Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Assen

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Assen
Officiële naam regelingVerordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012
CiteertitelVerordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 5Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Artikel 15 Wet maatschappelijke ondersteuning
  3. Artikel 19 Wet maatschappelijke ondersteuning
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201201-07-2013Onbekend

17-11-2011

Berichten van de Brink, 01-12-2011

BB 2011-01211

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begrippen

Het bij en krachtens deze verordening bepaalde verstaat onder:

a.college:burgemeester en wethouders van Assen;
b.wet:Wet maatschappelijke ondersteuning zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad;
c. besluit:Besluit maatschappelijke ondersteuning zoals laatstelijk gepubliceerd in het Staatsblad;
d.belanghebbende:ingezetene van de gemeente Assen die door ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij maatschappelijke participatie;
e.maatschappelijke participatie:deelname aan het maatschappelijk leven door het voeren van een huishouden, het gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het gebruik maken van regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen, het ontmoeten van andere mensen alsmede het aangaan en het onderhouden van sociale verbanden;
f. zelfredzaamheid:het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen tot het treffen van voorzieningen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;
g.algemene voorziening:een direct beschikbare voorziening met een beperkte toegangsbeoordeling, die voor een belanghebbende maatschappelijke participatie mogelijk maakt;
h.aanvraag:aanvraag om een individuele voorziening;
i.individuele voorziening:voorziening die voor een belanghebbende individueel maatschappelijke participatie mogelijk maakt als een algemene voorziening daarin niet voorziet, met inbegrip van de instandhouding van de voorziening;
j.rechthebbende:belanghebbende aan wie het college een individuele voorziening heeft toegekend;
k.persoonsgebonden budget:geldbedrag als bepaald in de wet voor het verwerven van een individuele voorziening;
l.financiële tegemoetkoming:tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening;
m.voorziening in natura:individuele voorziening anders dan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget;
n.eigen bijdrage:eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een individuele voorziening als bepaald in de wet;
o.algemeen gebruikelijk:het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruikspatroon van een huishouden vergelijkbaar met dat van de belanghebbende;
p.algemeen gebruikelijke kosten:het naar geldende maatschappelijke normen gangbare bestedingspatroon van een huishouden vergelijkbaar met dat van de belanghebbende;
q.meerkosten:kosten van een individuele voorziening voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de belanghebbende als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;
r.hoofdverblijf:woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben;
s.hulp bij het huishouden:ondersteunen bij of overnemen van activiteiten voor een huishouden;
t.inkomen:het verzamelinkomen of belastbaar inkomen als bepaald in het besluit;
u.norminkomen :bijstandsnorm als bepaald in de Wet Werk en Bijstand;
v.netto maandinkomen:het inkomen als bepaald in de Wet Werk en Bijstand en
w.uitvoeringsbesluit :het besluit als bepaald in artikel 2 van deze verordening.

Artikel 2. Uitvoeringsbesluit

  • 1. Het college stelt niet anders dan bij één uitvoeringsbesluit vast:

    • a.

      beleidsregels voor de uitoefening van al zijn bevoegdheden bij en krachtens de wet, het besluit en deze verordening;

    • b.

      nadere regels over onderwerpen uit deze verordening.

  • 2. Het college kan, voor zover in deze verordening niet als verplichting is opgenomen, bij het uitvoeringsbesluit nadere regels vaststellen over onderwerpen uit deze verordening.

Artikel 3. Voorzieningen in natura

  • 1. Het college bepaalt bij het uitvoeringsbesluit de rechtsvorm waarin en de voorwaarden waaronder het individuele voorzieningen in natura verstrekt.

  • 2. Het college bepaalt bij het uitvoeringsbesluit de wijze waarop de rechthebbende verantwoording aflegt over het gebruik van individuele voorzieningen in natura.

Artikel 4. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van en persoonsgebonden budgetten voor voorzieningen

  • 1. Het college stelt de bedragen van financiële tegemoetkomingen in de kosten van individuele voorzieningen vast op basis van de laagste prijs waarvoor deze voorziening naar zijn oordeel te verkrijgen is.

  • 2. Het college stelt de bedragen voor persoonsgebonden budgetten voor individuele voorzieningen vast op basis van het bedrag waarvoor naar zijn oordeel de belanghebbende deze voorziening tegen de laagste prijs kan verwerven.

  • 3. Het college kan onverminderd het bepaalde in de vorige twee leden van dit artikel bij het uitvoeringsbesluit regels stellen voor de bepaling van de bedragen van financiële tegemoetkomingen in de kosten van en persoonsgebonden budgetten voor individuele voorzieningen.

  • 4. Het college stelt bij het uitvoeringsbesluit de voorwaarden vast waaronder het individuele voorzieningen in de vorm van financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten verstrekt.

  • 5. Het college stelt bij het uitvoeringsbesluit nadere regels vast voor de verantwoording van de besteding van de financiële tegemoetkoming en het beheer van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 5. Algemene beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college verstrekt voorzieningen alleen als:

    • a.

      de belanghebbende:

      • 1° een verstandelijke beperking;

      • 2° een lichamelijke beperking;

      • 3° een chronisch psychisch, of

      • 4° een chronisch psychosociaal probleemheeft;

    • b.

      de belanghebbende door de beperkingen onder a genoemd niet in staat is:

      • 1° een huishouden te voeren;

      • 2° de woning op normale wijze te gebruiken;

      • 3° zich te verplaatsen in en om de woning;

      • 4° zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • 5° medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

    • c.

      met uitzondering van hulp bij het huishouden de individuele voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • d.

      de individuele voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Het college verstrekt een voorziening niet indien en voor zover:

    • a.

      zij algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      een algemene voorziening maatschappelijke participatie mogelijk maakt;

    • c.

      op grond van een andere publiekrechtelijke regeling recht op de aangevraagde voorziening bestaat;

    • d.

      zij eerder is verleend en de afschrijvingsduur voor deze voorziening nog niet verstreken is, tenzij deze individuele voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

    • e.

      de beperkingen of problemen van de belanghebbende geen aantoonbare meerkosten voor maatschappelijke participatie meebrengen.

