatig en rechtmatig subsidiebeleid te kunnen voeren. Enkele verplichtingen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb.
In lid 1 van dit artikel wordt verwezen naar de standaardverplichtingen in artikel 4:37 Awb. Op grond van artikel 4:37 Awb kan het college in de subsidiebeschikking of bij nadere regels verplichtingen opleggen met betrekking tot:
Daarnaast zijn in lid 2 van dit artikel de volgende verplichtingen rechtstreeks bij een subsidieverlening van toepassing verklaard, zodat deze gelden, ook als in de subsidiebeschikking daar niet rechtstreeks naar wordt verwezen:
- artikel 4:68: de subsidie-ontvanger stelt het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar;
- artikel 4:69 Awb: de subsidie-ontvanger voert een inzichtelijke administratie;
- artikel 4:70 Awb: de subsidie-ontvanger meldt aanmerkelijke verschillen tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten onder vermelding van de oorzaak daarvan;
- artikel 4:71 Awb: de subsidie-ontvanger vraagt toestemming voor de deelname in een rechtspersoon, het wijzigen van de statuten e.d..
De subsidieverplichtingen eindigen als de subsidie wordt vastgesteld.
In lid 3 is een verplichting opgelegd in de gevallen waarin met vrijwilligers wordt gewerkt. De activiteiten worden immers vaak op vrijwillige basis uitgevoerd. Het is van belang dat deze vrijwilligers in voldoende mate verzekerd zijn. De instelling dient hiervoor zorg te dragen, hetgeen niet wil zeggen dat zij deze verzekering ook zelf dient te bekostigen.
De meldingsplicht zoals opgenomen in lid 4 verplicht de subsidieontvanger tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening. De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere het direct vaststellen van subsidies tot € 5.000,- zoals geregeld in artikel 3.1, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.
Lid 5 van dit artikel biedt de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de in lid 2 tot en met 4 opgenomen verplichtingen.
Artikel 1.11 Vergoeding vermogensvorming
De subsidieontvanger is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente, wanneer de ontvangen subsidie tot vermogensvorming bij de subsidieontvanger heeft geleid. Hierbij gaat het in het bijzonder om situaties, waarbij vermogensbestanddelen niet langer dienen voor het verwezenlijken van het doel, waarvoor subsidie is verleend: denk aan situaties waarbij de subsidieontvanger goederen vervreemdt, de activiteiten heeft beëindigd, de subsidieverlening of –vaststelling wordt ingetrokken of de rechtspersoon wordt ontbonden.
Aangezien het niet redelijk is iedere vermogenstoename af te romen is de vergoedingsplicht gehouden aan enkele beperkingen, zoals genoemd in art. 4:41, lid 2, Awb.
Voorbeeld: De gemeente subsidieert de bouw van een clubhuis. De vereniging heft zichzelf op en verkoopt het clubhuis. De opbrengst van de verkoop na aftrek van de kosten wordt verdeeld onder de leden.
Voorbeeld: De gemeente subsidieert de exploitatie van een Stichting. De Stichting bouwt een reserve op. De Stichting stopt met de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en zet de reserve in voor andere activiteiten die niet passen binnen het gemeentelijke beleid.
In artikel 4:24 van de Awb wordt bepaald dat, indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, tenminste één maal in de vijf jaar een verslag moet worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij verordening anders is bepaald. Het artikel in de Asv biedt de mogelijkheid om, als het college van mening is dat de verslaglegging omtrent de subsidieverstrekking onvoldoende inzicht biedt in de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie, de subsidieverstrekking te evalueren op gescreend op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid.
Onder “rechtmatigheid” wordt in dit verband verstaan of de subsidie is besteed aan het doel, waarvoor zij verstrekt is, onder “doelmatigheid” of het beoogde doel op een efficiëntere manier is gerealiseerd en onder “doeltreffendheid” of het met de subsidieverstrekking beoogde in de beschikking vermelde doel daadwerkelijk is gerealiseerd.
Artikel 2.1 Termijn voor indiening aanvraag
Bij dit artikel wordt ten aanzien van de termijn een onderscheid gemaakt tussen de jaarlijkse subsidies en de eenmalige subsidies. Bij eenmalige subsidies is uitgegaan van een termijn van 8 weken voorafgaande aan de activiteit. Hiermee kan er enerzijds al wel voldoende concrete informatie door de subsidie-aanvrager over de activiteit worden aangeleverd, maar is er voor de gemeente ook nog tijd om de aanvraag te kunnen beoordelen en eventueel aanvullende stukken op te vragen. De termijn is bij jaarlijkse subsidies gesteld op uiterlijk 1 mei, dit in verband met de begrotingscyclus.
