Organisatie | Assen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 |
Citeertitel | Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 13-06-2013 | BB 2013-00282 | |
01-04-2012 | 01-07-2013 | Onbekend | 17-11-2011 | BB 2011-01211 |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Het bij en krachtens deze verordening bepaalde verstaat onder:
Wet maatschappelijke ondersteuning zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad; |
|||
Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad; |
|||
ingezetene van de gemeente Assen die door ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij maatschappelijke participatie; |
|||
deelname aan het maatschappelijk leven door het voeren van een huishouden, het gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het gebruik maken van regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen, het ontmoeten van andere mensen alsmede het aangaan en het onderhouden van sociale verbanden; |
|||
het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen tot het treffen van voorzieningen die maatschappelijke participatie mogelijk maken; |
|||
een direct beschikbare voorziening met een beperkte toegangsbeoordeling, die voor een belanghebbende maatschappelijke participatie mogelijk maakt; |
|||
voorziening die voor een belanghebbende individueel maatschappelijke participatie mogelijk maakt als een algemene voorziening daarin niet voorziet, met inbegrip van de instandhouding van de voorziening; |
|||
belanghebbende aan wie het college een individuele voorziening heeft toegekend; |
|||
geldbedrag als bepaald in de wet voor het verwerven van een individuele voorziening; |
|||
tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening; |
|||
individuele voorziening anders dan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget; |
|||
eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een individuele voorziening als bepaald in de wet; |
|||
het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruikspatroon van een huishouden vergelijkbaar met dat van de belanghebbende; |
|||
het naar geldende maatschappelijke normen gangbare bestedingspatroon van een huishouden vergelijkbaar met dat van de belanghebbende; |
|||
kosten van een individuele voorziening voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de belanghebbende als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; |
|||
woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben; |
|||
ondersteunen bij of overnemen van activiteiten voor een huishouden; |
|||
het verzamelinkomen of belastbaar inkomen als bepaald in het besluit; |
|||
bijstandsnorm als bepaald in de Wet Werk en Bijstand; |
|||
het inkomen als bepaald in de Wet Werk en Bijstand en |
|||
eigen auto van de belanghebbende of een auto die een persoon uit zijn omgeving ter beschikking stelt voor zijn vervoer. |
Artikel 4. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van en persoonsgebonden budgetten voor voorzieningen
Het college zal een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:
Artikel 15 Bezoekbaar maken van een woning
Een belanghebbende komt in aanmerking voor een voorziening in het bezoekbaar maken als:
Hij zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de wet toelating zorginstellingen erkende instelling, en
Artikel 22. Bijzondere beperkingen
Een belanghebbende komt voor een handbewogen, elektrische of duwrolstoel in aanmerking als zijn beperkingen het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.
Een belanghebbende die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
HOOFDSTUK 6. AANVRAAG EN VOORSCHOT
Het college bepaalt bij het uitvoeringsbesluit de gevallen, waarin het vooruitlopend op de toekenning van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening een voorschot verstrekt gelijk aan het op basis van de aanvraag te verwachten bedrag van respectievelijk deze tegemoetkoming of dit budget.
HOOFDSTUK 7. Betalen, wijzigen, intrekken, beëindiging en terugvorderen
Alle betalingen op grond van het bij of krachtens deze verordening bepaalde geschieden op het door de rechthebbende verstrekte bankrekeningnummer.
Artikel 26. Wijzigingen in de situatie
De rechthebbende deelt aan het college alle feiten en omstandigheden mee, waarvan hij redelijkerwijs begrijpt of heeft moeten begrijpen dat deze van invloed zijn op een aan hem verstrekte individuele voorziening.
Artikel 27. Beëindiging van een voorziening van rechtswege
Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de voorziening op de dag gelegen na de dag waarop hij overleden is.
Artikel 28. Intrekking of wijzigen van een voorziening
met ingang van de dag waarop van de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt indien de voorziening in natura is verstrekt en met ingang van de dag waarop de genoemde omstandigheden optraden indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming is verstrekt.
Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet aangewend of niet volledig aangewend is voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Het college kan een betaalde financiële tegemoetkoming of een betaald persoonsgebonden budget of voorschot terugvorderen indien en voor zover de rechthebbende deze tegemoetkoming of dit budget niet heeft aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden of deze niet overeenkomstig het bij of krachtens deze verordening bepaalde verantwoord heeft.
Indien het recht is ingetrokken of geëindigd op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening of op een persoonsgebonden budget waarmee een voorziening in eigendom is aangekocht vordert het college deze voorziening terug of in het geval van een persoonsgebonden budget een deel van dit buidget naar rato.
Het college kan van de bepalingen van deze verordening afwijken als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan de bij of krachtens deze verordening vastgestelde bedragen jaarlijks per 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar verhogen of verlagen overeenkomstig de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie met uitzondering van de eigen bijdrage.
Toelichting op de VERORDENING INDIVIDUELE VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ASSEN 2012
Het maatschappelijke doel van de Wmo kan in één woord worden samengevat: meedoen. Meedoen aan alle facetten van de samenleving, door iedereen: jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. Als meedoen of zelfstandig wonen niet lukt zonder hulp, kunnen burgers de gemeente vragen om ondersteuning. Daarom is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in het leven geroepen. Deze wet geeft de opdracht aan gemeenten om een samenhangend lokaal beleid op te stellen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning. De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen (de verordening) geeft daar invulling aan voor een specifiek onderdeel: de individuele voorzieningen die de gemeente ter beschikking stelt in het kader van de compensatieplicht. Het gaat dan om vier activiteiten: het voeren van een huishouden en het normale gebruik van een woning, het verplaatsen in en om de woning en het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Als iedereen zelfredzaam is in deze activiteiten is het mogelijk om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Een individuele voorziening is bedoeld om mensen te helpen als zij beperkt zijn in hun zelfredzaamheid in deze activiteiten.
Bij het toekennen van een individuele voorziening houdt de gemeente rekening met de specifieke wensen en omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt er ook bekeken of de aanvrager kan rekenen op hulp van familie of ondersteuning uit zijn omgeving. Hierdoor worden de individuele voorzieningen zo goed mogelijk afgestemd op de situatie en de behoeften van de aanvrager.
Er zijn verschillende redenen om de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2007 te vervangen. Bij het uitvoeren van de verordening deden zich verschillende problemen voor, bijvoorbeeld rondom de verantwoording van de persoonsgebonden budgetten. Op grond van recente jurisprudentie blijkt dat de systematiek voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden aangepast moest worden. In de nieuwe verordening wordt er niet meer gewerkt met een indeling in klassen, maar wordt het recht op hulp bij het huishouden uitgedrukt in uren en minuten per week. Tot slot zijn de bepalingen over de eigen bijdrage herzien, mede naar aanleiding van recente jurisprudentie over het hanteren van een eigen bijdrage. De bevoegdheid om een eigen bijdrage te hanteren wordt weer bij de raad neergelegd, in plaats van bij het college. Het college blijft bevoegd om de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen, binnen de grenzen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
De artikelen 15 en 19 van de wet bieden de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen eigen bijdragen te vragen. In deze verordening stelt de raad vast voor welke voorzieningen van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. De inkomsten uit de eigen bijdragen financieren voor een deel de kosten die de gemeente maakt voor het verstrekken van individuele voorzieningen.
Bij de maximale eigen bijdrage zoals die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is geregeld, wordt rekening gehouden met de inkomenssituatie van de belanghebbende. Toch kan het zijn dat door het vragen van een eigen bijdrage een beroep op bijzondere bijstand in beeld komt. Daarom wordt het bij de aanvraag van een voorziening procedureel zo eenvoudig mogelijk gemaakt om hiervoor bijzondere bijstand te ontvangen. Hiertoe gaat het Wmo-loket samenwerkingsafspraken maken met de ISD.