  • 3.

    Het college kan besluiten een voorziening niet te verstrekken indien zij betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het besluit tot toekenning van de individuele voorziening gemaakt heeft.

  • 4.

    Het college bepaalt bij het uitvoeringsbesluit voor welke voorzieningen niet-ingezetenen van de gemeente Assen als belanghebbende worden aangemerkt.

Artikel 6 Eigen bijdrage

  • 1.

    De belanghebbende van 18 jaar en ouder aan wie een individuele voorziening is verleend is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is een eigen bijdrage niet verschuldigd voor:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen;

    • b.

      voorziening in verhuizing en/of herinrichting;

    • c.

      voorziening in huurderving;

    • d.

      voorziening in tijdelijke huisvesting;

    • e.

      voorziening in het op verzoek van het college ontruimen van woonruimte voor een belanghebbende;

    • f.

      het verwijderen van woonvoorzieningen;

    • g.

      voorziening in collectief aanvullend vervoer;

    • h.

      voorziening in een taxi;

    • i.

      voorziening in een rolstoeltaxi;

    • j.

      voorziening in het gebruik van een eigen auto.

  • 3.

    Het college stelt bij het uitvoeringsbesluit de hoogte van de eigen bijdrage vast.

HOOFDSTUK 2. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 7 Hulp bij het huishouden

  • 1.

    Soorten hulp bij het huishouden zijn:

    • a.

      overname van huishoudelijk werk (HH-1);

    • b.

      overname van huishoudelijk werk en organisatie van het huishouden (HH-2).

  • 2.

    Het college verstrekt hulp bij het huishouden niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

Artikel 8. Omvang van de hulp bij het huishouden

Het college bepaalt de omvang van te verstrekken hulp bij het huishouden in uren en minuten.

Artikel 9. Bijzondere weigeringsgrond

Het college weigert hulp bij het huishouden voor zover de belanghebbende met zijn beperkingen dan wel één of meer huisgenoten in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten.

HOOFDSTUK 3. WONEN

Artikel 10 Woonvoorzieningen

  • 1.

    Soorten woonvoorzieningen zijn:

    • a.

      Voorzieningen in verhuizing en/of herinrichting;

    • b.

      voorzieningen in huurderving;

    • c.

      Voorzieningen in tijdelijke huisvesting;

    • d.

      Een bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • e.

      Een niet bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • f.

      Voorziening in uitraasruimte;

    • g.

      Voorziening in het op verzoek van het college ontruimen van woonruimte voor een belanghebbende;

    • h.

      Het verwijderen van woonvoorzieningen;

    • i.

      Een voorziening in het bezoekbaar maken van woonruimte.

  • 2.

    Het college verstrekt een voorziening in verhuizen en/of herinrichting, huurderving, tijdelijke huisvesting en het op verzoek van het college ontruimen van een woonruimte voor een belanghebbende niet in natura.

  • 3.

    Het college stelt de financiële tegemoetkoming voor de woonvoorzieningen genoemd in het eerste lid onder b,d,f en i betaalbaar aan de eigenaar van de woonruimte waarvoor de woonvoorziening bestemd is.

Artikel 11. Co-ouderschap

  • 1. Een minderjarige belanghebbende van wie zijn ouders gescheiden zijn en ieder afzonderlijk woonruimte bewonen, komt voor woonvoorzieningen aan deze beide woonruimten in aanmerking als

    • a.

      zij hun co-ouderschap schriftelijk vastgelegd hebben;

    • b.

      het kind evenredig in tijd verdeeld in beide woonruimten bij de ouders inwoont;

    • c.

      de beide woonruimten op het grondgebied van de gemeente Assen liggen.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid geldt niet voor woonvoorzieningen genoemd in artikel 10, eerste lid onder sub a tot en met c en e.

Artikel 12. Verhuizing

  • 1. Een belanghebbende komt voor een voorziening voor verhuizing en/of inrichting in aanmerking als zijn beperkingen het normale gebruik van zijn woning belemmeren.

  • 2. Een belanghebbende komt voor de voorzieningen genoemd in artikel 10, eerste lid, onder sub b tot en met f in aanmerking als de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk of niet de goedkoopste is.

Artikel 13. Uitraasruimte

Een belanghebbende komt voor een voorziening in een uitraasruimte in aanmerking als:

  • a.

    zijn beperkingen tot ernstig ontremd gedrag leiden;

  • b.

    alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij tot rust kan komen, en

  • c.

    hij een geldige indicatie voor de AWBZ-functie "verblijf" heeft.

Artikel 14. Losse woonunit

Het college zal een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, mits daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan, indien:

  • a.

    een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, of

  • b.

    de verhuurder niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning.

Artikel 15 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1.

    Een belanghebbende komt in aanmerking voor een voorziening in het bezoekbaar maken als:

  • 2.

    Het bezoekbaar maken van woonruimte is het bereikbaar maken van de woonkamer en een toilet in deze woonruimte.