Artikel 2.2 Vereisten aanvraag voor subsidie
Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. Awb.
In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend. Met schriftelijk wordt meer bedoeld dan “op papier”. Zo kan de aanvraag ook digitaal worden ingediend, mits het college het door hem vastgestelde aanvraagformulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.
In de leden 2 en 3 is vastgelegd welke gegevens de aanvrager moet overleggen bij zijn subsidieaanvraag. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de aanvraag om een eenmalige en een jaarlijkse subsidie.
In lid 2 zijn de eisen vastgelegd ten aanzien van de te overleggen gegevens bij een aanvraag voor een subsidie. De over te leggen gegevens maken het mogelijk te beoordelen of de subsidiegelden doelmatig en rechtmatig worden ingezet.
Het gaat om de gegevens als genoemd in artikel 4:61 Awb lid 1, namelijk een activiteitenplan en een begroting. De inhoud van een activiteitenplan is vastgelegd in art. 4:62 van de Awb. Ingevolge dit artikel behelst het activiteitenplan een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen. Daarnaast worden per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen vermeld, waardoor het college zich een voorlopig oordeel kan vormen over de doelmatigheid waarmee de subsidieontvanger opereert.
De inhoud van de begroting is vastgelegd in artikel 4:63 Awb. De begroting betreft een overzicht van de voor het boekjaar/kalenderjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd. De begrotingsposten moeten ieder afzonderlijk van een toelichting worden voorzien. In lid 4:63 lid 3 wordt bepaald dat, tenzij voor de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft nog niet eerder subsidie is verstrekt, de begroting een vergelijking bevat met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.
Artikel 4:64 Awb verplicht een aanvrager die in het vorige jaar geen subsidie heeft aangevraagd (een zogeheten eerste aanvraag) om een aantal extra stukken te overleggen. Dit is noodzakelijk omdat het bestuursorgaan bij een eerste aanvraag in het algemeen nog niet voldoende inzicht heeft in het reilen en zeilen van de subsidieontvanger. Van de in lid 2 van artikel 4:64 Awb opgenomen verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring bij de laatste jaarrekening kan op grond van artikel 4:64 lid 3 Awb door het college ontheffing worden verleend.
De bevoegdheid van het college om nadere eisen te stellen of juist vrijstelling of ontheffing te verlenen van bepaalde vereisten is vastgelegd in lid 4. Een vrijstelling heeft betrekking op groepen van gevallen (besluit van algemene strekking), een ontheffing op individuele gevallen (beschikking). Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden. De mogelijkheid om van de eisen als genoemd onder af te wijken heeft met name betrekking op de eisen bij de aanvraag voor kleinere subsidies.
In lid 5 tenslotte is vastgelegd dat artikel 4:65 van toepassing is, dat wil zeggen dat als de aanvrager bij één of meer andere bestuursorganen tevens een aanvraag voor subsidie voor dezelfde activiteit heeft ingediend, hij hiervan mededeling doet in de aanvraag en daarbij de stand van zaken met de betrekking tot de beoordeling van die aanvraag aan de gemeente doorgeeft.
Artikel 2.3 Afhandelingstermijn aanvraag
Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie.
Directe subsidievaststelling zonder voorafgaande subsidieverlening bij subsidies tot € 5.000,-
Bij aanvragen om subsidie tot € 5.000,- is het uitgangspunt dat aan de beschikking tot subsidievaststelling geen beschikking tot subsidieverlening vooraf gaat. De aanvraag om subsidieverlening is dan de basis voor de subsidievaststelling. De subsidieverlening en tevens directe vaststelling vindt dan uiterlijk binnen 13 weken plaats. Dit is geregeld in artikel 3.1 Asv. In artikel 4:43 Awb is deze procedure vastgelegd, waarbij de artikelen 4:32 Awb (subsidie wordt verleend voor bepaald tijdvak), 4:35 lid 2 Awb (weigeringsgronden subsidieverlening in verband door oorzaak bij de subsidieontvanger ), 4:38 ((doelgebonden verplichtingen) en artikel 4:39 Awb (niet-doelgebonden verplichtingen) tevens van toepassing worden verklaard.
Afhandelingstermijn aanvraag subsidies vanaf € 5.000,-
In de regel wordt bij een eenmalige subsidie een afhandelingstermijn van acht tot dertien weken redelijk geacht. Uitgangspunt moet zijn, dat afhandelen binnen 13 weken de maximale termijn is, in principe wordt de aanvraag zo servicegericht, dus zo snel mogelijk afgehandeld.
