Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heumen

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeumen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onderdeel c en art. 18
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013Onbekend

15-12-2011

De Verbinding 27-12-2011

11.09 B5

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

 

Onderwerp:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

Datum:

15 december 2011

Besluitnr.: 11.09 B5

 

 

De raad van de gemeente Heumen in openbare vergadering bijeen;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 november 2011, nr.

 

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid onderdeel c en artikel 18 van de Wet werk en bijstand

 

b e s l u i t:

 

 

Vast te stellen de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • 2.

      woning: een woning een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte is bewoond, alsmede de onroerende aanhorigheden, een woonwagen of een woonschip;

    • 3.

      woonkosten:

  • 3.

    indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 4.

    indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 5.

    onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

  • 6.

    in­dien een woon­wa­gen in huur dan wel in eigendom wordt be­woond, de tot een be­drag per maand her­leide op 1 juli gel­den­de woon­kos­ten, als be­schre­ven in de Wet op de huurtoeslag en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens.

  • 7.

    De in deze verordening genoemde percentages worden berekend over de gezinsnorm als bedoeld in artikel 21 lid 1 van de wet.

  • 7.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 2 Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders

  • 1.

    Aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder die géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt wordt géén toeslag verstrekt.

  • 2.

    De toeslag voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt 10%.

  • 3.

    De toeslag voor de alleenstaande van 22 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 15%.

  • 4.

    De toeslag voor de alleenstaande van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder, in wiens woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20%.

  • 5.

    De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, in wiens woning een ander of meerdere anderen zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, bedraagt 10%.

  • 6.

    In uitzondering op het derde lid bedraagt de toeslag 20% als de ander

  • 7.

    het ten laste komend kind is, of

  • 8.

    het meerderjarig studerend kind is als bedoeld in artikel 4 tweede lid van de wet; of

  • 9.

    de persoon is die zorg nodig heeft als bedoeld in artikel 4 vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Verlagingen gezinsnorm

  • 1.

    De gezinsnorm van het gezin dat géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt, wordt verlaagd met 20%.

  • 2.

    De gezinsnorm van het gezin in wiens woning een ander of meerdere anderen zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, wordt verlaagd met 10%.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing indien

  • 4.

    reeds toepassing is gegeven aan het eerste lid; of

  • 5.

    drie of meer meerderjarige personen onder de gezinsnorm vallen; of

  • 6.

    de ander het meerderjarig studerend kind is als bedoeld in artikel 4 tweede lid van de wet; of

  • 7.

    de ander de persoon is die zorg nodig heeft als bedoeld in artikel 4 vijfde lid van de wet.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd om daar waar toepassing van de verordening tot onbillijke situaties leidt van de hierboven genoemde regels af te wijken.

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012.

Artikel 6 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 en de Toeslagenverordening Wet investeren in Jongeren 2009 gemeente Heumen worden gelijktijdig ingetrokken met dien verstande dat indien de inwerkingtreding van onderhavige verordening leidt tot een verlaging van de toeslag of bijstandsnorm, de hoogte van de bijstand tot uiterlijk 1 juli 2012 gehandhaafd blijft op het niveau zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze verordening, tenzij zich een wijziging voordoet die leidt tot aanpassing van de bijstandsnorm inclusief eventuele toeslag of verlaging.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Heumen in zijn openbare vergadering van 15 december 2011,

LH

Malden,

DE RAAD VOORNOEMD;

De raadsgriffier,

L. Bosland.

De burgemeester,

P. Mengde.

Algemene toelichting

 

Systematiek van de bijstandsverlening

Hoofdstuk 3 van de Wet Werk en Bijstand (WWB), hierna de wet, kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en gemeentelijke toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet. De artikelen 25 tot en met 29 van de wet regelen de toeslagen en verlagingen.

Op grond van artikel 8 eerste lid onderdeel c van de wet stelt de gemeenteraad bij verordening vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

 

Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot eenvoudig te hanteren criteria. De gemeente Heumen kent een forfaitaire benadering met een beperkt aantal categorieën en criteria. Hiermee sluiten we aan bij de landelijke benadering die de juridische toets veelvuldig heeft doorstaan. De VNG heeft voor haar modelverordening ook gekozen voor de forfaitaire benadering. Voordelen van een forfaitaire benadering zijn:

  • Eenduidigheid: De systematiek laat direct en duidelijk zien in welke situaties de toeslag (of verlaging) geldt. De klant weet snel in welke categorie hij zich bevindt en op welke criteria de bijstand wordt gebaseerd.