Artikel 16. Bijzondere weigeringsgronden

Het college weigert een woonvoorziening als:

  • a.

    de belanghebbende met zijn beperkingen normaal gebruik kan maken van zijn woonruimte;

  • b.

    de belanghebbende geen hoofdverblijf houdt in de woonruimte waarop de woonvoorziening betrekking heeft tenzij deze voorziening het bezoekbaar maken van een woning betreft;

  • c.

    de belanghebbende niet verhuisd is naar de op dat moment beschikbare en voor zijn beperkingen meest geschikte woning zonder dat daarvoor schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • d.

    deze betrekking heeft op gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • e.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat, op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • f.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen en de aanvraag een voorziening in verhuizing of inrichting betreft;

  • g.

    de belanghebbende verhuisd is uit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • h.

    de belanghebbende verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 17. Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op woonvoorzieningen aan:

  • a.

    hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur;

  • b.

    gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten;

  • c.

    woonruimte in woongebouwen voor ouderen of gehandicapten voor zover deze voorzieningen naar het oordeel van het college behoren tot de aard van het woongebouw als zorgvoorziening.

Hoofdstuk 4. VERVOER

Artikel 18. Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Soorten vervoersvoorzieningen zijn:

    • a.

      voorziening in collectief aanvullend vervoer;

    • b.

      voorziening in een al dan niet aangepaste auto;

    • c.

      voorziening in een aanpassing van een eigen auto;

    • d.

      voorziening in het gebruik van een eigen auto;

    • e.

      voorziening in een al dan niet aangepast gesloten gehandicaptenvoertuig;

    • f.

      voorziening in een scootmobiel;

    • g.

      voorziening in een taxi;

    • h.

      voorziening in een rolstoeltaxi;

    • i.

      voorziening in een ander verplaatsingsmiddel.

  • 2.

    Tot een voorziening in een gesloten gehandicaptenvoertuig of een scootmobiel behoort een voorziening in rijvaardigheidstraining als blijkt dat de rechthebbende onvoldoende in staat is om met deze voorziening aan het verkeer deel te nemen.

  • 3.

    Het college verstrekt een voorziening in het gebruik van een eigen auto, in een taxi of een rolstoeltaxi niet in natura.

  • 4.

    Het college verstrekt voor een voorziening in een al dan niet aangepast gesloten gehandicaptenvoertuig, een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel geen financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    Het college verstrekt voor een voorziening in collectief aanvullend vervoer of rijvaardigheidstraining geen persoonsgebonden budget.

  • 6.

    Het college kan in aanvulling op collectief aanvullend vervoer een voorziening verstrekken in:

    • a.

      een scootmobiel;

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, onder i.

Artikel 19. Omvang vervoervoorziening

  • 1. De vervoersvoorziening maakt maatschappelijke participatie mogelijk door middel van lokale verplaatsingen met een omvang tussen 1.500 en 2.000 kilometer per jaar.

  • 2. Het college bepaalt de omvang van de vervoersvoorziening en beperkt het gebied tot de directe woon- en leefomgeving van de belanghebbende.

  • 3. Het college kan van het bepaalde in het vorige lid afwijken als verplaatsing buiten de directe woon- en leefomgeving noodzakelijk is om vereenzaming te voorkomen.

Artikel 20. Bijzondere beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een belanghebbende komt alleen voor de in artikel 18, eerste lid, onder sub b, c, d, g en h van deze verordening genoemde individuele voorzieningen in aanmerking als:

    • a.

      zijn beperkingen het gebruik van een collectief aanvullend vervoer onmogelijk maken, of

    • b.

      een collectief aanvullend vervoer niet beschikbaar is.

  • 2. Een belanghebbende komt alleen voor de in artikel 18, eerste lid, onder sub g en h van deze verordening genoemde individuele voorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de voorziening genoemd in artikel 18, eerste lid, onder d, onmogelijk maken.

  • 3. Een belanghebbende komt alleen voor de in artikel 18, eerste lid, onder sub b en c van deze verordening genoemde individuele voorzieningen in aanmerking als zijn beperkingen het gebruik van de overige in artikel 18, eerste lid van deze verordening genoemde voorzieningen onmogelijk maken.

  • 4. Het college weigert als het netto maandinkomen van de belanghebbende meer dan 1,5 maal het norminkomen bedraagt een voorziening in:

    • a.

      aanvullend collectief vervoer;

    • b.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • c.

      het gebruik van een eigen auto;

    • d.

      een taxi;

    • e.

      een rolstoeltaxi.

  • 5. De in het vierde lid van dit artikel genoemde belanghebbende die uitsluitend gebruik kan maken van een rolstoeltaxi komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming gelijk aan het verschil tussen een vergoeding voor het gebruik van een taxi en de vergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi als hij geen auto heeft en geen gebruik kan maken van collectief aanvullend vervoer.

  • 6. De in het vierde lid van dit artikel genoemde belanghebbende komt in aanmerking voor een voorziening in collectief aanvullend vervoer tegen het tarief dat is vermeld in de laatstelijk gepubliceerde legesverordening van de gemeente Assen.

Hoofdstuk 5. rolstoelen

Artikel 21. Soorten rolstoelvoorzieningen

  • 1. Soorten rolstoelvoorzieningen zijn:

    • a.

      voorziening in een handbewogen, elektrische of duwrolstoel;

    • b.

      voorziening in een sportrolstoel;

    • c.

      voorziening in een training voor het gebruik van een rolstoelvoorziening.

  • 2. Het college verstrekt in het vorige lid, onder a en c genoemde voorzieningen niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 3. Het college verstrekt de in het eerste lid, onder b genoemde voorziening niet in natura.