Bij jaarlijkse subsidies ontvangt een instelling de verleningsbeschikking in principe nadat de gemeenteraad de begroting voor het komende jaar heeft goedgekeurd. Uiterlijk 31 december hebben de instellingen de beschikking ontvangen, zodat zij weten op welk bedrag zij kunnen rekenen voor het komende jaar.
In lid 3 van dit artikel is bepaald dat in nadere regels de beslistermijnen kunnen worden verkort of verlengd. Dit mede vanwege het feit dat de gemeente op grond van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, als zij zich niet aan de door zichzelf gestelde beslistermijnen houdt, met een dwangsom kan worden geconfronteerd. In gevallen waarin de behandeling van aanvragen zeker meer tijd zal vergen dan de hiervoor genoemde termijnen ligt het dan ook voor de hand in nadere regels deze langere beslistermijn vast te leggen. Ook kan het gaan om een (nieuwe) subsidie waarbij eerst moet worden afgewacht of in de begroting hiervoor gelden beschikbaar zullen worden gesteld.
Daarnaast kan juist een kortere termijn dan zoals in de Asv bepaald uitkomst bieden. Dit geldt bv. als de beslissing op de aanvraag voor een jaarlijkse subsidie op een kortere termijn wenselijk is dan na vaststelling van de gemeentebegroting voor het jaar of de jaren waarvoor de subsidie is aangevraagd. In dat geval kan met een begrotingsvoorbehoud worden gewerkt.
Onder omstandigheden kan het college zich een termijn van een half jaar gunnen om tot een beslissing te komen. Gezien de complexiteit van bepaalde subsidieaanvragen en de daarmee gemoeide gelden en nagestreefde beleidsdoelen is deze termijn verdedigbaar.
In de praktijk wordt meestal met voorschotten gewerkt. Op grond van art. 4:53 Awb is voorschotverlening alleen mogelijk indien de Asv dat bepaalt. Afgewogen moet worden of voorschotverlening noodzakelijk is. In principe wordt er voor 100% bevoorschot, dat wil zeggen dat het verleende subsidiebedrag in principe bij voorschot wordt uitbetaald. Er wordt naar gestreefd om bevoorschotting plaats te doen vinden op de eerste van de maand, het kwartaal of het jaar waarop deze betrekking heeft. Als er tegelijkertijd met een subsidieverlening meteen wordt vastgesteld is dit artikellid niet aan de orde.
Welk systeem van bevoorschotting wordt gehanteerd wordt vastgelegd in lid 2. Doel van bevoorschotting is het op zorgvuldige wijze omgaan met overheidsgelden, maar ook het voorkomen van renteverlies aan de zijde van de gemeente.
De wijze waarop de bevoorschotting plaatsvindt wordt in principe in de beschikking tot subsidieverlening meegenomen. Als er toch een separaat besluit over bevoorschotting wordt genomen is er sprake van een beschikking waartegen bezwaar en beroep openstaat.
De beslissing omtrent de bevoorschotting verplicht tot uitbetaling. Artikel 4:87 Awb geeft als standaardtermijn voor de betaling van geldschulden een termijn van 6 weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Van deze termijn kan bij wettelijk voorschrift worden afgeweken. In de Asv is deze termijn bepaald op 8 weken.
De in dit artikel genoemde weigeringsgronden bevatten een aanvulling op de weigeringsgronden die al in artikel 4:25 en 4:35 Awb zijn vermeld. Artikel 4:25, tweede lid Awb bepaalt dat een subsidie moet worden geweigerd (NB dit is verplicht) indien door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Het betreft hier het deel dat boven het subsidieplafond uitstijgt. Dit betekent dat in de weigeringsbeschikking niet meer behoeft te worden gemotiveerd, waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager. Artikel 4:35 betreft diverse omstandigheden aan de zijde van of te wijten aan de aanvrager.
Naast de weigeringsgronden in de Awb en de Asv kunnen in specifieke situaties in de beschikking nog andere weigeringsgronden worden geformuleerd. Zowel de artikelen van de Awb als de gronden in de Asv of beschikking vereisen een deugdelijke motivatie.
De voorwaarden en criteria genoemd onder lid a zijn alle verplichtingen en vereisten zoals deze in de Asv zijn geformuleerd. Bijvoorbeeld de vereisten genoemd in artikel 3.2.
De aanvullende weigeringsgronden zijn opgenomen om een extra waarborg in te bouwen voor de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidiegelden.
