Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | regels over de verlening van de langdurigheidstoeslag en categoriale bijzondere bijstand aan personen van 65 jaar of ouder |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | Nieuwe verordening | 15-12-2011 Onbekend | VR106/2011 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
Inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op inkomenstoeslag als inkomen gezien;
Onverminderd het bepaalde in artikel 35 en 36 van de wet komt in aanmerking voor de inkomenstoeslag of de inkomenstoeslag 65+ de belanghebbende die:
Artikel 5 – Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 15 december 2011
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, ir. J.M. Leemhuis-Stout
Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Schiedam 2012
Vanuit het minimabeleid worden burgers die aan het werk kunnen gestimuleerd om aan het werk te gaan en burgers die dat niet kunnen of niet meer hoeven extra financieel ondersteund. Om optimaal te kunnen bijdragen aan deze doelstelling is de langdurigheidstoeslag, een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand, hiermee in overeenstemming gebracht. In artikel 8 WWB is bepaald dat in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag vastgelegd moeten worden.
Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op:
De wetgever heeft bepaald dat het recht op de langdurigheidstoeslag alleen van toepassing is op personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Daarom wordt in deze verordening een onderscheid gemaakt tussen de inkomenstoeslag (langdurigheidstoeslag) en de inkomenstoeslag 65+ (categoriale bijzondere bijstand voor personen van 65 jaar of ouder).
De gedachte achter de inkomenstoeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het sociaal minimum ontvangen en geen zicht hebben op een inkomensverbetering, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Dit geldt zowel voor personen die werken als personen waarvan niet verwacht wordt dat zij (binnen afzienbare tijd) kunnen gaan werken.
Bij het bepalen van het recht op bijzondere bijstand, waar de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van is, kan geen onderscheid gemaakt worden naar de bron van het inkomen. Dit betekent dan ook dat werkenden met een langdurig, laag inkomen voor de inkomenstoeslag in aanmerking komen.
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm, waarbij twee doelgroepen worden omschreven, namelijk alleenstaande(n) (ouders) en gezinnen. Door het inkomen 10% boven bijstandsniveau te stellen, worden werkenden met een laag inkomen in staat gesteld om een beroep te doen op de inkomenstoeslag. Met het stellen van de inkomensnorm op 110% van de bijstandsnormen, wordt daarnaast geanticipeerd op de plannen van het kabinet om de WWB zodanig aan te passen dat categoriale bijzondere bijstandsverlening aan burgers met een inkomen boven 110% van de bijstandsnorm niet mogelijk is.
Naast de voorwaarden voor het recht op inkomenstoeslag en inkomenstoeslag 65+ zoals gesteld in artikel 2 van deze verordening, zijn in artikel 3 de uitsluitingsgronden benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op de inkomenstoeslag bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid ‘werken’ moet stimuleren. Daarom is er geen recht op inkomenstoeslag voor hen die door het nakomen van de opgelegde arbeidsverplichtingen, dan wel door het volgen van opleiding of scholing in staat geacht moeten worden binnen afzienbare termijn een hoger inkomen te kunnen verkrijgen.
Artikel 4 – Hoogte van de inkomenstoeslag
De hoogte van de inkomenstoeslag en inkomenstoeslag 65+ is afhankelijk van de gezinssituatie, namelijk is er sprake van een alleenstaande (ouder) of is er sprake van een gezin. Daarnaast krijgt de burger of het gezin een toeslag wanneer er sprake is van volledige zorg voor ten laste komende kinderen.
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen voor een indexering waarvan de hoogte jaarlijks automatisch meebeweegt met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen soms twee maal per jaar worden geïndexeerd en de inkomenstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.
Artikel 5 – Onvoorziene gevallen
Dit artikel behoeft geen toelichting.