Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Zwolle

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Zwolle 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Zwolle
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Zwolle 2012
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand Zwolle
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening beschrijft welke criteria er gelden er voor de hoogte van de bijstandsuitkering.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2012nieuwe regeling

19-12-2011

De Peperbus 28 december 2011

gb 1-2011.198

Tekst van de regeling

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND ZWOLLE 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gezinsnorm: de norm voor een gezin als bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • c.

      bijstandsnorm: de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 20 van de wet.

    • d.

      toeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet;

    • e.

      verlaging: de verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet

    • f.

      woning:

      • 1°.

        een woning die geschikt en bestemd is voor permanente huisvesting. Tot de woning worden ook gerekend de bijgebouwen of opstallen die op de kavel waarop de woning gebouwd is, geplaatst zijn;

      • 2°.

        een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

      • 3°.

        een door de overheid aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

      • 4°.

        indien een bewoner van een woonruimte voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk is van een andere woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats wordt deze woonruimte geacht te behoren tot de woning, kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken;

    • g.

      uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Voor gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 zijn.

Artikel 3 Individualisering

De bepalingen van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten

Artikel 4 Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20 procent van de gezinsnorm.

  • 2. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gezinsnorm.

  • 3. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft bedraagt 10 procent van de gezinsnorm.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 3 bedraagt de toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die een kamer of een gedeelte van een woning huurt, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft, 20 procent van de gezinsnorm.

  • 5. Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5 Gezinnen

  • 1. De norm voor een gezin in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd.

  • 2. De norm voor een gezin in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 3. De norm voor een gezin dat in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 3 wordt de norm voor een gezin niet verlaagd indien het gezin een kamer of een gedeelte van een woning huurt, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft.

  • 5. Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Hoofdstuk 3 Verlaging als gevolg van de woonsituatie

Artikel 6 Woning waarvoor geen woonkosten verschuldigd zijn

De toeslag voor de belanghebbende die een woning bewoont waaraan geen woonkosten zoals huur, hypotheeklasten en dergelijke zijn verbonden wordt met 20 procent van de gezinsnorm verlaagd.

Artikel 7 Het niet bewonen van een woning, verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang

  • 1. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder die geen woning bewoont, wordt met 10 procent van de gezinsnorm verlaagd.

  • 2. De bijstandsnorm voor een gezin dat geen woning bewoont, wordt met 10 procent verlaagd.

  • 3. De bijstandsnorm voor een gehuwde of ongehuwde die geen woning bewoont maar die blijk geeft voor een ander te zorgen als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt met 20 procent van de gezinsnorm verlaagd.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste, tweede en derde lid wordt voor een uitkeringsgerechtigde die verblijft in een instelling voor maatschappelijke opvang de toeslag of de gezinsnorm niet verlaagd.

  • 5. Het gestelde in het vierde lid is niet van toepassing op een uitkeringsgerechtigde die uitsluitend gebruik maakt van nachtopvang dat door een instelling voor maatschappelijke opvang wordt aangeboden.

  • 6. Indien sprake is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid, wordt overeenkomstig het gestelde in het eerste, tweede of derde lid gehandeld.

Hoofdstuk 4 Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

Artikel 9 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 of 22 jaar.

De toeslag voor alleenstaanden van 21 of 22 jaar wordt met 20 procent van de gezinsnorm verlaagd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Anti cumulatie

  • 1. Indien bij de toepassing van de artikelen 3 tot en met 9 blijkt dat er bij een uitkeringsgerechtigde sprake is van meerdere inwonenden of als meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn, vindt geen cumulatie van verminderingen plaats.

  • 2. Indien sprake is van een situatie als bedoel in lid 1 wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging van de toeslag of de gezinsnorm.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Zwolle 2012”

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt inwerking op 1 januari 2012

TOELICHTING VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2012

Algemeen

Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (Wwb) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet. Voor de financiering door het Rijk maakt het echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als gemeentelijke toeslag. Sinds 2012 kennen we de huishoudinkomentoets. Het is een belangrijke uitbreiding van het aantal personen waarmee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de gezinsbijstand.