Artikel 22. Bijzondere beperkingen

  • 1. Een belanghebbende komt voor een handbewogen, elektrische of duwrolstoel in aanmerking als zijn beperkingen het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een belanghebbende komt voor een sportrolstoel in aanmerking als zijn beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

  • 3. Een belanghebbende die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking als hij geen recht heeft op een rolstoel verstrekt op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

HOOFDSTUK 6. AANVRAAG EN VOORSCHOT

Artikel 23 Aanvraag

  • 1.

    Een belanghebbende vraagt een voorziening aan door middel van een aanvraagformulier of op een andere wijze, die het college vastgesteld en bekendgemaakt heeft.

  • 2.

    Het college kan bij het uitvoeringsbesluit de gegevens vaststellen die de belanghebbende tenminste bij zijn aanvraag moet verstrekken.

  • 3.

    De belanghebbende kan, voor zover deze verordening niet anders bepaalt, de volgende normen van individuele voorzieningen aanvragen:

    • a.

      een individuele voorziening in natura;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming voor een individuele voorziening;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening.

  • 4.

    Het college kan alleen in afwijking van de aanvraag om een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening deze in natura verstrekken als naar zijn oordeel de aanvrager:

    • a.

      niet in staat is een financiële tegemoetkoming te besteden of een persoonsgebonden budget te beheren;

    • b.

      zich eerder niet aan  voorwaarden voor financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten gehouden heeft, of

    • c.

      gelet op de medische of psychosociale situatie van de belanghebbende een individuele voorziening in natura de voorkeur heeft.

Artikel 24. Voorschot

  • 1. Het college bepaalt bij het uitvoeringsbesluit de gevallen, waarin het vooruitlopend op de toekenning van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening een voorschot verstrekt gelijk aan het op basis van de aanvraag te verwachten bedrag van respectievelijk deze tegemoetkoming of dit budget.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening waarvoor het een voorschot verleend heeft, binnen zes weken na ontvangst van de verantwoording als gemeld in artikel 4, vijfde lid van deze verordening.

  • 3. Het college stelt het voorschot voorafgaand aan het kwartaal waarvoor het van toepassing is betaalbaar voor hulp bij het huishouden.

  • 4. De financiële tegemoetkoming in of het persoonsgebonden budget voor een individuele voorziening is van rechtswege verstrekt als het college niet binnen zes weken na ontvangst van de verantwoording een besluit als bedoeld in het tweede lid van dit artikel genomen heeft.

HOOFDSTUK 7. Betalen, wijzigen, intrekken, beëindiging en terugvorderen

Artikel 25. Betalingen

Alle betalingen op grond van het bij of krachtens deze verordening bepaalde geschieden op het door de rechthebbende verstrekte bankrekeningnummer.

Artikel 26. Wijzigingen in de situatie

De rechthebbende deelt aan het college alle feiten en omstandigheden mee, waarvan hij redelijkerwijs begrijpt of heeft moeten begrijpen dat deze van invloed zijn op een aan hem verstrekte individuele voorziening.

Artikel 27. Beëindiging van een voorziening van rechtswege

Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de voorziening op de dag gelegen na de dag waarop hij overleden is.

Artikel 28. Intrekking of wijzigen van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een besluit geheel of gedeeltelijk wijzigen of intrekken als:

    • a.

      de rechthebbende niet voldaan heeft aan het bij of krachtens deze verordening bepaalde;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat een andere beslissing zou zijn genomen als de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • c.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is;

    • d.

      de rechthebbende niet langer in staat is de voorziening te gebruiken voor het doel waarvoor deze verstrekt is;

met ingang van de dag waarop van de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt indien de voorziening in natura is verstrekt en met ingang van de dag waarop de genoemde omstandigheden optraden indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming is verstrekt.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van de wet of deze verordening of op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordeningen, wijzigen of geheel of gedeeltelijk intrekken indien de omvang van het recht op de voorziening is gewijzigd.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet aangewend of niet volledig aangewend is voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 29. Terugvordering

  • 1. Het college kan een betaalde financiële tegemoetkoming of een betaald persoonsgebonden budget of voorschot terugvorderen indien en voor zover de rechthebbende deze tegemoetkoming of dit budget niet heeft aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden of deze niet overeenkomstig het bij of krachtens deze verordening bepaalde verantwoord heeft.

  • 2. Indien het recht is ingetrokken of geëindigd op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening of op een persoonsgebonden budget waarmee een voorziening in eigendom is aangekocht vordert het college deze voorziening terug.

  • 3. Het college is bevoegd om een openstaande vordering te verrekenen met een nog te verstrekken financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

  • 4. Het college kan de bij of krachtens deze verordening te vorderen bedragen verhogen met wettelijke rente.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 30. Hardheidsclausule

Het college kan van de bepalingen van deze verordening afwijken als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 31. Indexering

Het college kan de bij of krachtens deze verordening vastgestelde bedragen jaarlijks per 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar verhogen of verlagen overeenkomstig de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie met uitzondering van de eigen bijdrage.

Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 april 2012.

  • 2.

    Met ingang van 1 april 2012 zijn de bepalingen over de eigen bijdrage in deze verordening en in het uitvoeringsbesluit van toepassing op besluiten genomen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, met uitzondering van alle besluiten waarin voorzieningen in bruikleen of in eigendom zijn verstrekt.

  • 3.

    Het college herziet met ingang van 1 april 2012 besluiten tot het verstrekken van persoonsgebonden budgetten voor hulp in het huishouden genomen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 november 2011.

