Organisatie | Amstelveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagen en verlagingverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen |
Citeertitel | Toeslagen en verlagingverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Toeslagen en verlagingverordening Wet werk en bijstand gemeente Amstelveen 2005, vastgesteld 28 september 2005.
Wet werk en bijstand, art. 8
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-10-2012 | Nieuwe regeling | 14-12-2011 Gemeenteblad, Officiële bekendmakingen,2011, week 52, blz. 3 | Nr. 11-76 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het berekeningsjaar per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag; 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, zoals: de rioolrechten, de onroerendezaakbelasting, de brand/ opstalverzekering voor de eigen woning, watersysteemheffing gebouwd en noodzakelijke onderhoudslasten;
overige woonkosten: kosten die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het bewonen van een woning, waaronder ten minste worden verstaan de kosten van belastingen, heffingen en verzekeringen verbonden aan de woning en kosten van vaste lasten, zoals de vastrechtkosten voor levering van gas, elektriciteit en water;
netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting en premies volksverzekeringen.
HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG
De bijstandsnorm en/of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.
De toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, niet zijnde schoolverlater, in afwijking van artikel 3, vastgesteld op maximaal 10% van het netto minimumloon.
In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 wordt, indien één van de medebewoners een verzorgingsbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad is, aangenomen dat zowel de verzorgingsbehoevende als de medebewoner in redelijkheid geen kosten met elkaar kunnen delen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening naar hun oordeel tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Binnen de WWB zelf (artikel 4) wordt invulling gegeven aan het begrip zorgbehoefte. De belanghebbende dient zelf aan te tonen te voldoen aan dit begrip.
1.Zorgbehoefte broer, zus, grootouder of kleinkind (2e graad).
Wat voor deze groep als zorgbehoefte geldt, is niet in de WWB opgenomen. Volgens jurisprudentie (o.a. LJN: BR3329) is er sprake van zorgbehoefte als om moverende reden wordt afgezien van AWBZ-plaatsing, als de klant op wachtlijst voor AWBZ-plaatsing staat, of als de klant is aangewezen op intensieve zorg van anderen wegens stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard.
2.Zorgbehoefte voor kind of ouder:
In deze situatie kan een zorgbehoevend gezinslid het college verzoeken om niet onder het gezinsbegrip te vallen. Het moet gaan om een meerderjarig iemand die:
Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.
Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimum-huurgrens die de Wet op de huurtoeslag hanteert. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.
Dit begrip komt niet voor in de Wet werk en bijstand. Het is van belang dat dit begrip wordt gedefinieerd in artikel 1, eerste lid van de verordening. Om deze reden is het begrip hier toegevoegd. De opsomming van kostensoorten in de definitie is niet limitatief. De genoemde kostensoorten vallen ten minste onder het begrip "overige woonkosten". Daarnaast kan nog rekening worden gehouden met kostensoorten als kosten van contributies en abonnementen en van duurzame gebruiksgoederen.
Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 37, eerste lid van de Wet werk en bijstand en moet overeenkomstig worden uitgelegd.
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Dit artikel regelt de verhoging van de landelijke bijstandsnorm met een toeslag van maximaal 20 procent van het wettelijk minimumloon, voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar die niet in een inrichting verblijven.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen en sluiten dus in de situatie dat dit niet het geval is niet zonder meer aan bij de feitelijke noodzakelijke bestaanskosten van de belanghebbende.
De hoogte van de noodzakelijke kosten van het bestaan wordt mede bepaald door de mate waarin de belanghebbende de kosten met een ander kan delen. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. Dit laat onverlet dat ook alle andere uitgaven in aanmerking dienen te worden genomen waarbij partners schaalvoordeel hebben door het gezamenlijk opbrengen van alle kosten van huisvesting en huishouding. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name worden gedacht aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.
Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is er van uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.
Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit.
De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het toelachende. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.