De verordening is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk staan algemene bepalingen zoals de begripsbepalingen. In hoofdstuk 2 worden regels gesteld over de vormen waarin individuele voorzieningen verstrekt worden. De hoofdstukken 3 tot en met 6 behandelen de specifieke soorten individuele voorzieningen: hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, lokaal verplaatsen en verplaatsen in en rond de woning. Hoofdstuk 7 regelt de aanvraagprocedure en het verkrijgen van een voorziening. Hoofdstuk 8 regelt het wijzigen en intrekken van een voorziening en regelt wanneer de gemeente voorzieningen kan terugvorderen. Het laatste hoofdstuk 9 regelt onder meer het overgangsrecht.
Op grond van de verordening zal het college één uitvoeringsbesluit vaststellen, waarin nadere regels en beleidsregels zijn opgenomen.
Artikelsgewijze toelichting op de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Deze bepalingen spreken voor zich.
Ad d. e. en f. Het begrip "belanghebbende" vervangt het begrip "persoon met beperkingen" uit de voorgaande verordening. De begrippen belanghebbende, zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zorgen voor een betere aansluiting op de terminologie van de wet.
Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie verkrijgbaar zijn. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De procedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: er is een beperkte toegangsbeoordeling, er is geen formele beslissing (beschikking) en er is geen sprake van een eigen bijdrage. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. De gemeente verstrekt algemene voorzieningen altijd in natura en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk biedt de gemeente een algemene voorziening aan, waar nodig een individuele voorziening.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Bij het verstrekken van een voorziening moet ook worden gedacht aan het instandhouden van deze voorziening. Sommige voorzieningen moeten bijvoorbeeld periodiek gekeurd worden. Indien van toepassing heeft een individuele voorziening ook betrekking op de instandhouding van de voorziening, zoals de kosten voor onderhoud of verzekering. In het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen regelt het college welke kosten precies voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat belanghebbende onder bepaalde voorwaarden mag besteden aan een voorziening.
Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.
Voorzieningen in natura zijn voorzieningen niet in de vorm van een geldbedrag.
De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan de kaders waarbinnen deze eigen bijdrage moet blijven.
Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt waarover de belanghebbende gezien zijn individuele situatie ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip "algemeen gebruikelijk" is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen die:
Het begrip "meerkosten" hangt nauw samen met het begrip "algemeen gebruikelijk". De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociale probleem. Een met de persoon als de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.
Deze bepaling spreekt voor zich.
Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verrichten van het huishouden, waarbij het niet verlenen van die hulp leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verrichting van het huishouden. Hulp bij het huishouden kan verstrekt worden in twee varianten: HH-1 wordt toegekend wanneer alleen sprake is van overname van huishoudelijk werk. HH-2 is hulp bij het huishouden waarbij naast overname van het huishoudelijk werk ook de organisatie van het huishouden overgenomen moet worden. De belanghebbende wordt dan niet in staat geacht de regie te kunnen voeren over het huishouden.
Deze begripsbepalingen verwijzen naar de inkomensnormen in het besluit en de Wet werk en bijstand.
Ad w. Deze bepaling spreekt voor zich.
Ad x. Een belanghebbende kan in bepaalde omstandigheden een financiële tegemoetkoming krijgen voor het gebruik van zijn eigen auto. Dit kan ook een auto zijn die door familie of vrienden van de belanghebbende ter beschikking wordt gesteld voor zijn vervoer.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3. Voorzieningen in natura
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 4. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van en persoonsgebonden budgetten voor voorzieningen
Dit artikel geeft de basis voor het college om de bedragen vast te stellen voor financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten. De hoogte hiervan wordt afgeleid van de nieuwwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd.Dit wordt uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit. Het gaat om de laagste prijs waartegen een belanghebbende een voorziening kan verkrijgen. Inkoopvoordelen van organisaties als de gemeente worden hierin niet meegenomen.
