Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mill en Sint Hubert

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMill en Sint Hubert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2012
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2007 wordt ingetrokken met ingang van 1januari 2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 149 van de Gemeentewet.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2015Onbekend

13-12-2012

De Koerier

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2012

 

 

Hoofdstuk 1

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

1.Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

2. College: College van burgemeester en wethouders.

3. Besluit: Het door het College vastgestelde Financieel besluit voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning 2012.

4. Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is. 5. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van een beperking enlof chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

6. Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (artikel 1 lid 1 sub b van de wet).

7. Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

8. Het gesprek: het eerste contact na een aanmelding, waarin de gehele situatie van belanghebbende wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de ondersteuningsbehoefte, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden, via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

9. Aanvraag: het verzoek om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

10. Belanghebbende: een persoon die voor zichzelf, of met behulp van een machtiging door een ander, een aanmelding of een aanvraag doet.

11. Gemachtigde: een persoon die gemachtigd is om namens belanghebbende een aanmelding of een aanvraag te doen.

12. Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

13. Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is, zonder aanvraagprocedure, op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is.

14. Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

15. Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

16. Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

17. Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke Bepaling, anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

18. Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

19. Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen. 2

20. Voorziening in natura: een voorziening in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

21. Persoonsgebonden budget. een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

22. Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

23. Hoofdverblijf de plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

24. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die de deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk maken.

 

Hoofdstuk 2 Resultaatgerichte compensatie

 

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

a. een schoon en leefbaar huis;

b. wonen in een geschikt huis;

c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f. zich verplaatsen in om en nabij de woning;

g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

 

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

1.Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

a. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

b. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

c. Belanghebbende of het college daarom verzoekt. 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid. 3 verordening voorzieningen wmo 2012

 

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het Wmo-loket door of namens belanghebbende, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Het gesprek

1.Het gesprek wordt gevoerd bij de belanghebbende thuis of ten kantore van het Wmoloket, tenzij belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren.

2. Het gesprek kan gevoerd worden aan de hand van een lijst te bespreken punten, die voor belanghebbende beschikbaar is bij het Wmo-loket, of op verzoek ontvangen kan worden bij de schriftelijke bevestiging van de afspraak.

3. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health mede als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

4. Als de belanghebbende een mantelzorger is, wordt met hem, en zo mogelijk met de verzorgde, geïnventariseerd welke belemmeringen belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

1. Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. In ieder geval als gebruik wordt gemaakt van het gestelde in het derde lid van dit artikel zal het gespreksverslag worden ondertekend.

2. Het verslag van het gesprek bevat in ieder geval:

a. Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en!of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende;

b. De mogelijkheden die belanghebbende heeft of kan ontwikkelen ondanks dit probleem;

c. De belemmeringen die belanghebbende ondervindt vanwege dit probleem;

d. De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de in artikel 2 omschreven terreinen;

e. Hetgeen belanghebbende zelf heeft gedaan om bestaande problemen op te lossen;

f. De mogelijkheden die belanghebbende heeft om oplossingen te bewerkstelligen door middel van eigen mogelijkheden, via mogelijkheden van zijn sociaal netwerk dan wel via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen of andere al dan niet wettelijk voorliggende voorzieningen;

g. De individuele voorzieningen die uiteindelijk nodig zijn om de geformuleerde doelstellingen te bereiken.

3. Na het voeren van een gesprek kan belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag voor een individuele voorziening

 

Artikel 7. De aanvraag

1. De aanvraag van een individuele voorziening

dient schriftelijk of elektronisch plaats te vinden.

2. Indien een aanvraag mondeling, waaronder telefonisch, plaatsvindt wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt indien nodig een aanvraagformulier meegezonden.

3. Bij de aanvraag wordt, als er een gesprek is gevoerd, het ondertekende verslag van dit gesprek als aanvraagformulier beschouwd.