De raad voornoemd,

, voorzitter

, griffier

Toelichting op de VERORDENING INDIVIDUELE VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ASSEN 2012

Algemene toelichting

Het maatschappelijke doel van de Wmo kan in één woord worden samengevat: meedoen. Meedoen aan alle facetten van de samenleving, door iedereen: jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht of iemand beperkingen ondervindt of niet. Als meedoen of zelfstandig wonen niet lukt zonder hulp, kunnen burgers de gemeente vragen om ondersteuning. Daarom is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in het leven geroepen. Deze wet geeft de opdracht aan gemeenten om een samenhangend lokaal beleid op te stellen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning. De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen (de verordening) geeft daar invulling aan voor een specifiek onderdeel: de individuele voorzieningen die de gemeente ter beschikking stelt in het kader van de compensatieplicht. Het gaat dan om vier activiteiten: het voeren van een huishouden en het normale gebruik van een woning, het verplaatsen in en om de woning en het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Als iedereen zelfredzaam is in deze activiteiten is het mogelijk om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Een individuele voorziening is bedoeld om mensen te helpen als zij beperkt zijn in hun zelfredzaamheid in deze activiteiten.

Bij het toekennen van een individuele voorziening houdt de gemeente rekening met de specifieke wensen en omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt er ook bekeken of de aanvrager kan rekenen op hulp van familie of ondersteuning uit zijn omgeving. Hierdoor worden de individuele voorzieningen zo goed mogelijk afgestemd op de situatie en de behoeften van de aanvrager.

Nieuwe verordening

Er zijn verschillende redenen om de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2007 te vervangen. Bij het uitvoeren van de verordening deden zich verschillende problemen voor, bijvoorbeeld rondom de verantwoording van de persoonsgebonden budgetten. Op grond van recente jurisprudentie blijkt dat de systematiek voor de individuele voorziening hulp bij het huishouden aangepast moest worden. In de nieuwe verordening wordt er niet meer gewerkt met een indeling in klassen, maar wordt het recht op hulp bij het huishouden uitgedrukt in uren en minuten per week. Tot slot zijn de bepalingen over de eigen bijdrage herzien, mede naar aanleiding van recente jurisprudentie over het hanteren van een eigen bijdrage. De bevoegdheid om een eigen bijdrage te hanteren wordt weer bij de raad neergelegd, in plaats van bij het college. Het college blijft bevoegd om de hoogte van de eigen bijdrage vast te stellen, binnen de grenzen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Eigen bijdrage

De artikelen 15 en 19 van de wet bieden de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen eigen bijdragen te vragen. In deze verordening stelt de raad vast voor welke voorzieningen van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. De inkomsten uit de eigen bijdragen financieren voor een deel de kosten die de gemeente maakt voor het verstrekken van individuele voorzieningen.

Bij de maximale eigen bijdrage zoals die in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is geregeld, wordt rekening gehouden met de inkomenssituatie van de belanghebbende. Toch kan het zijn dat door het vragen van een eigen bijdrage een beroep op bijzondere bijstand in beeld komt. Daarom wordt het bij de aanvraag van een voorziening procedureel zo eenvoudig mogelijk gemaakt om hiervoor bijzondere bijstand te ontvangen. Hiertoe gaat het Wmo-loket samenwerkingsafspraken maken met de ISD.

Opbouw verordening

De verordening is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk staan algemene bepalingen zoals de begripsbepalingen. In hoofdstuk 2 worden regels gesteld over de vormen waarin individuele voorzieningen verstrekt worden. De hoofdstukken 3 tot en met 6 behandelen de specifieke soorten individuele voorzieningen: hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, lokaal verplaatsen en verplaatsen in en rond de woning. Hoofdstuk 7 regelt de aanvraagprocedure en het verkrijgen van een voorziening. Hoofdstuk 8 regelt het wijzigen en intrekken van een voorziening en regelt wanneer de gemeente voorzieningen kan terugvorderen. Het laatste hoofdstuk 9 regelt onder meer het overgangsrecht.

Op grond van de verordening zal het college één uitvoeringsbesluit vaststellen, waarin nadere regels en beleidsregels zijn opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting op de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen 2012.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a. b. en c.

Deze bepalingen spreken voor zich.

Ad d. e. en f. Het begrip "belanghebbende" vervangt het begrip "persoon met beperkingen" uit de voorgaande verordening. De begrippen belanghebbende, zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zorgen voor een betere aansluiting op de terminologie van de wet.

Ad g.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie verkrijgbaar zijn. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De procedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: er is een beperkte toegangsbeoordeling, er is geen formele beslissing (beschikking) en er is geen sprake van een eigen bijdrage. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. De gemeente verstrekt algemene voorzieningen altijd in natura en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk biedt de gemeente een algemene voorziening aan, waar nodig een individuele voorziening.

Ad h.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad i.

Bij het verstrekken van een voorziening moet ook worden gedacht aan het instandhouden van deze voorziening. Sommige voorzieningen moeten bijvoorbeeld periodiek gekeurd worden. Indien van toepassing heeft een individuele voorziening ook betrekking op de instandhouding van de voorziening, zoals de kosten voor onderhoud of verzekering. In het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen regelt het college welke kosten precies voor vergoeding in aanmerking komen.

Ad j.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad k.

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat belanghebbende onder bepaalde voorwaarden mag besteden aan een voorziening.

Ad l.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

Ad m.

Voorzieningen in natura zijn voorzieningen niet in de vorm van een geldbedrag.

Ad n.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning staan de kaders waarbinnen deze eigen bijdrage moet blijven.

Ad o. en p.