Artikel 5. Algemene beperkingen en weigeringsgronden
Dit artikel geeft in het algemeen de beperkingen en weigeringsgronden aan die gelden voor het verkrijgen van een individuele voorziening. Enkele onderdelen zijn nader toegelicht. De overige onderdelen behoeven geen toelichting, omdat deze al bij de toelichting op de begripsomschrijvingen is gegeven.
Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt, omdat de belanghebbende dan een beroep kan doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen.
Aan onderdeel c is toegevoegd dat de eis van langdurigheid niet geldt voor de voorziening hulp bij het huishouden. De reden hiervoor is dat hulp bij het huishouden ook kortdurend noodzakelijk kan zijn. Bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis of om iemand de vaardigheden te leren om een huishouden zelfstandig uit te voeren.
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als het meest goedkoop te zijn, waarbij voorop staat dat een voorziening compenserend moet zijn. Met compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend om tegemoet te komen aan de beperking in participatie. Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling, zal ook het kostenaspect van de voorziening een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling of een voorziening compenserend is. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Het is ook denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.
Als een beperking kan worden opgeheven door het huishouden of het dagelijkse leven van een belanghebbende anders te organiseren, al dan niet met behulp van zijn omgeving, is het niet aan de orde om een voorziening op grond van de Wmo te verstrekken. In zo’n geval komt de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende op de eerste plaats.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de - financiële - situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager - mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking - onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te raken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.
Zie ook de algemene toelichting. Dit artikel regelt dat in principe een eigen bijdrage is verschuldigd, behalve voor de voorzieningen die zijn uitgezonderd in het tweede lid. Voor de woonvoorzieningen die zijn uitgezonderd geldt dat dit forfaitaire vergoedingen betreft die niet altijd kostendekkend zijn. De aanvrager zal zelf nog aanvullende kosten maken. Het is niet redelijk om daarboven nog een eigen bijdrage te vragen. Voor de voorziening in huurderving geldt dat de gemeente deze kosten vergoedt omdat het in het belang van belanghebbenden is dat een aangepaste woning beschikbaar blijft voor mensen die dat nodig hebben. Het is daarom niet wenselijk een eigen bijdrage aan woningverhuurders te vragen.
HOOFDSTUK 2. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 7. Hulp bij het huishouden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting omdat in de toelichting op de begripsbepalingen hulp bij het huishouden al is uitgelegd.
Artikel 8. Omvang van de hulp bij het huishouden
De omvang van hulp bij het huishouden wordt niet meer toegekend in klassen met een bepaalde bandbreedte, maar in uren en minuten per week.
Artikel 9. Bijzondere weigeringsgrond
Bij het vaststellen van het recht op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre andere personen binnen de leefeenheid de problemen kunnen oplossen. Voorzover deze "gebruikelijke zorg" de problemen oplost, heeft de belanghebbende geen recht op hulp bij het huishouden. Het gaat om de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten zoals partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Het is wel belangrijk dat er geen sprake is van gezondheidsproblemen of overbelasting bij de huisgenoten, waardoor dit niet mogelijk is. In dat geval kunnen de huisgenoten geen of minder hulp bieden.
Artikel 10. Soorten woonvoorzieningen
Dit artikel somt de verschillende soorten woonvoorzieningen op. Woonvoorzieningen zijn bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens of overlast mogen geen rol spelen.
Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen.
Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard verstaan we bijvoorbeeld hulpmiddelen voor baden, wassen en douchendie niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd. Ook mobiele patiëntenliften vallen in deze categorie.
Een uitraasruimte is een kleine, veilige en prikkelarme ruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er bestaat geen recht op een uitraasruimte als de persoon met beperkingen in een zelfstandige woning woont en het gedrag zo ernstig is dat deze persoon een indicatie heeft om in een AWBZ-instelling te verblijven. Daarnaast moet de uitraasruimte in het belang zijn van de persoon met de beperkingen en niet dienen om hinder voor anderen te verminderen.