 

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

 

Paragraaf 5.1 Algemene regels

 

Artikel 8. Het maken van een afweging

1.Bij het beoordelen of en zo ja welke voorzieningen getroffen gaan worden neemt het college het verslag van het gesprek (indien aanwezig) als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar cle noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

2. Alle eigen (financiële) mogelijkheden, alsmede voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke, en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld.

 

Paragraaf 5.2 De te bereiken resultaten

 

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis

1.Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening verstrekt worden in de vorm van hulp bij het huishouden voor licht en/of zwaar huishoudelijke werk.

3. Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn het huishoudelijk werk over te nemen en te verrichten, conform het protocol gebruikelijke zorg hulp bij het huishouden, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijk) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 2 x het norminkomen, zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt belanghebbende geacht zeifredzaam te zijn in de kosten van de hulp bij het huishouden tot 3 uur per week en wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis

1.Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt of gaat beschikken en waar men hoofdverblijf heeft. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele woonvoorziening worden verstrekt ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

3. Indien de aanvraag voor een woonvoorziening een algemeen gebruikelijke woonvoorziening betreft, wordt geen individuele woonvoorziening, als bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning en de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele woonvoorziening verstrekt, indien de aanpassing van de woning, zoals bedoeld in lid 2, hoger is dan het bedrag zoals vermeld in artikel 9 van het Besluit.

5. Een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten zoals vermeld in artikel 9 van het Besluit kan verstrekt worden indien belanghebbende besluit om te verhuizen naar een geschikte, compenserende woning, waardoor een woningaanpassing in de huidige woning voorkomen wordt.

6. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ instelling. Bij bezoekbaar maken bestaat het te behalen resultaat uit de toegang tot de woning en buitenruimte en het normaal gebruik van de woonkamer en één toilet. Voor het bezoekbaar maken geldt een gemaximeerde financiële tegemoetkoming zoals vermeld in artikel 9 lid 8 van het Besluit.

7. Het bepaalde in lid 1 en 2 is niet van toepassing op het treffen van bouwkundige en bouwtechnische voorzieningen:

a. aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, kloosters, vakantiewoningen, recreatiewoningen, tweede woningen en kamerverhuur;

b. aan specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten;

c. die bij (nieuw)brouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

d. aan woonwagens en woonschepen die een technische levensduur hebben van minder dan 5 jaar;

e. aan woningen die binnen een termijn van 5 jaar gesloopt worden.

 

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

 

1.Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen.

2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en opdienen van maaltijden.

3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 2 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt belanghebbende geacht zeifredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en wordt geen individuele voorziening verstrekt.

 

Artikel 12 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en bed-en linnengoed

 

1.Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van gewassen, al dan niet gestreken en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding en bed- en linnengoed.

2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en bed- en linnengoed kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

3. Indien belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in het kader van de gebruikelijke zorg, beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden uit te voeren c.q. over te nemen, of belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare was- en strijkservice die kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 2 x het norminkomen, zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt belanghebbende geacht zeifredzaam te zijn ten aanzien van kosten verband houdend met het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en bed- en linnengoed en wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het — zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen — vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 2 x het norminkomen, zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt belanghebbende geacht zelfredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren en wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

Artikel 14 Zich verplaatsen in en om de woning

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek enlof de slaapvertrekken, de keuken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden verstrekt bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen cle directe woon- en leefomgeving.

2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden verstrekt ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van aanwezig collectief vraagaffiankelijk vervoer van deur tot deur die kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, als bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 1,5 x het norminkomen, zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt hij geacht zelfredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en wordt geen individuele voorziening, als bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

 

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

 

1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten binnen de directe regio.

2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden verstrekt voor het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige (vrijwilligers) organisaties die kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

4. Indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende meer bedraagt dan 1,5 x het norminkomen, zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit, wordt belanghebbende geacht zeifredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het hebben van contacten met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten en wordt geen individuele voorziening, zoals bedoeld in lid 2, verstrekt.