Art. 3.5 sub b geeft aan dat een subsidie altijd aanvullend is, dat wil zeggen, subsidie wordt in principe alleen verstrekt als een instelling niet zelf in zijn financiële middelen kan voorzien. Hieronder worden tevens begrepen activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit een “voorliggende voorziening”, zoals bijvoorbeeld de AWBZ, als activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit ondersteunende acties en/of bijdragen van betrokken groeperingen, instanties, instellingen of bedrijven.
Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 3.6. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan, dat wil zeggen dat er een vermoeden bestaat dat de subsidie voor criminele doeleinden e.d. zal worden gebruikt. Artikel 6 Wet Bibob biedt de mogelijkheid om de subsidie om die reden te weigeren mits de mogelijkheid hiertoe in de subsidieregeling, de Asv, is opgenomen.
Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie en voor welke (soort) subsidies de toepassing zinvol is. Als deze afweging is gemaakt dient het college hiervoor vervolgens goedkeuring te vragen aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (artikel 6 lid 3 Wet Bibob).
Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.
Hoofdstuk 3 Subsidievaststelling
De vaststelling van subsidies wordt geregeld in hoofdstuk 3 Asv en in artikel 4:42 tot en met 4:47 Awb.
Bij het systeem van verantwoording van de subsidies zoals geregeld in de artikelen 3.1 t/m 3.3 Asv is aansluiting gezocht bij de nota ‘Kaderbeheer financieel beheer rijkssubsidies’ en wel in die zin, dat de wijze van verantwoording afhankelijk is gemaakt van de hoogte van de subsidies.
Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt in artikel 3.2 lid 3 en 3.3 lid 3 geregeld dat alternatieve verantwoordingsbewijzen kunnen worden gevraagd. Daarmee wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt, dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten zijn met de hoogte van het subsidiebedrag.
Artikel 3.1 Vaststelling subsidies tot € 5000,-
Op de afhandeling van subsidies tot € 5000,- is het bepaalde in artikel 4:43 Awb van toepassing: nadat de aanvraag voor subsidieverlening is ingediend wordt er direct vastgesteld, de subsidieverlening wordt “overgeslagen”. Dit gelet op het geringe bedrag en het veelal eenmalige karakter van de subsidie. Er is dus sprake van een rechtstreekse vaststellingsbeschikking aan de hand van de aanvraag om subsidieverlening. De subsidieontvanger hoeft dan achteraf niet standaard verantwoording af te leggen aan de subsidieverstrekker, er hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) te worden ingediend. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie (bijvoorbeeld een ‘waarderingssubsidie’ dwz subsidies die verstrekt worden om waardering voor de activiteiten van de ontvanger uit te drukken zonder daarbij verder zware verantwoording te eisen) en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve (zonder voorafgaande aanvraag) vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.
Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient, desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.
Overigens kan middels de meldingsplicht in artikel 1.10 lid 4 Asv ook na de directe subsidievaststelling nog inzicht worden verkregen in de besteding van de subsidiegelden. Immers de subsidieontvanger is op grond van deze bepaling verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen wordt verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.
Artikel 3.2. Indienen aanvraag subsidievaststelling vanaf € 5.000,- tot € 50.000,-
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidiënt de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. De wijze van verantwoording wordt al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt. In artikel 4:45 Awb is geregeld wat bij de subsidievaststelling moet worden aangetoond. Lid 1 van artikel 4:45 Awb bepaalt dat moet worden aangetoond dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld, dus bij toekomstige activiteiten. In dat laatste geval moet worden teruggevallen op artikel 4:2 Awb, de algemene bepaling over bij een aanvraag in te dienen gegevens. In artikel 4:45 lid 2 Awb is bepaald dat de subsidieontvanger rekening en verantwoording moet afleggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In de Asv wordt uitgegaan van een activiteitenverslag en een financieel verslag, waarbij voor de omschrijving daarvan voor de duidelijkheid en eenduidigheid is aangesloten op de wijze van verantwoorden bij subsidies boven de € 50.000,- (zie artikel 3.3 lid 2 Asv).
Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat voor de verantwoording van de subsidieverlening andere of minder dan de in dit artikel genoemde gegevens vereist zijn. Waar het hier mede om gaat, is te voorkomen dat subsidieontvangers speciale stukken met andere verantwoordingsmethoden moeten opstellen dan zij gebruikelijk al doen. Zo kan uit een algemeen jaarverslag genoegzaam blijken, dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel, waarvoor de subsidie werd verstrekt.