In het geval van co-ouderschap kunnen woonvoorzieningen in de woningen van de beide ouders worden getroffen. Dit artikel voorziet in de situatie dat een kind met beperkingen, zónder het treffen van woonvoorziening in beide woningen, niet in staat is afwisselend bij de ene of de andere ouder te wonen. Roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld tilliften) worden niet in tweevoud verstrekt want deze voorzieningen kunnen van de ene woning naar de andere woning verplaatst worden. Een co-ouderschapsregeling wordt doorgaans vastgelegd in een echtscheidingsconvenant of in een ouderschapscontract. Een bewijsstuk hiervan moet bij een aanvraag op grond van dit artikel overgelegd worden.
Bij een aanvraag voor een woningaanpassing wordt eerst bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. Een verhuizing is alleen een goede oplossing als de verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkend medisch verantwoorde termijn.
Dit artikel regelt onder welke voorwaarden een voorziening in uitraasruimte wordt verstrekt.
Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, gaat de gemeente uit van het primaat van losse woonunits.
Artikel 15. Bezoekbaar maken van een woning
Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenoemde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in deze verordening opgenomen in artikel 15. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente niet. "Bezoekbaar maken" wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin. Bovendien wordt de voorziening in financiële zin gemaximeerd.
Artikel 16. Bijzondere weigeringsgronden
Artikel 16 regelt wanneer een aanvraag voor een woonvoorziening geweigerd moet worden. Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd.
Deze onderdelen behoeven geen nadere toelichting.
Onder c wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Het college kan schriftelijk toestemming verlenen voor zo’n verhuizing, zodat er wel recht op een voorziening is. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. Hierop uitgezonderd is de voorziening in verhuizing en/of herinrichting. Deze voorziening is in bovengenoemde situaties algemeen gebruikelijk.
Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.
Omdat het in de wet en deze verordening gaat om voorzieningen die gericht zijn op het individu, worden geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.
In de situatie dat een belanghebbende verhuist uit een geschikte woning, bestaat er alleen recht op een voorziening als er een belangrijke reden is voor die verhuizing. Die beoordeling is steeds afhankelijk van alle factoren die in een situatie een rol spelen. Dit is ook de lijn van de jurisprudentie op dit gebied (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 21 mei 2012, 11/5321 WMO).
De verhuizing van iemand die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.
Dit onderdeel spreekt voor zich.
Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.
Dit onderdeel spreekt voor zich.
Dit artikellid sluit uit dat een verhuizing waarbij de afstand woon-werkverkeer minder dan 80 kilometer blijft voor een woonvoorziening in aanmerking komt. Deze afstand is dezelfde als de maximale afstand waarvoor recht op reisaftrek in de Wet op de Inkomstenbelasting bestaat.
In artikel 17 worden bepaalde verblijfsruimten uitgesloten om woonvoorzieningen in toe te passen.
Artikel 18. Soorten vervoersvoorzieningen
Dit artikel somt de verschillende soorten vervoersvoorzieningen op. Het gaat om categorieën van voorzieningen. Aan de voorziening in collectief aanvullend vervoer kunnen bijvoorbeeld nog nadere vervoerscondities worden gekoppeld als de belanghebbende die nodig heeft, zoals vervoer onder begeleiding of voorin zitten.
Dit lid heeft met name betekenis voor belanghebbenden die in een zorginstelling verblijven. Zij komen vaak in aanmerking voor een voorziening in een taxi of rolstoeltaxi met een beperkte omvang, maar maken daarnaast gebruik van vervoer met een auto door familie of vrienden. In dit geval is een combinatie van beide voorzieningen mogelijk, met dien verstande dat de omvang van de gecombineerde voorziening niet meer is dan 1500 kilometer.
Artikel 19. Omvang vervoersvoorziening
Uit de jurisprudentie blijkt dat een omvang van een vervoersvoorziening van 1500 kilometer voor lokale verplaatsingen voldoende is om met participatie mogelijk te maken. Dat geldt zeker voor een compacte stadsgemeente als Assen. Het college beperkt de voorziening tot de directe woon- en leefomgeving van de belanghebbende. Alleen als de belanghebbende voor het onderhouden van sociale contacten afhankelijk is van contacten buiten dit gebied, kan het college dit gebied uitbreiden.