 

Hoofdstuk 6. Verstrekkingwijze, eigen bijdrage en eigen aandeel

Paragraaf 6.1 Verstrekking van individuele voorzieningen

 

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwiizen

De te treffen individuele voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget worden verstrekt. Paragraaf 6.2 Verstrekking in natura

 

Artikel 18. Inhoud beschikking

1.Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd - welke de te treffen voorziening is; - wat de duur van de verstrekking is; - hoe de voorziening in natura verstrekt wordt; - of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

Paragraaf 6.3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

 

Artikel 19. Overwegende bezwaren

Het College legt in het Besluit vast in welke situaties er sprake is van overwegende bezwaren op grond waarvan geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

 

Artikel 20. Inhoud beschikking

1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een program van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

b. Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze tot stand is gekomen;

c. De voorwaarden voor uitbetaling van het persoonsgebonden budget en de wijze van uitbetaling daarvan;

d. Wat de duur van de verstrekking is waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is

e. Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

Paragraaf 6.4 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

 

Artikel 21. Inhoud beschikking

1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

a. Voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

b. Wat de duur van de verstrekking is;

c. Of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

d. Wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is

2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

Paragraaf 6.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel

1.Bij het verstrekken van een individuele voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten: a. een schoon en leefbaar huis;

b. wonen in een geschikt huis;

c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f. zich verplaatsen in, om en nabij de woning, voor zover het geen rolstoel betreft

g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, voor zover het geen collectief vraagafhankelijk vervoersysteem (CVV) betreft;

h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten, voor zover het geen collectief vraagafhankelijk vervoersysteem (CVV) betreft,

2. Het college legt in het Besluit de hoogte en de duur van de te vragen eigen bijdrage of eigen aandeel vast.

 

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

 

Artikel 23. Beslistermijn op aanvraag individuele voorziening

1. De wettelijke termijn waarbinnen een besluit op een aanvraag voor een individuele voorziening moet worden genomen bedraagt maximaal 8 weken. 2. Indien de wettelijke termijn niet gehaald kan worden dan wordt belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

 

Artikel 24 Voorwaarden voor toekenning en weigeringgronden

1.Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

a. De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

b. De voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is;

2. Géén voorziening wordt toegekend:

a. Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

b. Indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Mill & Sint Hubert

c. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst compenserend aan te merken valt.

d. Voor zover de voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt, en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergo ede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen,

e. Voor zover er aan de zijde van belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening is aangevraagd.

 

Artikel 25. Advisering

1.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

a. Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

b. Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

a. De aanvraag om medische redenen wordt afgewezen;

b. Het college dat overigens gewenst vindt.

 

Artikel 26. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redeljkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

 

Artikel 27. Intrekking van een voorziening

1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a. niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

b. beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

c. belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond; d. blijkt dat gedurende een periode van meer dan drie maanden geen gebruik is gemaakt van de verstrekte voorziening. 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden of nog geen opdracht is gegeven tot levering van de dienst of het product.

 

Artikel 28. Terugvordering

1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens. 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens. 12 verordening voorzieningen wmo 2012

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

 

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbilljkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

 

Artikel 31. Evaluatie

De wijze van uitvoering van deze verordening wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Bij deze evaluatie zal ook de Wmo / Wwb burgerparticipatie raad gemeente Mill en sint Hubert worden betrokken.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsbepaling

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

 

Artikel 33. Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2007 wordt ingetrokken met ingang van 1januari 2012.

 

Artikel 34. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Mill & Sint Hubert 2012”.

