Raadsbesluit
Voorstelnummer: 11RV000067
Onderwerp: vaststellen belastingverordeningen 2012
De raad van de gemeente Baarn
- -
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 november
2011;
- -
gehoord de Informatie aan de raad d.d. 29 november 2011;
- -
gehoord het Debat in de raad d.d. 7 december 2011;
Besluit:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN
ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN 2012
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee belastingen
geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot
woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te
noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting;
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van de onroerende zaak
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel
in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als
zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is
gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd om
de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die
zaak ter beschikking is gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij
het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen
genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde
die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken
is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden
toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak
bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet
waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet
reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde
waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor
de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of
teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de
in onderdeel a. bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet
van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende
gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken
die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn
aan te merken;
- j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken,
abri's, hekken en palen;
- k.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer
zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- l.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Artikel 5 Belastingtarieven
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
Het percentage bedraagt voor: a. de gebruikersbelasting 0,1370%
- b.
de eigenarenbelasting voor onroerende zaken die
- 1.
in hoofdzaak tot woning dienen 0,0849%
- 2.
niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1737%
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen moeten worden betaald binnen twee maanden na de
dagtekening van het aanslagbiljet.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand
later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande
leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011” vastgesteld bij
raadsbesluit van 22 december 2010, en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit
van 26 januari 2011, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10,
tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen 2012”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Baarn, gehouden
de griffier, de voorzitter,