Artikel 20. Bijzondere beperkingen en weigeringsgronden
Dit artikel geeft algemene en specifieke weigeringsgronden weer voor vervoersvoorzieningen. Dit artikel stond oorspronkelijk in het Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen, maar is omwille van een eenduidige systematiek in de verordening opgenomen.
Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening is het ten gevolge van een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Dit artikel geeft ook het primaat van het collectief aanvullende vervoer aan boven de individuele voorzieningen zoals genoemd in artikel 18, eerste lid, onder b, c, d, g en h.
Een scootmobiel en een ander verplaatsingsmiddel kunnen ook aanvullend op collectief aanvullend vervoer worden verstrekt. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de belanghebbende niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter).
Artikel 21. Soorten rolstoelvoorzieningen
De rolstoel is de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Met het begrip "rolstoel" wordt de rolstoel bedoeld zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud, reparatie, accesssoires of een aanpassing van een rolstoel vallen ook onder het begrip rolstoelvoorziening. In sommige gevallen is ook een gebruikstraining mogelijk.
Artikel 22. Bijzondere beperkingen
Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik nagenoeg dagelijks noodzakelijk is.
Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie "verblijf", als de functie "behandeling" geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
HOOFDSTUK 6. AANVRAAG, BESLISSING EN VOORSCHOT
Het eerste lid van dit artikel bepaalt de wijze van aanvraag van een voorziening via een door het college vastgesteld en bekend gemaakt aanvraagformulier. In plaats daarvan kan het college ook een andere manier van aanvragen van een voorziening vaststellen en bekendmaken.
Het tweede lid regelt dat het college bij het uitvoeringsbesluit kan bepalen welke gegevens nodig zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een voorziening.
Het derde lid regelt de vormen van voorzieningen, die aangevraagd kunnen worden: in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit is een hoofdregel. Bepaalde voorzieningen kunnen slechts in één of twee van deze vormen aangevraagd worden. Dit is geregeld in afzonderlijke artikelen in deze verordening.
Artikel 24. Beslissing op aanvraag en voorschot
Dit artikel regelt de bevoorschotting van bepaalde voorzieningen die het college in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget verstrekt. Daarvoor is nodig dat dit artikel bepaalt in welke gevallen en hoe het college voorzieningen bevoorschot. Daarnaast is een afwijkende beslistermijn voor het vaststellen van financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten waarvoor voorschotten verleend zijn, nodig.
Het eerste lid van dit artikelregelt dat het college in bepaalde gevallen een voorschot verstrekt vooruitlopend op de verstrekking van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Deze gevallen bepaalt het college bij het uitvoeringsbesluit. Het zal daarbij in elk geval gaan om persoonsgebonden budgetten voor hulp bij het huishouden.
Het tweede lid van dit artikel regelt dat het college in bepaalde gevallen alleen een voorziening in natura verstrekt. Dit is het geval wanneer een belanghebbende niet in staat is om een persoonsgebonden budget te beheren of zich eerder niet aan de spelregels voor een persoonsgebonden budget gehouden heeft. Daarnaast kan de medische of psychosociale situatie van de belanghebbende een reden zijn om een voorziening alleen in natura te verstrekken. Het college zal zijn oordeel moeten motiveren in zijn besluit.
Het derde lid van dit artikel regelt dat in afwijking van de algemene beslistermijn het college binnen zes weken na de ontvangst van de verantwoording als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van deze verordening beslist op een aanvraag van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waarvoor zij eerder een voorschot verleend heeft.
Het vierde lid van dit artikel regelt de betaalbaarstelling.
Het vijfde lid bepaalt dat de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget van rechtswege verleend is als het college niet binnen zes weken na ontvangst van de verantwoording als bedoeld in artikel 4, vijfde lid een besluit genomen heeft.
Dit artikel laat onverlet dat het college overeenkomstig de algemene beslistermijn op aanvragen om voorzieningen in natura beslist.