 

TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE MILL & SINT HUBERT 2012

 

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werd opgenomen. In samenwerking tussen de VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is medio 2008 het proces van “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”. Deze verordening is de weerslag van en drietal zaken. Allereerst hebben de resultaten van de Kanteling aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Ten tweede is rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Tot slot hebben ook een aantal maatregelen met betrekking tot de financiële beheersbaarheid geleidt tot deze geheel nieuwe verordening. De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande Wmoverordening In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen. Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Na de begripsomschrijvingen licht de nadruk op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

In het onderstaande worden niet alle begripsomschrijvingen uit Hoofdstuk 1 van de verordening nader toegelicht. Slechts indien een verduidelijking noodzakelijk is, wordt een toelichting gegeven. 4. Compensatieplicht De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. De compensatieplicht houdt volgens de CRvB een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. 6. Mantelzorg Mantelzorgers zorgen langdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Mantelzorg is niet de alledaagse zorg voor, bijvoorbeeld de zorg voor een gezond kind. De in deze verordening gebruikte omschrijving van het begrip Mantelzorg is ontleend aan artikel 1 lid 1 sub b van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

7. Aanmelding In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is het uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening.

8. Het gesprek Onder “het gesprek” wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college (i.c. de Wmo-consulent) De Wmo-consulent, inventariseert samen met de belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger (s) dan wel overige belangenbehartigers, op welke gebieden men problemen ondervindt, wat men nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn, en wat de behoeften daarbij zijn.

Voorts welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Met die mogelijke oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek (en het verslag daarvan) vormt de basis voor de aanvraag.

9. Aanvraag De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en belanghebbende goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn in geval van vervanging van voorzieningen, of als door een al bekende belanghebbende een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

12. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ naar het oordeel van de Rijksoverheid, financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft (volgens de parlementaire behandeling) dit begrip een specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. UN: B16832).

13. Algemene voorzieningen Dit zijn voorzieningen die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door, alle inwoners; maar wel door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken zijn. Voorbeelden zijn onder andere: dagrecreatie voor ouderen; sociale alarmering; boodschappenbus, supermarktservice; vrijwillige boodschappenhulp; maaltijdservice het eetcafé; klusjesdiensten voor kleine woningaanpassingen; klussendienst, 55+service, thuiszorgservice; (ramen) wasservice; rolstoel-pools; kort durende huishoudelijke hulp; kinderopvang in al zijn verschijningsvormen Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de regels van de Wmo ten aanzien van eigen bijdragen en eigen aandeel zijn daarop niet van toepassing.

14. Algemeen gebruikelijke voorziening Volgens de jurisprudentie van de CRvB is een voorziening, of product, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels, en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

15. Collectieve voorzieningen Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vraagaffiankelijk vervoer (CVV) is hiervan het meest duidelijke voorbeeld. Het CVV is dus geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is. In de regio Noordoost Brabant wordt uitvoering hieraan gegeven door de Regiotaxi.

16.Voorliggende voorziening Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

17. Wettelijk voorliggende voorziening De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, welke voorgaan op de Wmo. Te denken valt o.a. aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten AWBZ), de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten etc... Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo (artikel 2 van de Wmo).

18. Individuele voorziening In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo en van deze verordening van toepassing.

19. Gebruikelijke zorg Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. De beoordeling of er sprake is van gebruikelijke zorg geschiedt aan de hand van het Protocol gebruikelijke Zorg

23. Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.

24. Zelfredzaamheid Bij de omschrijving is duidelijk gemaakt dat onder zelfredzaamheid ook begrepen dient te worden het financiële vermogen om voorzieningen te treffen zodat de beperkingen (deels) opgelost kunnen worden. Met andere woorden bij een beroep op de Wmo voor een individuele voorziening zal ook nadrukkelijk gekeken worden in hoeverre iemand financieel gezien in staat is om bepaalde zaken zelf te regelen. Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie Hoofdstuk 2 vormt feitelijk het hart van de verordening, en betreft de te bereiken resultaten, welke afgeleid zijn van de in artikel 4 van de Wmo genoemde compensatieplicht.

 

Artikel 2. De te bereiken resultaten In artikel 2 worden de acht te bereiken resultaten opgesomd, waarvoor het college een resultaatverplichting heeft. Door algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

 

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

 

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. Uitgangspunt is dat er eerst een aanmelding en een gesprek plaatsvindt. Dit uitgangspunt geldt niet als belanghebbende eerder een aanvraag voor een Wmo voorziening heeft gedaan dan wel deze aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaatsvinden. Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat duidelijk is dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing, en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en onder de Wmo vallen.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek via een aanmelding tot stand komt. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus is er geen sprake van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan. Als een aanmelding is gedaan zal binnen 5 werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op.