Het is onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeente voorzieningen verstrekt waarover de belanghebbende gezien zijn individuele situatie ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip "algemeen gebruikelijk" is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen die:

  • -

    voor een persoon zonder een beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • -

    te koop zijn;

  • -

    niet duurder zijn dan soortgelijke producten met hetzelfde gebruiksdoel;

  • -

    niet speciaal voor personen met een beperking of probleem bedoeld zijn.

Ad q.

Het begrip "meerkosten" hangt nauw samen met het begrip "algemeen gebruikelijk". De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociale probleem. Een met de persoon als de belanghebbende vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

Ad r.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad s.

Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verrichten van het huishouden, waarbij het niet verlenen van die hulp leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verrichting van het huishouden. Hulp bij het huishouden kan verstrekt worden in twee varianten: HH-1 wordt toegekend wanneer alleen sprake is van overname van huishoudelijk werk. HH-2 is hulp bij het huishouden waarbij naast overname van het huishoudelijk werk ook de organisatie van het huishouden overgenomen moet worden. De belanghebbende wordt dan niet in staat geacht de regie te kunnen voeren over het huishouden.

Ad t. u. en v.

Deze begripsbepalingen verwijzen naar de inkomensnormen in het besluit en de Wet werk en bijstand.

Ad w. Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2. Uitvoeringsbesluit

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3. Voorzieningen in natura

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4. Financiële tegemoetkomingen in de kosten van en persoonsgebonden budgetten voor voorzieningen

Dit artikel geeft de basis voor het college om de bedragen vast te stellen voor financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten. De hoogte hiervan wordt afgeleid van de nieuwwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd.Dit wordt uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit. Het gaat om de laagste prijs waartegen een belanghebbende een voorziening kan verkrijgen. Inkoopvoordelen van organisaties als de gemeente worden hierin niet meegenomen.

Artikel 5. Algemene beperkingen en weigeringsgronden

Dit artikel geeft in het algemeen de beperkingen en weigeringsgronden aan die gelden voor het verkrijgen van een individuele voorziening. Enkele onderdelen zijn nader toegelicht. De overige onderdelen behoeven geen toelichting, omdat deze al bij de toelichting op de begripsomschrijvingen is gegeven.

Lid 1, ad c

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt, omdat de belanghebbende dan een beroep kan doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen.

Aan onderdeel c is toegevoegd dat de eis van langdurigheid niet geldt voor de voorziening hulp bij het huishouden. De reden hiervoor is dat hulp bij het huishouden ook kortdurend noodzakelijk kan zijn. Bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis of om iemand de vaardigheden te leren om een huishouden zelfstandig uit te voeren.

Lid 1, ad d

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als het meest goedkoop te zijn, waarbij voorop staat dat een voorziening compenserend moet zijn. Met compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend om tegemoet te komen aan de beperking in participatie. Hoewel datgene wat de belanghebbende als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling, zal ook het kostenaspect van de voorziening een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling of een voorziening compenserend is. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Het is ook denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Lid 2, ad a

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de - financiële - situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager - mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking - onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te raken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Artikel 6. Eigen bijdrage

Zie ook de algemene toelichting. Dit artikel regelt dat in principe een eigen bijdrage is verschuldigd, behalve voor de voorzieningen die zijn uitgezonderd in het tweede lid. Voor de woonvoorzieningen die zijn uitgezonderd geldt dat dit forfaitaire vergoedingen betreft die niet altijd kostendekkend zijn. De aanvrager zal zelf nog aanvullende kosten maken. Het is niet redelijk om daarboven nog een eigen bijdrage te vragen. Voor de voorziening in huurderving geldt dat de gemeente deze kosten vergoedt omdat het in het belang van belanghebbenden is dat een aangepaste woning beschikbaar blijft voor mensen die dat nodig hebben. Het is daarom niet wenselijk een eigen bijdrage aan woningverhuurders te vragen. Voor de vervoersvoorzieningen ligt het vragen van een eigen bijdrage niet voor de hand omdat het recht op deze voorzieningen mede afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. Bij een inkomen boven anderhalf maal het norminkomen worden deze voorzieningen niet verstrekt.

HOOFDSTUK 2. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 7. Hulp bij het huishouden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting omdat in de toelichting op de begripsbepalingen hulp bij het huishouden al is uitgelegd.

Artikel 8. Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt niet meer toegekend in klassen met een bepaalde bandbreedte, maar in uren en minuten per week.

Artikel 9. Bijzondere weigeringsgrond

Bij het vaststellen van het recht op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre andere personen binnen de leefeenheid de problemen kunnen oplossen. Voorzover deze "gebruikelijke zorg" de problemen oplost, heeft de belanghebbende geen recht op hulp bij het huishouden. Het gaat om de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten zoals partners, ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Het is wel belangrijk dat er geen sprake is van gezondheidsproblemen of overbelasting bij de huisgenoten, waardoor dit niet mogelijk is. In dat geval kunnen de huisgenoten geen of minder hulp bieden.

Hoofdstuk 3 . wonen

Artikel 10. Soorten woonvoorzieningen

Dit artikel somt de verschillende soorten woonvoorzieningen op. Woonvoorzieningen zijn bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens of overlast mogen geen rol spelen.

Ad d

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen.

Ad e

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard verstaan we bijvoorbeeld hulpmiddelen voor baden, wassen en douchendie niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd. Ook mobiele patiëntenliften vallen in deze categorie.