HOOFSTUK 7 . BETALEN, WIJZIGEN, INTREKKEN, BEËINDIGEN EN TERUGVORDEREN
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 26. Wijzigingen in de situatie
Dit artikel legt de verplichting van de rechthebbende vast om alle wijzigingen die van belang zijn voor zijn recht op een voorziening op grond van deze verordening aan het college te melden. Het gaat om wijzigingen waarvan de rechthebbende moet of moet kunnen begrijpen dat die van belang zijn voor zijn recht op een toegekende voorziening.
Artikel 27. Beëindiging van een voorziening van rechtswege
Deze bepaling regelt dat bij overlijden een voorziening van rechtswege eindigt en het college dus geen besluit tot beëindiging van die voorziening hoeft te nemen.
Artikel 28. Intrekking of wijziging van een voorziening
De wet bevat geen bepalingen over het intrekken of wijzigen van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Dit artikel bevat deze mogelijkheid, omdat anders een juridische basis daarvoor ontbreekt.
Het eerste lid van dit artikel regelt de gevallen waarin het college een besluit tot toekenning van een voorziening kan intrekken of wijzigen. Dit kan als een rechthebbende op een voorziening zijn verplichtingen op grond van deze verordening niet nakomt. Ook als de toekenning van een voorziening gebaseerd is op onjuiste gegevens of een voorziening niet meer nodig is kan het college de voorziening wijzigen of intrekken.
Het tweede lid van dit artikel regelt de bevoegdheid tot intrekking of wijzigen van een besluit.
Het derde lid regelt de intrekking of wijziging voor het geval een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget is besteed voor een ander doel dan waarvoor het verleend is.
Het college kan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget terugvorderen als blijkt dat deze tegemoetkoming of dit budget niet is aangewend voor het doel waarvoor het verstrekt is. Het verhogen van bedragen met wettelijke rente valt onder de algemene regels van hoofdstuk 4 Awb over wettelijke rente.
In het geval van beëindiging of intrekking van een persoonsgebonden budget heeft het college de keuze tussen terugvorderen van de voorziening of terugvorderen van een deel van het persoonsgebonden budget naar rato. Wanneer een voorziening eenvoudig kan worden herverstrekt, zal het college de voorkeur hebben om de voorziening zelf terug te vorderen. In de situatie dat met een persoonsgebonden budget een zo’n specifieke voorziening is gekocht dat herverstrekking niet goed mogelijk is, kan het college er ook voor kiezen om naar rato een deel van het persoonsgebonden budget terug te vorderen. Als een persoonsgebonden budget bijvoorbeeld voor vijf jaar is toegekend en de voorziening wordt na drie jaar ingetrokken, dan kan het college tweevijfde van het budget terugvorderen. De Centrale Raad van Beroep acht dit in zijn jurisprudentie aanvaardbaar (CRvB, 08/3206 WMO).
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van bepalingen van deze verordening. In verband met precedentwerking is het van belang, dat het college aangeeft waarom het in een bepaalde situatie van deze verordening afwijkt. In de praktijk zal het college dit alleen in bijzondere gevallen toepassen.
Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen die op deze verordening gebaseerd zijn te indexeren op basis van het CBS-prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie. Met deze bepaling is het niet nodig om het uitvoeringsbesluit jaarlijks aan te passen. Dit voorkomt extra werkzaamheden.
Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsrecht
Het eerste lid in dit artikel regelt dat de verordening op 1 april 2012 in werking treedt.
Op 1 april 2012 is voor veel voorzieningen een eigen bijdrage gaan gelden. Voor voorzieningen die op dat moment al verstrekt waren was deels al overgangsrecht van toepassing. Voor voorzieningen die in eigendom of in bruikleen waren verstrekt was nog geen eigen bijdrage vereist. Om die ongelijkheid op te heffen, wordt nu geregeld dat bij de eerstvolgende vervanging
van deze voorzieningen (als de huidige voorziening niet meer compenserend is) een eigen bijdrage gaat gelden.