Artikel 3.3 Indienen aanvraag subsidievaststelling vanaf € 50.000,-
Bij jaarlijkse subsidies kan op grond van deze bepaling er dus voor worden gekozen om óf na afloop van een gedeelte van het tijdvak, dat wil zeggen na ieder kalenderjaar de subsidie vast te stellen, óf na afloop van het gehele subsidietijdvak. Dit kan in de beschikking tot subsidieverlening worden aangegeven. Voor eenmalige subsidies is het vaststellingsmoment eenmalig, te weten na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. De vaststelling van de subsidie kan na afloop van het jaar, danwel na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend.
Op grond van dit artikel worden op de vaststelling van subsidies vanaf € 50.000,- de artikelen 4:75 tot en met 4:80 Awb van toepassing verklaard.
Artikel 4:75 Awb bepaalt de aanvraag tot vaststelling in ieder geval vergezeld gaat van een financieel verslag en activiteitenverslag.
In artikel 4:76 Awb is omschreven wat onder een financieel verslag wordt verstaan bij volledige subsidiëring, dat wil zeggen dat de subsidie-ontvanger zijn inkomsten geheel ontleed aan de subsidie.
Artikel 4:77 Awb bepaalt wat de inhoud van een financieel verslag moet zijn bij niet-volledige subsidiëring.
Artikel 4:78 betreft de accountantsverklaring, waarvan bij wettelijk voorschrift of per individuele beschikking vrijstelling respectievelijk ontheffing kan worden verleend. In de Asv wordt van deze vrijstellingsmogelijkheid gebruik gemaakt door alleen bij subsidies vanaf € 50.000,- een accountantsverklaring te eisen.
Artikel 4:79 Awb betreft een uitbreiding van de accountantscontrole met de controle op de naleving van de subsidieverplichtingen.
Artikel 4:80 bevat de inhoud van het activiteitenverslag, namelijk een beschrijving van de aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidiewerd verleend en een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen.
Ook hier is, evenals in artikel 3.2, in het derde lid vastgelegd dat het college kan bepalen dat voor de verantwoording van de subsidieverlening andere of minder dan de in dit artikel genoemde gegevens vereist zijn.
Artikel 3.4 Verzoek om uitstel van het indienen van de gegevens tot subsidievaststelling
Er kunnen redenen zijn waarom een instelling niet kan voldoen aan de termijn als bedoeld in artikel 3.2 en 3.3. Dit artikel biedt de mogelijkheid om dit schriftelijk en onderbouwd voor te leggen aan het college. In lid 2 worden de indieningstermijnen genoemd die bij het inwilligen van het uitstel in beeld komen.
Artikel 3.5 Afhandelingstermijn aanvraag subsidievaststelling vanaf € 5.000,
In lid 1 van dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie. Dit geldt dus voor alle subsidies vanaf € 5.000,-, tenzij er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.1. lid 2.
Artikel 3.5 lid 2 biedt de mogelijkheid om de beslistermijn op te schorten.
Artikel 3.4 lid 3 biedt de basis om, als de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, na een rappel tot ambtshalve vaststelling (zonder voorafgaande aanvraag) van de subsidie over te gaan.Op deze wijze kan de procedure toch worden afgerond zonder dat de gemeente moet blijven wachten tot de subsidie-ontvanger actie onderneemt. Dit in aansluiting op artikel 4:44 lid 3 en 4 Awb.
De instellingen hebben recht op een vlotte afwikkeling als de subsidie eenmaal is vastgesteld. Ook hier is, in aansluiting op het bepaalde in artikel 2.4 Asv omtrent de uitbetaling van voorschotten, gekozen voor een termijn van 8 weken. Het gaat hier om de feitelijke uitbetaling aan de hand van de subsidievaststelling, er is geen sprake van een aparte beschikking waartegen bezwaar mogelijk is. Dit in tegenstelling tot bij de bevoorschotting, waarbij wel sprake is van een aparte beschikking, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening de bevoorschotting al is meegenomen.
Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een instelling in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze Asv. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.
Een aantal verordeningen komt te vervallen met de inwerkingtreding van de nieuwe algemene subsidieverordening. Een aantal deelverordeningen en voormalige beleidsregels zijn vervangen door nadere regels. Het overgangsrecht strekt ertoe om, in het geval subsidieverlening nog onder het oude recht heeft plaatsgevonden, de subsidie volgens dat zelfde regime wordt vastgesteld.Voor jaarlijkse subsidies geldt het jaar 2012 nog als overgangsjaar. Dit aangezien de aanvragen hiervoor al in 2011, nog op basis van de Asv 2007, zijn ingediend.