Ad f

Een uitraasruimte is een kleine, veilige en prikkelarme ruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er bestaat geen recht op een uitraasruimte als de persoon met beperkingen in een zelfstandige woning woont en het gedrag zo ernstig is dat deze persoon een indicatie heeft om in een AWBZ-instelling te verblijven. Daarnaast moet de uitraasruimte in het belang zijn van de persoon met de beperkingen en niet dienen om hinder voor anderen te verminderen.

Artikel 11. Co-ouderschap

In het geval van co-ouderschap kunnen woonvoorzieningen in de woningen van de beide ouders worden getroffen. Dit artikel voorziet in de situatie dat een kind met beperkingen, zónder het treffen van woonvoorziening in beide woningen, niet in staat is afwisselend bij de ene of de andere ouder te wonen. Roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld tilliften) worden niet in tweevoud verstrekt want deze voorzieningen kunnen van de ene woning naar de andere woning verplaatst worden. Een co-ouderschapsregeling wordt doorgaans vastgelegd in een echtscheidingsconvenant of in een ouderschapscontract. Een bewijsstuk hiervan moet bij een aanvraag op grond van dit artikel overgelegd worden.

Artikel 12. Verhuizing

Bij een aanvraag voor een woningaanpassing wordt eerst bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kan bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. Een verhuizing is alleen een goede oplossing als de verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkend medisch verantwoorde termijn.

Artikel 13. Uitraasruimte

Dit artikel regelt onder welke voorwaarden een voorziening in uitraasruimte wordt verstrekt.

Artikel 14. Losse woonunit

Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, gaat de gemeente uit van het primaat van losse woonunits.

Artikel 15. Bezoekbaar maken van een woning

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenoemde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in deze verordening opgenomen in artikel 15. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente niet. "Bezoekbaar maken" wordt in de verordening daarom gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin. Bovendien wordt de voorziening in financiële zin gemaximeerd.

Artikel 16. Bijzondere weigeringsgronden

Artikel 16 regelt wanneer een aanvraag voor een woonvoorziening geweigerd moet worden. Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd.

Ad a en b

Deze onderdelen behoeven geen nadere toelichting.

Ad c

Onder c wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Het college kan schriftelijk toestemming verlenen voor zo’n verhuizing, zodat er wel recht op een voorziening is. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders. Hierop uitgezonderd is de voorziening in verhuizing en/of herinrichting. Deze voorziening is in bovengenoemde situaties algemeen gebruikelijk.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad d

Omdat het in de wet en deze verordening gaat om voorzieningen die gericht zijn op het individu, worden geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Ad e en f

Onder e en f wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen inmiddels zelfstandig wonen.

Ad g

Dit onderdeel spreekt voor zich.

Ad h

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.

Ad i

Dit onderdeel spreekt voor zich.

Artikel 17. Uitsluitingen

In artikel 17 worden bepaalde verblijfsruimten uitgesloten om woonvoorzieningen in toe te passen.

Hoofdstuk 4. vervoer

Artikel 18. Soorten vervoersvoorzieningen

Dit artikel somt de verschillende soorten vervoersvoorzieningen op.

Artikel 19. Omvang vervoersvoorziening

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis tenminste 1.500 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie wordt hier vastgelegd.

Artikel 20. Bijzondere beperkingen en weigeringsgronden

Dit artikel geeft algemene en specifieke weigeringsgronden weer voor vervoersvoorzieningen. Dit artikel stond oorspronkelijk in het Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen, maar is omwille van een eenduidige systematiek in de verordening opgenomen.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening is het ten gevolge van een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Dit artikel geeft ook het primaat van het collectief aanvullende vervoer aan boven de individuele voorzieningen zoals genoemd in artikel 18, eerste lid, onder b, c, d, g en h.

Een scootmobiel en een ander verplaatsingsmiddel kunnen ook aanvullend op collectief aanvullend vervoer worden verstrekt. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de belanghebbende niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter).

In jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van anderhalf maal het norminkomen niet in strijd is met de compensatieplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip "algemeen gebruikelijk"; de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen worden algemeen gebruikelijk geacht.

Lid 5

De meerkosten voor het gebruik van een rolstoeltaxi komen wel voor vergoeding in aanmerking bij overschrijding van de inkomensgrens. Indien het gaat om gebruik van een rolstoeltaxi die wordt ingezet binnen het kader van het collectief Wmo-vervoer, is dit lid niet van toepassing.

Lid 6

Belanghebbenden die een inkomen hebben van boven 1,5 maal het norminkomen krijgen de mogelijkheid om gebruik te maken van het collectief Wmo-vervoer door hen aan te bieden om de vervoerspas te kopen. De indicatiekosten voor de eerste aanvraag komen voor rekening van de aanvrager. De tarieven voor de vervoerspas en de indicatiekosten voor de eerste aanvraag zijn opgenomen in de legesverordening van de gemeente Assen.

Hoofdstuk 5. Rolstoelen

Artikel 21. Soorten rolstoelvoorzieningen

De rolstoel is de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Met het begrip "rolstoel" wordt de rolstoel bedoeld zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud, reparatie, accesssoires of een aanpassing van een rolstoel vallen ook onder het begrip rolstoelvoorziening. In sommige gevallen is ook een gebruikstraining mogelijk.

Artikel 22. Bijzondere beperkingen

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik nagenoeg dagelijks noodzakelijk is.

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie "verblijf", als de functie "behandeling" geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 6. AANVRAAG, BESLISSING EN VOORSCHOT

Artikel 23. Aanvraag

Het eerste lid van dit artikel bepaalt de wijze van aanvraag van een voorziening via een door het college vastgesteld en bekend gemaakt aanvraagformulier. In plaats daarvan kan het college ook een andere manier van aanvragen van een voorziening vaststellen en bekendmaken.