Artikel 5. Het gesprek

Algemeen Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. Tijdens het gesprek wordt

— geheel vanuit de situatie van belanghebbende

— een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie ziet op de volgende aspecten: • De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

• De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

• De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

• De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

• Hetgeen belanghebbende zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen. • De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

• De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Binnen maximaal 2 weken na het maken van de afspraak dient het gesprek plaatsgevonden te hebben. Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van de Wmo, Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling feitelijk in strijd is met de doelstelling van deWmo.

Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren. Omdat het van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is gekozen voor de mogelijkheid om van het gesprek een verslag te maken. Een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraag gebruikt worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken. Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden. Het gesprek zal worden gevoerd door medewerkers die ter plekke uitstekend bekend zijn: kennis van alle in de gemeente/regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moeten immers alle voorliggende, en door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Mocht het college nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek, waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en niet een bepaalde individuele voorziening.

Artikel 5 lid 1 Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er zijn een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene. Bovendien kan het belangrijk zijn om de leefomgeving van de belanghebbende te zien en mede daardoor de problemen beter te begrijpen. Uiteraard kan het gesprek ook op het kantoor van de Wmo-consulent gehouden worden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden een gesprek niet mogelijk of moeilijk is. Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Artikel 5 lid 2 Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de Wmo-consulent meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. Deze is bedoeld als ondersteuning.

Artikel 5 lid 3 Lid 3 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen.

Artikel 6. Het verslag In lid 1 is vermeld dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Dit verslag zal meestal niet ter plekke gemaakt worden. Het is de bedoeling om per onderdeel aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en in een later stadium het verslag op te stellen. Binnen maximaal 5 werkdagen nadat het gesprek heeft plaatsgevonden wordt het verslag opgesteld.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Binnen maximaal 5 werkdagen na toezending dient belanghebbende het verslag (met eventuele opmerkingen) ondertekend retour te zenden aan de Wmo-consulent. Het gesprek dient gevoerd te worden vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag voor een individuele voorziening

 

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag voor een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend, deze schriftelijk bevestigd wordt. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen, waaronder het eventuele verslag van het gesprek, door de gemeente is ontvangen.

 

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 5.1 Algemene regels In deze paragraaf worden de algemene regels die voor alle acht te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan vooral het maken van een afweging.

 

Artikel 8. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek als uitgangspunt neemt voor de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden. Daarbij wordt uitgegaan van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. Dit betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken. Lid 2 bepaalt dat alle eigen (financiële) mogelijkheden en (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Er wordt dus in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Paragraaf 5.2 De te bereiken resultaten

In deze paragraaf wordt de globale kaders van de te bereiken resultaten beschreven. Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de eventuele voorzieningen die mogelijk zijn. Gelet op het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag staat niet een bepaalde voorziening centraal in de procedure, maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is.

Artikel 9 Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden. In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorziening beschikbaar gesteld kan worden om het resultaat van een schoon en leefbar huis te kunnen bereiken. Het gaat dan met name om licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal per individueel geval bepaald worden, waarbij het te bereiken resultaat altijd centraal staat. Ten aanzien van de hulp bij het huishouden kan grofweg de volgende indeling worden gehanteerd:

Hulp bij het huishouden 1 (HH1): De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan onder andere uit de volgende onderdelen: Licht poetswerk in huis, kamers opruimen; - Huishoudelijke werkzaamheden stofzuigen, we/badkamer schoonmaken; - Boodschappen voor het dagelijkse leven doen; - Maaltijdverzorging, bereiding broodmaaltijd / warme maaltijd; - Verzorging kleding / linnengoed! de was doen;

Hulp bij het huishouden 2 (HH2): De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan naast de in HH 1 genoemde werkzaamheden, uit de volgende onderdelen: - Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zeifverzorging); - Anderen helpen bij het bereiden van de maaltijden; - Dagelijkse Organisatie van het huishouden.

