Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Schiedam 2012 |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB gemeente Schiedam 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | het verstrekken van een toeslag op de basisnorm en het verlagen van de norm bij lagere bestaanskosten |
Deze verordening vervangt de Toeslagenverordening WWB-WIJ Schiedam
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | Nieuwe verordening | 15-12-2011 Onbekend | VR106/2011 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
2. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 2. Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Artikel 4 - Verlaging schoolverlaters
De verlaging voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor een periode van zes maanden.
Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling
De toepassing van hoofdstuk 2 en 3 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm:
Artikel 10 - Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 15 december 2011.
de griffier, J. Gordijn
de voorzitter, ir. J.M. Leemhuis-Stout
Toelichting Toeslagenverordening
De bijstandsnorm bestaat uit een rijksgerelateerd deel dat binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid. De artikelen 8, eerste lid onder c en 30 van de WWB dragen de gemeenteraad op om dit beleid in een verordening vast te leggen. De landelijke bijstandsnorm bedraagt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en het gezin respectievelijk 50%, 70% en 100% van het wettelijk minimumloon. De hier gehanteerde ‘gezinsnorm’ bedraagt 100% van het wettelijk minimumloon. De alleenstaande en alleenstaande ouder kunnen in aanmerking komen voor een toeslag van ten hoogste 20% van de gezinsnorm. De gezinsnorm kan onder bepaalde omstandigheden worden verlaagd.
Begrippen die niet reeds in WWB of Awb zijn gedefinieerd zijn hier omschreven. Het begrip ‘gezinsnorm’ is omschreven omdat dit de basis vormt voor het vaststellen van de toeslagen en verlagingen. Dit is het bedrag genoemd in artikel 21 WWB.
Het begrip ‘woning’ is nader omschreven. Daarmee wordt bedoeld de woning in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van de artikelen 6 en 8. Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.
Met het begrip ‘zorgbehoefte’ wordt hetzelfde bedoeld als in artikel 3, tweede lid, onderdeel a WWB. Zoals de Centrale Raad van Beroep heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 september 2007 (LJN BB6205) is van zorgbehoefte sprake indien de betrokkene aanspraak zou kunnen maken op plaatsing in een AWBZ-instelling, maar daar om hem moverende redenen van heeft afgezien of op een wachtlijst daarvoor is geplaatst. Daarnaast is sprake van zorgbehoefte indien de betrokkene vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren daar hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen.
Voor de leeftijdscategorieën jonger dan 21 jaar en ouder dan 65 jaar gelden aparte wettelijke regels. Deze leeftijdsgrenzen zijn overigens niet relevant voor medebewoners.
Bij de vaststelling van de landelijke norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag. Artikel 30, tweede lid WWB schrijft voor dat de toeslag dan wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid WWB. De maximale toeslag komt neer op 20% van de gezinsnorm.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Om die reden is de toeslag gesteld op 10%. Op welke wijze de voordelen van het delen van de bestaanskosten exact doorwerken tussen de verschillende medebewoners onderling, is hierbij niet van belang.
Hierin is als uitzondering op het tweede lid bepaald dat de toeslag 20 procent bedraagt als de belanghebbende inwoont bij iemand met een zorgbehoefte, of zelf zorgbehoeftig is. De strekking daarvan is om te voorkomen dat de belanghebbende als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een zorgbehoevende, of dat de zorgbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorgende. Dit komt overeen met het streven om zorgbehoeftigen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen en leven.
Naast de zorgbehoefte kan ook de inwoning van een meerderjarig kind dat niet kan bijdragen aan de woonlasten, een reden zijn om de maximale toeslag van 20 procent te verstrekken. Dit is aan de orde als er uitsluitend een kind inwonend is dat uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en aanspraak maakt op studiefinanciering of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt. Bovendien mogen de totale inkomsten van dit kind niet meer bedragen dan 80 % van het netto minimumloon. Dit is vastgelegd in artikel 4, tweede lid WWB.
De verlaging voor schoolverlaters is een bevoegdheid die voortvloeit uit artikel 28 WWB. De bedoeling van de verlaging is om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op de studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering zou dit een verlaging van 25% van de gezinsnorm inhouden. Aangezien de situatie van studerenden in de praktijk enigszins afwijkt van de positie van schoolverlaters - de mogelijkheden tot het hebben van bijverdiensten zijn bijvoorbeeld voor studerenden aanzienlijk ruimer - is de verlaging vastgesteld op 20%.
Artikel 5 - Alleenstaanden van 21 of 22 jaar
De landelijke normsystematiek kent geen afzonderlijke normen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. Artikel 29 WWB geeft het college wel de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. In bepaalde gevallen is de norm plus de toeslag bijvoorbeeld hoger dan het loon dat men verdient met een gesubsidieerde dienstbetrekking. Ook het minimumloon dat men in een voltijds dienstbetrekking kan verdienen, is nauwelijks hoger. Op die manier zou er geen of een te geringe stimulans zijn om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen is de totale toeslag voor een 21-jarige 12,5% (zonder medebewoner) dan wel 7,5% (met medebewoner). De toeslag voor een 22-jarige zonder een medebewoner komt uit op 15%. De toeslag voor een 22-jarige met een medebewoner blijft gehandhaafd op 10%. Er geldt geen extra verlaging.
Op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel b WWB is het niet mogelijk om een schoolverlatersnorm gelijktijdig met de verlaging voor 21- en 22-jarigen toe te passen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlaterskorting is gekozen, zodat op grond van deze verordening een 21-jarige of 22-jarige schoolverlater niet beter af is dan een 23-jarige schoolverlater.
Artikel 6 - Ontbrekende woonkosten voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
Als aan een woning geen woonkosten zijn verbonden, is er sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 WWB biedt de mogelijkheid om de norm of toeslag in dergelijke gevallen te verlagen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om “krakers”, maar ook om de situatie dat de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner. Indien de belanghebbende voor de woning geen kosten maakt, ontbreekt de noodzaak de norm te verhogen met een toeslag.
Artikel 7 vormt het spiegelbeeld van artikel 3, tweede lid van deze verordening. Wanneer één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in de woning van het gezin, wordt verondersteld dat zij de kosten kunnen delen. Om die reden geldt voor het gezin een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm.
Geen verlaging geldt voor gezinnen die een zorgbehoefte hebben of een zorgbehoevende verzorgen een percentage van 20 procent.
Een en ander geldt tevens voor zover er slechts een kind inwonend is dat uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt en aanspraak maakt op studiefinanciering of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt. Bovendien mogen de totale inkomsten van dit kind niet meer bedragen dan 80 % van het netto minimumloon. Dit is vastgelegd in artikel 4, tweede lid WWB. Deze kinderen worden niet tot het gezin gerekend.
Artikel 8 - Ontbrekende woonkosten voor gezinnen
Indien gezinnen geen woonkosten hebben, wordt de norm verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm. Dit percentage komt overeen met de op grond van artikel 6 van deze verordening ontbrekende toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die geen woonkosten heeft.
Artikel 9 - Anti-cumulatiebepaling
In deze bepaling worden garanties gegeven met betrekking tot de minimale en maximale hoogte van de bijstandsnorm. Cumulatie van toeslagen en/of verlagingen kan er namelijk toe leiden dat de uitkering hoger wordt dan wettelijk toegestaan of te laag wordt om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Artikel 10 - Hardheidsclausule
Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen indien de strikte toepassing van de verordening tot bijzonder onredelijke gevolgen leidt.
Dit artikel spreekt voor zich.