  • Eenvoudig: De categorieën en criteria zijn bovendien in aantal beperkt. De mogelijkheid om voor specifieke gevallen uitzonderingen te regelen is beperkt.

  • Vereenvoudiging uitvoering: Er is een korte beoordelingstoets. Een GBA –check voldoet bij een eerste beoordeling.

In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Deze mogelijkheid wordt geboden op grond van artikel 18 eerste lid van de wet.

 

Normen, toeslagen en verlagingen

 

Normen

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen te weten:

• Gezinnen: 100 procent van het wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm)

• Alleenstaande ouders: 70 procent van de gezinsnorm

• Alleenstaanden: 50 procent van de gezinsnorm

 

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of “deling” van kosten mogelijk is. De toeslag bedraagt ten hoogste 20 procent van de gezinsnorm, zodat de bijstand de volgende maxima kent:

• Alleenstaande ouders: 90 procent van de gezinsnorm

• Alleenstaanden: 70 procent van de gezinsnorm

 

Verlagingen

De WWB kent de mogelijkheid om de toeslag lager vast te stellen of de gezinsnorm te verlagen in de volgende situaties:

  • Een lagere toeslag voor alleenstaande of alleenstaande ouders of een verlaging van de gezinsnorm in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen de noodzakelijke kosten van het bestaan. (artikel 25 resp. 26 van de wet);

  • Een lagere toeslag voor alleenstaande of alleenstaande ouders of een verlaging van de gezinsnorm in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de wet);

  • Verlaging van de toeslag of norm in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de wet) of

  • Een lagere toeslag vaststellen voor alleenstaanden in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 29 van de wet).

Er is afgezien van de bevoegdheid om de toeslag of norm te verlagen in verband met het recentelijk beëindigen van de studie. De wetgever plaatst personen die aanspraak maken op een studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in een gunstiger positie. Indien de studie wordt beëindigd en een beroep op de Wwb wordt gedaan, komt er een einde aan die gunstige positie. De belanghebbende wordt vervolgens nog extra benadeeld als er een verlaging plaatsvindt.

Een eventuele lagere toeslag is alleen van toepassing op de uitwonende ex-student, die met de basisbeurs, toeslag en lening zelfs een hoger inkomen kan hebben dan waarop hij recht zou hebben als hij bijstand ontvangt. Bovendien is de hoogte van de studiebeurs afhankelijk van de studie en wordt er een vast bedrag voor de kosten van het levensonderhoud gehanteerd. Gelet hierop houdt een verlaging van de bijstandsnorm of toeslag geen verband met lagere kosten voor levensonderhoud, want de leefsituatie wijzigt niet bij het beëindigen van de studie. Niet wenselijk is om bij de vaststelling van de bijstand een verder onderscheid te maken op basis van studie voor de duur van maximaal 6 maanden. Door geen gebruik te maken van deze mogelijkheid tot verlaging behoudt de verordening zijn eenvoud.

Overigens biedt de wet wel de mogelijkheid om schoolverlaters extra te stimuleren om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Via de Afstemmingsverordening zal dit geborgd worden.

Artikelsgewijze toelichting

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities in de wet ook de verordening aangepast moet worden.

Er zijn wel een omschrijvingen opgenomen voor de begrippen ‘woning’ en ‘woonkosten’. Voor de omschrijving van de ‘woning’ is aangesloten bij omschrijving in de Wet op de huurtoeslag. In deze Wet op de huurtoeslag is ook het begrip ‘woonwagen’ opgenomen i.c. een verwijzing naar de Huisvestingwet: “een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet, zonder eigen aandrijving”. Door aansluiting te zoeken bij de Wet op de huurtoeslag wordt de verificatie van medebewoning vereenvoudigd. Een check in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) volstaat.

Voor de omschrijving van het begrip woonkosten is aangesloten bij de jurisprudentie. Zie hiervoor de uitspraak van CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 NABW e.a. Het begrip woonkosten is voor de woningeigenaar uitgebreid met de zakelijke lasten van de woning. De kosten voor het gebruik van de woning, zoals energiekosten, vallen hier buiten.