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal dan onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Het niet gewend zijn om huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, wordt er geen individuele voorziening verstrekt. Lid 4 bepaalt dat indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende en diens partner meer bedraagt dan 2 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, hij geacht wordt zelfredzaam te zijn in de kosten voor de hulp bij het huishouden tot 3 uur per week. De achterliggende gedachte van het stellen van deze inkomensgrens is dat personen met een bepaald inkomen geacht worden de kosten van de betreffende voorziening gedeeltelijk of volledig zelf te kunnen betalen. Het in artikel 4 van het Besluit vermelde norminkomen komt overeen met het voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsinkomen. Een belanghebbende die een inkomen heeft dat 2 x zoveel bedraagt als deze bijstandsnorm wordt geacht de eerste 3 uur Hulp bij het huishouden zelf te kunnen bekostigen. Is er een indicatie voor meer dan deze 3 uur per week, bijvoorbeeld 5 uur per week, dan heeft de belanghebbende wel recht op een voorziening, bestaande uit 2 uur hulp bij het huishouden.

Artikel 10. Een geschikte woning

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan mogelijk wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Het betreft de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

Lid 2. Als het gaat om een geschikte woning zijn er diverse mogelijkheden tot compensatie. Het kan nodig zijn de woning aan te passen, maar het kan ook zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. 10

Uitgangspunt daarbij zijn zowel de behoefte van de belanghebbende, als de noodzaak tot een doelmatige besteding van het beschikbare middelen. Lid 3. In dit lid is bepaald dat als er sprake is van een aanvraag voor een woonvoorziening, welke als een algemeen gebruikelijke woonvoorziening moet worden beschouwd, er geen individuele voorziening wordt verstrekt. Wat onder algemeen gebruikelijk moet worden verstaan is reeds bij de begripsomschrijving aangegeven. In dit verband gaat het name om zaken als: douche en vervanging van bad door douche; thermosstatische kranen; beugels; verhoogd toilet e.d. Lid 4. Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) en goedkopere oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan het ook zijn dat een bepaalde woning zich niet leent voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Bij een afweging zal bepaald worden hoe die behoeften zich verhouden tot de (financiële) belangen van de gemeente. In dit lid is tevens het uitgangspunt van primaat van verhuizen vastgelegd. Dit betekent dat indien de kosten van de voorziening (woningaanpassing) een bepaald bedrag (vermeld in artikel 9 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning) te boven gaan, en de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning en de verhuizing leidt tot het te bereiken resultaat er geen individuele woonvoorziening (in de vorm van het aanpassen van de woning) wordt verstrekt.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 11 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelfde boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over verschillende maaltijden per dag. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het — met behulp van een vrijwilliger of anderszins — zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 van artikel 11 geeft aan dat ter compensatie een individuele voorziening verstrekt kan worden. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn. Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen.

Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal onder andere gekeken worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, wordt geen individuele voorziening verstrekt. Lid 4 bepaalt dat indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende en diens partner meer bedraagt dan 2 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, hij geacht wordt zelfredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. De achterliggende gedachte van het stellen van deze inkomensgrens is dat personen met een bepaald inkomen geacht worden de kosten van de betreffende voorziening gedeeltelijk of volledig zelf te kunnen betalen. Het in artikel 4 het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vermelde norminkomen komt overeen met het voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsinkomen.

