De raad van de gemeente Steenwijkerland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 november 2011,
nummer 2011/106;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t :
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDE-
ZAAKBELASTINGEN 2012
(Verordening onroerende-zaakbelastingen Steenwijkerland
2012)
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe
belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan
niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende
zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door
degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die
het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat
deel in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene
die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld;
degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft
gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen
op degene aan wie die zaak ter beschikking is
gesteld.
- 3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die
bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale
registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip
geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld
in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de
waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende
zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij
of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet
waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit
niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel
bedoelde waarde, de waarde van:
- a.
ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de
open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die
bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem
te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor
de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond
daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde
grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de
openbare eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een
op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen
landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid,
onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde
eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen,
die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid
welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het
behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar
vervoer per rail, een en ander met inbegrip van
kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden
beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van
de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan
die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf
als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige
gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn
geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek,
ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's,
hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de
gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het
eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting
geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot
heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten
aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende
zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting: 0,1357%;
- b.
de eigenarenbelasting:
- 1.
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot
woning dienen 0,0932%;
- 2.
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot
woning dienen 0,1678%.
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen invordering
plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal
van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen
onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als
één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet
1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke
termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de
maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag
van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het
aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder
is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door
middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien
gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag
van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen
telkens een maand later.
- 3.
Indien de verschuldigde bedragen als genoemd in het tweede lid
tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd, vervalt met
betrekking tot het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot
automatische incasso en gelden de betaaltermijnen als genoemd in
het eerste lid.
- 4.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de
onroerende-zaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen Steenwijkerland 2011”,
vastgesteld bij raadsbesluit van 7 december 2010, nummer 2010/122a,
wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 10, tweede lid, genoemde
datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag
na die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening
onroerende-zaakbelastingen Steenwijkerland 2012”.