 

Artikel 2 Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders

Artikel 27 van de wet maakt het mogelijk om bij de berekening van de toeslag rekening te houden met de woonsituatie. Gemiddeld geeft een huishouden in een huurwoning per maand € 442 euro uit aan huur. Het betreft hier de basishuur (kale huur plus subsidiabele servicekosten). Wanneer de huurtoeslag wordt verrekend met de basishuur, komen we voor alle huurders uit op een gemiddelde, netto (vaste) woonuitgavenpost van € 385 per maand (prijspeil 2010). De overheid stelt dat een woningbezitter zo'n 26,3% van zijn inkomen besteed aan wonen. Dit is exclusief de kosten van onderhoud en zakelijke lasten. Voor een woningbezitter in de bijstand is dat minimaal € 243,-- per maand. Indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten betaalt wordt verondersteld dat de overige noodzakelijk kosten van het bestaan uit de norm betaald kunnen worden. Er wordt daarom geen toeslag toegekend. Dit kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner.

Indien het eerste lid van toepassing is dan zijn de leden 2 tot en 5 van dit artikel niet van toepassing.

 

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een afwijkende toeslag toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Alleenstaanden van 21 of 22 jaar krijgen, gezien de hoogte van de minimumjeugdloon, een aangepaste toeslag.

 

Op grond van artikel 30 tweede lid onderdeel a van de wet is hoogte van de toeslag 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft zonder dat sprake is van een gezin , wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten, maar ook een krant). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezinssituatie moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm in het geval maximaal één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Hierop wordt echter een tweetal uitzonderingen gemaakt. De kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die studeren en een inkomen hebben op grond van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit geldt ook voor de zorgbehoevende die minimaal 10 uur per week zorg nodigt heeft. De personen die onder deze uitzonderingen vallen, zijn die personen die niet tot het gezin behoren, zoals bedoeld in artikel 4 tweede en vijfde lid, maar ondanks dat ze hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de alleenstaande of alleenstaande ouder die een beroep doen op de WWB, blijft een toeslag van 20 procent gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 3 Verlagingen gezinsnorm

Als aan een woning van het gezin geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 van de wet geeft om die reden de mogelijkheid om de gezinsnorm te verlagen. De gezinsnorm wordt, in de situatie dat het gezin geen woonkosten betaald, verlaagd met 20 procent. Dit is analoog aan het gestelde in artikel 2 eerste lid.

 

In de gezinsnorm is reeds rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van het huishouden kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden.

Er is echter een drietal uitzonderingen. De kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die studeren en een inkomen hebben op grond van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit geldt ook voor de zorgbehoevende die minimaal 10 uur per week zorg nodigt heeft. De personen die onder deze uitzonderingen vallen, zijn die personen die niet tot het gezin behoren, zoals bedoeld in artikel 4 tweede en vijfde lid, maar wel hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als het gezin die een beroep doet op de wet.

 

Nog een uitzondering op het kunnen delen van de noodzakelijke kosten is in gezinssituaties waarbij 3 of meer meerderjarigen tot het gezin behoren. Er wordt geen verlaging op de gezinsnorm toegepast. Er is hiervoor gekozen, omdat een verlaging leidt tot een onbillijke situatie waarbij drie of meer gezinsleden ieder een ziektekostenverzekering moet betalen waardoor het besteedbare inkomen onevenredig lager uitvalt dan in andere situaties.

Tot slot wordt er niet nogmaals een verlaging van 10 procent toegepast in verband met een ander die zijn hoofdverblijf heeft in het woning van het gezin als er reeds een verlaging is toegepast in verband met het niet betalen van woonkosten.

 

Artikel 4 Hardheidsclausule

Niet alle mogelijke praktijksituaties kunnen in een verordening worden vastgelegd. Vandaar dat, naast de afstemmingsverplichting van artikel 18, eerste lid, van de wet, het college de bevoegdheid krijgt, hierin te voorzien.

 

Artikel 5 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en overgangsrecht

De wetgever acht een overgangsrecht van 6 maanden redelijk en billijk voor betrokkenen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie, onderlinge afspraken te maken en aanpassingen te plegen in het uitgavenpatroon.