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1 Dit resultaat betreft het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt overigens niet onder afdwingbare compensatie. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is affiankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet perse via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding. Lid 2 Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats via de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren beperkingen vallen. Lid 4 bepaalt dat indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende en diens partner meer bedraagt dan 2 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, hij geacht wordt zeifredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. De achterliggende gedachte van het stellen van deze inkomensgrens is dat personen met een bepaald inkomen geacht worden de kosten van de betreffende voorziening gedeeltelijk of volledig zelf te kunnen betalen.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ. Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz. Lid 3 Voor zover belanghebbende gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die kunnen leiden tot het te bereiken resultaat wordt geen individuele voorziening verstrekt. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

 

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Hiertoe kunnen ook gerekend worden de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen. Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. De meest voorkomend daarvan betreft voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Lid 3 Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia. De individuele voorzieningen die verstrekt worden om als resultaat te bereiken het zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kunnen verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Voor dit laatste is door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijki-ieid van gemeenten. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht. Lid 3 Indien gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoersysteem (i.c. de Regiotaxi) en dit kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt geen individuele voorziening verstrekt. Lid 4 bepaalt dat indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende en diens partner meer bedraagt dan 1,5 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, hij geacht wordt zelfredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. De achterliggende gedachte van het stellen van deze inkomensgrens is dat personen met een bepaald inkomen geacht worden de kosten van de betreffende voorziening gedeeltelijk of volledig zelf te kunnen betalen.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikei 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden. Lid 4 bepaalt dat indien het (gezamenlijke) inkomen van belanghebbende en diens partner meer bedraagt dan 1,5 x het norminkomen zoals vermeld in artikel 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, hij geacht wordt zelfredzaam te zijn in de kosten verband houdend met het hebben van contacten met medemensen en deel te nemen aan activiteiten. De achterliggende gedachte van het stellen van deze inkomensgrens is dat personen met een bepaald inkomen geacht worden de kosten van de betreffende voorziening gedeeltelijk of volledig zelf te kunnen betalen.

Hoofdstuk 6. Verstrekkingwijze, eigen bijdrage en eigen aandeel

Paragraaf 6.1 Verstrekking van voorzieningen

 

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen In dit artikel wordt aangegeven in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen worden genoemd omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”. Paragraaf 6.2 Verstrekking in natura

 

Artikel 18. Inhoud beschikking In lid 1 wordt aangegeven welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang men in principe de bepaalde voorziening moet kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd wordt, dit in de beschikking wordt vermeld. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd. Het CAK zorgt er tevens voor dat indien er reeds de maximale eigen bijdrage opgelegd wordt er bij een eventuele nieuw te verstrekken voorziening de maximale eigen bijdrage niet overschreden wordt. 15

Paragraaf 6.3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

 

Artikel 19. Overwegende bezwaren Dit artikel bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, door het college opgenomen moeten worden in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit kan bijvoorbeeld zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden of het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is.

 

Artikel 20. Inhoud beschikking Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het is van belang om het te bereiken resultaat te formuleren, zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage of eigen aandeel dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen. Paragraaf 6.4 Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

 

Artikel 21. Inhoud beschikking Ook hier is het van belang om het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt wordt duidelijk te vermelden. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage door het college plaatsvinden. Paragraaf 6.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

 

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel. Lid 1 geeft een opsomming van de resultaten waarbij in geval van het verstrekken van een individuele voorziening een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd is. Lid 2 bepaalt dat het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning de hoogte en de duur van de te vragen eigen bijdrage of eigen aandeel vaststelt.

Hoofdstuk 7 Procedurele bepalingen

 

Artikel 23. Beslistermijn.

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hiervoor is niet gekozen. Bij grote bouwkundige woningaanpassingen zal deze termijn van 8 weken vaak niet gehaald kunnen worden. In die situaties zal dit schriftelijk aan belanghebbende worden medegedeeld. 16

 

Artikel 24. Voorwaarden voor toekenning en weigeringgronden

Lid 1 bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is kan gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Voorts is aangegeven dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag en kan volstaan worden met de goedkoopste voorziening. Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager. Verder wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en ofwel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening. Verder wordt geen voorziening toegekend indien geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

Artikel 25. Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Het college heeft hierbij twee mogelijkheden. Het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. In principe mag van de belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden. Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Artikel 26. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden.

Artikel 27. Intrekking van een voorziening

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan.

In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 28 geregeld. Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn. Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 3 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 28. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure. Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 29. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Als sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.