De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. De artikelen 25 tot en met 29 Wwb regelen de toeslagen en verlagingen. Het college van Burgemeester en Wethouders is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om de uitkering of de toeslag te verlagen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Zo is er vanwege het beperkte belang en het vergelijkbare uitgavenniveau van deze belanghebbenden geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid ex artikel 28 WWB.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen te weten:

  • 1.

    Gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm)

  • 2.

    Alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm

  • 3.

    Alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm

Toeslag

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten mogelijk is.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • ·

    Alleenstaande ouders: 90% van de gezinsnorm

  • ·

    Alleenstaanden: 70% van de gezinsnorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in de verordening.

Verlaging

De Wwb noemt de volgende verlagingen:

  • ·

    Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijke kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden;

  • ·

    Verlaging in verband met de woonsituatie;

  • ·

    Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie

  • ·

    Verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden.

De Toeslagenverordening

In de Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid moet dus worden vastgelegd in een verordening.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Bij deze verordening is een schematisch overzicht gevoegd. Een uitkeringsgerechtigde kan uit dit schematisch overzicht aflezen waarvoor hij of zij recht heeft. Ter verduidelijking onderstaand twee bijzondere situaties.

·Het niet bewonen van een woning.

In de verordening is bepaald dat dak- en thuislozen die al of niet gebruik maken van de nachtopvang van het Leger des Heils een toeslag ontvangen 10% van de gezinsnorm.

Voor dak en thuislozen die “samenleven” wordt de gezinsnorm met 10 procent verlaagd.

·Mensen die verzorging nodig hebben of een ander verzorgen.

Het komt voor dat iemand die verzorgingsbehoeftig is bij een ander inwoont, zonder dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding of een gezinssituatie. De wet werk en bijstand rekent familieleden in de eerste graad die verzorgingsbehoeftig zijn, niet tot het gezin. In de vorige en deze nieuwe verordening wordt de toeslag op 10% van de gezinsnorm vastgesteld. Deze lagere toeslag van 10 procent van de gezinsnorm geldt zowel voor de verzorger als de verzorgingsbehoeftige. Het feit dat de verzorgende een extra inspanning verricht wordt niet als argument gehanteerd om de toeslag hoger vast te stellen. Het is vaak mogelijk om voor de verzorging een persoonsgebonden budget te ontvangen.

Het komt voor dat er bij een uitkeringsgerechtigden meerdere mensen inwonen of dat meerdere situaties op een uitkeringsgerechtigde van toepassing zijn. In een dergelijke situatie vindt geen cumulatie van verlagingen plaats. Er wordt uitgegaan van de laagste toeslag of de hoogste verlaging.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Woning

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Daarnaast wordt tot uitdrukking gebracht dat mensen die weliswaar niet in dezelfde woning, woonwagen of woonschip verblijven, maar wel op dezelfde kavel verblijven waar een woning op gebouwd is of een woonwagen staat of mede gebruik maken van een ligplaats, geacht worden mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, woonwagen of het woonschip. Hetzelfde geldt voor mensen die een woonruimte bewonen en die voor het gebruik van voorzieningen afhankelijk zijn van een andere woning, standplaats of ligplaats.

Deze mensen worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in de woning, op de standplaats of op de ligplaats waarvan de voorzieningen worden betrokken. Bij het gebruik maken van voorzieningen kan gedacht worden aan het betrekken van gas, licht of water of het gebruik van het toilet of wasgelegenheid. Ook mensen die verblijven in een opstal of bijgebouwtje direct grenzend aan een woning, standplaats of ligplaats worden geacht mede hun hoofdverblijf te hebben in die woning, op die standplaats of op die ligplaats. Als voorbeelden hiervan gelden: iemand woont in een caravan of woonwagen die direct naast een standplaats is neergezet of iemand verblijft in een "schuurtje" dat geplaatst is op de oever of kade direct grenzend aan de ligplaats van een woonschip.

Artikel 2

Hoewel de Wwb categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar is in deze verordening hier niet voor gekozen. De normen voor deze leeftijdsgroep werden laag vastgesteld vanwege de onderhoudsplicht van de ouders en komen niet in aanmerking voor een toeslag. Jongmeerderjarigen tot 21 jaar die noodzakelijkerwijs zelfstandig wonen kunnen via de bijzondere bijstand eventueel een hogere uitkering krijgen.