Het tweede lid regelt dat het college bij het uitvoeringsbesluit kan bepalen welke gegevens nodig zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een voorziening.

Het derde lid regelt de vormen van voorzieningen, die aangevraagd kunnen worden: in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Dit is een hoofdregel. Bepaalde voorzieningen kunnen slechts in één of twee van deze vormen aangevraagd worden. Dit is geregeld in afzonderlijke artikelen in deze verordening.

Artikel 24. Beslissing op aanvraag en voorschot

Dit artikel regelt de bevoorschotting van bepaalde voorzieningen die het college in de vorm van een financiële tegemoetkoming of persoongebonden budget verstrekt. Daarvoor is nodig dat dit artikel bepaalt in welke gevallen en hoe het college voorzieningen bevoorschot. Daarnaast is een afwijkende beslistermijn voor het vaststellen van financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten waarvoor voorschotten verleend zijn, nodig.

Het eerste lid van dit artikelregelt dat het college in bepaalde gevallen een voorschot verstrekt vooruitlopend op de verstrekking van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Deze gevallen bepaalt het college bij het uitvoeringsbesluit. Het zal daarbij in elk geval gaan om persoonsgebonden budgetten voor hulp bij het huishouden.

Het tweede lid van dit artikel regelt dat het college in bepaalde gevallen alleen een voorziening in natura verstrekt. Dit is het geval wanneer een belanghebbende niet in staat is om een persoonsgebonden budget te beheren of zich eerder niet aan de spelregels voor een persoonsgebonden budget gehouden heeft. Daarnaast kan de medische of psychosociale situatie van de belanghebbende een reden zijn om een voorziening alleen in natura te verstrekken. Het college zal zijn oordeel moeten motiveren in zijn besluit.

Het derde lid van dit artikel regelt dat in afwijking van de algemene beslistermijn het college binnen zes weken na de ontvangst van de verantwoording als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van deze verordening beslist op een aanvraag van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waarvoor zij eerder een voorschot verleend heeft.

Het vierde lid van dit artikel regelt de betaalbaarstelling.

Het vijfde lid bepaalt dat de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget van rechtswege verleend is als het college niet binnen zes weken na ontvangst van de verantwoording als bedoeld in artikel 4, vijfde lid een besluit genomen heeft.

Dit artikel laat onverlet dat het college overeenkomstig de algemene beslistermijn op aanvragen om voorzieningen in natura beslist.

HOOFSTUK 7 . BETALEN, WIJZIGEN, INTREKKEN, BEËINDIGEN EN TERUGVORDEREN

Artikel 25. Betalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 26. Wijzigingen in de situatie

Dit artikel legt de verplichting van de rechthebbende vast om alle wijzigingen die van belang zijn voor zijn recht op een voorziening op grond van deze verordening aan het college te melden. Het gaat om wijzigingen waarvan de rechthebbende moet of moet kunnen begrijpen dat die van belang zijn voor zijn recht op een toegekende voorziening.

Artikel 27. Beëindiging van een voorziening van rechtswege

Deze bepaling regelt dat bij overlijden een voorziening van rechtswege eindigt en het college dus geen besluit tot beëindiging van die voorziening hoeft te nemen.

Artikel 28. Intrekking of wijziging van een voorziening

De wet bevat geen bepalingen over het intrekken of wijzigen van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Dit artikel bevat deze mogelijkheid, omdat anders een juridische basis daarvoor ontbreekt.

Het eerste lid van dit artikel regelt de gevallen waarin het college een besluit tot toekenning van een voorziening kan intrekken of wijzigen. Dit kan als een rechthebbende op een voorziening zijn verplichtingen op grond van deze verordening niet nakomt. Ook als de toekenning van een voorziening gebaseerd is op onjuiste gegevens of een voorziening niet meer nodig is kan het college de voorziening wijzigen of intrekken.

Het tweede lid van dit artikel regelt de bevoegdheid tot intrekking of wijzigen van een besluit.

Het derde lid regelt de intrekking of wijziging voor het geval een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget is besteed voor een ander doel dan waarvoor het verleend is.

Artikel 29. Terugvordering

Het college kan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget terugvorderen als blijkt dat deze tegemoetkoming of dit budget niet is aangewend voor het doel waarvoor het verstrekt is. Het verhogen van bedragen met wettelijke rente valt onder de algemene regels van hoofdstuk 4 Awb over wettelijke rente.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 30. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van bepalingen van deze verordening. In verband met precedentwerking is het van belang, dat het college aangeeft waarom het in een bepaalde situatie van deze verordening afwijkt. In de praktijk zal het college dit alleen in bijzondere gevallen toepassen.

Artikel 31. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen die op deze verordening gebaseerd zijn te indexeren op basis van het CBS-prijsindexcijfer voor gezinsconsumptie. Met deze bepaling is het niet nodig om het uitvoeringsbesluit jaarlijks aan te passen. Dit voorkomt extra werkzaamheden.

Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Het eerste lid in dit artikel regelt dat de verordening op 1 april 2012 in werking treedt.

Het tweede lid bepaalt dat de bepalingen over de eigen bijdrage per 1 april 2012 in werking treden, ook voor voorzieningen die onder de vorige verordening zijn toegekend.

Het derde lid bepaalt dat het college de persoonsgebonden budgetten met ingang van 1 april 2012 op basis van de nieuwe verordening herziet. De invoering van de eigen bijdrage en de herziening van de grondslag van de persoonsgebonden budgetten per 1 april 2012 is reëel gezien de benodigde tijd aan voorbereiding en communicatie daarover.