Artikel 30, tweede lid van de WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27 en 28 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, van de WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. Indien woonruimte wordt bewoond waarin er sprake is van gezamenlijke voorzieningen als bijvoorbeeld keuken en badkamer, wordt er van uitgegaan dat de kosten worden gedeeld.
De artikelen 27 en 28 van de WWB geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandsnorm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening).
De in artikel 3, derde lid genoemde kosten worden betrokken bij het vaststellen van het recht op een toeslag. Hierna is aangegeven welke kosten daartoe onder meer kunnen worden gerekend.
Tot de woonkosten behoren: de huur of, bij woningen in eigendom, betaling van rente en bijkomende kosten. De woonkosten kunnen worden gedeeld:
voor wat betreft de financiële effecten voor het bepalen van (de hoogte van) de toeslag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderhuurders en kostgangers die op commerciële basis een woning bewonen en anderzijds onderverhuurders en kostgevers die voor een commerciële prijs een deel van hun woning beschikbaar stellen;
Tot de overige woonkosten worden onder meer gerekend:
Het betreft hier geen limitatieve opsomming.
Indien en voor zover aanvrager deze kosten niet kan delen, wordt hiermee bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag rekening gehouden. Voor de bepaling hiervan is de definitie opgenomen uit het Burgerlijk wetboek, boek vier, artikel 1623 a, derde lid van een zelfstandige woning.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever ervan uitgegaan dat deze de bestaanskosten geheel met een ander kan delen, net zoals dat bij het gezin het geval is. De gezinsuitkering dient dan ook als uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag. De gezinsuitkering is gebaseerd op het principe dat het gezin alle kosten geheel kunnen delen.
Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder de kosten echter niet kan delen, wordt er een toeslag gegeven ter dekking van deze kosten. De bedragen worden bepaald in percentages van het minimumloon. Om de hoogte van de toeslag te kunnen bepalen moet worden nagegaan welk deel van de gezinsuitkering bestemd zou zijn ter dekking van deze kostenposten.
Aan de in het derde lid genoemde kostenposten worden de volgende percentages gekoppeld:
In de gezinsuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Dit percentage is gebaseerd op de norm die door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt gehanteerd voor de vaststelling van de grens voor huurtoeslag. Zoals hiervoor uiteengezet is, omvat de basisnorm voor een alleenstaande daarmee een bedrag ter hoogte van 9% van het netto minimumloon voor de dekking van woonkosten. Een alleenstaande die de woonkosten niet kan delen, ontvangt bovenop de basisnorm een toeslag van 9% van het netto minimumloon.
De gezinsuitkering omvat voor deze kostenpost, volgens berekeningen gemaakt door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een bedrag ter hoogte van 12% van het netto minimumloon. Een alleenstaande die deze kosten niet kan delen ontvangt een toeslag van 6% van het netto minimumloon.
De hier genoemde toeslagen tellen op tot 15% van het netto minimumloon. Een toeslag voor een echte alleenstaande (ouder) bedraagt echter 20% van het netto minimumloon. Deze extra 5% wordt gegeven omdat partners een optimaal voordeel behalen omdat zij veelal alles gezamenlijk doen zoals het nuttigen van maaltijden, gezamenlijk op vakantie gaan, gezamenlijke sociale verplichtingen hebben, economischer gebruik maken van nutsvoorzieningen etc. Dit voordeel bedraagt in procenten uitgedrukt dus ongeveer 5% van het netto minimumloon. Hierin onderscheidt zich de "gezamenlijke huishouding" van "twee personen die een woning bewonen, alle kosten delen, doch niet voldoen aan de definitie van een gezamenlijke huishouding".
De toeslag wordt trapsgewijs opgebouwd:
Hierbij wordt uitgegaan van het principe "hoe minder voorzieningen worden gedeeld, hoe minder kosten kunnen worden gedeeld, hoe hoger de toeslag is".
De maximale toeslag wordt bereikt indien geen kosten kunnen worden gedeeld.
Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden of het gezin kunnen schaalvoordelen genieten, wanneer zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gezinsuitkering wordt verlaagd.
De in artikel 4, tweede lid genoemde kosten worden betrokken bij het vaststellen van het recht op een toeslag. Hierna is aangegeven welke kosten daartoe onder meer kunnen worden gerekend.
Tot de woonkosten behoren: de huur of, bij woningen in eigendom, betaling van rente en bijkomende kosten. De woonkosten kunnen worden gedeeld indien de partners met een of meer personen gezamenlijk een woning bewonen.
Voor wat betreft de financiële effecten voor het bepalen van (de hoogte van) de toeslag wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds onderhuurders en kostgangers die op commerciële basis een woning bewonen en anderzijds onderverhuurders en kostgevers die voor een commerciële prijs een deel van hun woning beschikbaar stellen.
·Tussen bloedverwanten in de eerste graad is een commerciële relatie niet mogelijk, dan is er in principe sprake van een gezin.
Tot de overige woonkosten worden onder meer gerekend:
Het betreft hier geen limitatieve opsomming.
Indien en voor zover aanvrager deze kosten kan delen, wordt hiermede bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging rekening gehouden.
Indien woonruimte wordt bewoond waarin er sprake is van gezamenlijke voorzieningen als bijvoorbeeld keuken en badkamer, wordt er van uitgegaan dat de kosten worden gedeeld.
Nagegaan moet worden welk deel van de gezinsuitkering bestemd is voor een bepaalde kostenpost. Indien deze kostenposten kunnen worden gedeeld, wordt het voordeel berekend. Dit voordeel wordt in mindering gebracht op de norm voor het gezin.
Aan de in het tweede lid genoemde kostenposten worden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, vierde lid, de volgende percentages gekoppeld:
In de gezinsuitkering is voor de woonkosten een bedrag opgenomen ter hoogte van 18% van het netto minimumloon. Gezinnen die de woonkosten kunnen delen, hebben een schaalvoordeel ter hoogte van 9% van het netto minimumloon. De verlaging bedraagt dan ook 9% van het netto minimumloon.
De gezinsuitkering omvat voor deze kostenpost een bedrag ter hoogte van 12% van het netto minimumloon. Gezinnen die deze kosten kunnen delen, hebben een schaalvoordeel van 6% van het netto minimumloon. De verlaging bedraagt dan ook 6% van het netto minimumloon.
De hier genoemde verlagingen tellen op tot 15% van het netto minimumloon.
Zodra er een voorziening is die men met een ander kan delen, wordt de basisnorm verlaagd met het daarbij behorende percentage van het netto minimumloon. Hierbij wordt uitgegaan van het principe "hoe meer voorzieningen worden gedeeld, hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe hoger de verlaging".
De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.
Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huurtoeslag. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 18% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 18% van het netto minimumloon.
De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gezinnen geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de norm plaats.
Het minimumloon in een voltijds dienstbetrekking is nauwelijks hoger dan de bijstandsnorm. Op die manier is er nauwelijks of geen stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21-jarige alleenstaanden op maximaal 10% van het netto minimumloon gesteld.
Indien gebruik wordt gemaakt van de verlaging mogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Derhalve wordt voorgesteld de maximale verlaging van toeslag en/of norm op 20% te stellen.
Gezien de landelijke tendens om ouderen en gehandicapten zoveel mogelijk thuis te verzorgen, is het wenselijk om bij medebewoners, waarvan er één verzorgingsbehoevend bloedverwant in de eerste of tweede graad is, de toeslag voor zowel de verzorgende als voor de verzorgde op 20% te stellen. Gesteld kan worden dat in verband met de zorgbehoefte er extra kosten zijn, waardoor een hogere toeslag van 20% in de rede ligt.
Indien op voorhand wordt uitgegaan van schaalvoordelen en dus van een lagere toeslag, kan dat de verzorging door medebewoners belemmeren.