Artikel 4

De toeslag van 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van de Wwb. Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom in beginsel gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm.

In artikel 4 wordt een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt.

Lid 5

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande ouder in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (€ 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (€ 1023,42). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1023,42, is een niet rechthebbend gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook reeds meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1023,42). Het ligt niet voor de hand daarbovenop nog een verlaging toe te passen wegens kostendeling.

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm.

Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

Artikel 5

In de gezinsnorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten en hun eventuele inwonende kinderen de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder worden gedeeld. Dit schaalvoordeel wordt uitgedrukt in een verlaging van de bijstandsnorm voor gezinnen.

Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande ouders. Net als in artikel 4 is een uitzondering gemaakt voor mensen die een kamer of een gedeelte van een woning bewonen, waar ook anderen wonen, zonder dat de eigenaar van de woning op het adres verblijft. Hier is feitelijk wel sprake van het gezamenlijk bewonen van een woning maar over het algemeen is er geen sprake van een zodanig schaalvoordeel dat een lagere toeslag rechtvaardigt

Lid 4

Zie het laatste lid van het voorgaande artikel 4. Strekking en inhoud zijn gelijk.

Artikel 6

De Wwb biedt de mogelijkheid om de toeslag of de bijstandsnorm te verlagen als een belanghebbende lagere bestaanskosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

In artikel 6 is een bepaling opgenomen over het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden. In de verordening wordt bepaald dat de toeslag of de bijstandsnorm voor een gezin met 20 procent wordt verlaagd als geen kosten voor huur of hypotheeklasten verschuldigd is. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke is daardoor niet voldoende om een verlaging te voorkomen.

Artikel 7

De verordening gaat er van uit dat iemand die geen woning heeft, lagere kosten van het bestaan heeft. Iemand zonder woning hoeft geen uitgaven te doen voor huur, energielasten, vervanging of aanschaf duurzame gebruiksgoederen, het op peil houden van de stoffering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen.

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat vrijwel iedereen in de één of andere vorm wel kosten voor onderdak maakt. Dit wordt in artikel 7 tot uitdrukking gebracht door de toeslag of de norm voor een gehuwde met 10 procent van de gezinsnorm te verlagen.

In de begripsomschrijvingen van de Wet en werk en bijstand wordt iemand die ongehuwd met een ander samenwoont gelijk gesteld aan een gehuwde als zij gezamenlijk in huisvesting voorzien en of blijk geven voor elkaar te zorgen. Bij “ongehuwd samenwonenden zonder woning” gaat deze begripsomschrijving niet op, terwijl de situatie feitelijk niet verschilt. In artikel 7 wordt via een specifieke omschrijving en een aangepaste verlaging hieraan tegemoet gekomen.

Iemand die gebruik maakt van een instelling voor maatschappelijke opvang heeft over het algemeen niet de beschikking over een woning. Veelal moeten deze mensen een zodanige eigen bijdrage aan de instelling voor maatschappelijke opvang betalen, dat er geen sprake is van lagere bestaanskosten. In artikel 7 is dan ook bepaald dat in een dergelijke situatie geen verlaging van de toeslag of de gezinsnorm plaatsvindt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen die verblijven in het Centrum voor Maatschappelijke Opvang van het Leger des Heils, het Sociaal Pension, Blijf-van-mijn-lijf-huis of de residentiële opvang bij de Herberg.

Mensen die gebruik maken van een voorziening voor nachtopvang betalen een lagere bijdrage waardoor er wel sprake is van lagere bestaanskosten.

Artikel 9

De Wwb kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22- jarige alleenstaanden. Het gevolg is dat het verschil tussen de hoogte van de bijstandsnorm plus toeslag en het minimumloon voor deze groep geen of een geringe stimulans is om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op nihil gesteld. De mogelijkheid daartoe wordt geopend in artikel 29 van de wet werk en bijstand.

Artikel 10

Als meerdere situaties van toepassing zijn of er is sprake van meerdere inwonenden, worden de verlagingen niet gecumuleerd. De hoogste verlaging van de toeslag of gezinsnorm wordt toegepast.

Schematisch overzicht toeslagenbeleid [Klik hier om het document te downloaden]