Hoofdstuk I Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
- a.
BI-zone: het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente
waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Het binnen de met rode belijning aangegeven
gebied, vermeld op de bij deze verordening behorende en daarvan deel
uitmakende kaart, is het aangewezen gebied;
- b.
de wet: de Experimentenwet BI-zones;
- c.
het college: het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente Losser
- d.
Uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente Losser en Stichting
Centrum Management Losser gesloten Uitvoeringsovereenkomst
- e.
subsidie: subsidie in de zin van artikel 4.21 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Artikel 2 Aanwijzing stichting
De Stichting Centrum Management Losser (hierna: stichting) wordt
aangewezen als de stichting als bedoeld in artikel 7 van de wet.
Hoofdstuk II Belastingbepalingen
Artikel 3 Aard van de belasting
Onder de naam ‘BIZ-bijdrage’ wordt een directe belasting geheven ter
bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn
gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke
kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de
BI-zone.
Artikel 4 Belastbaar feit en belastingplicht
- 1.
De BIZ-bijdrage wordt gedurende een periode van 5 jaren jaarlijks
geheven ter zake van binnen de BI-zone gelegen onroerende zaken, die
niet in hoofdzaak tot woning dienen.
- 2.
De BIZ-bijdrage wordt geheven van degenen die bij het begin van het
kalenderjaar in de BI-zone gelegen onroerende zaken al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht,
gebruiken.
- 3.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in
gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel
in gebruik is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking
heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene
aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
- 4.
Indien een onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar niet
in gebruik is, wordt de BIZ-bijdrage geheven van degene die van die zaak
het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft. Voor de
toepassing van de vorige volzin wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van
het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld,
tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 5 Belastingobject
- 1.
Als een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient,
wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet
waardering onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning
dient.
- 2.
Een onroerende zaak dient niet in hoofdzaak tot woning indien de
waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende
zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak niet in hoofdzaak kan
worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot
woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 6 Maatstaf van heffing
- 1.
De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op voet van hoofdstuk IV van
de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde
waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze
verordening.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij de bepaling van
de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten
van de onroerende zaak, die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in
hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 3.
Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende
goederen wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met
overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende
zaken.
Artikel 7 Waardevrijstellingen
In afwijking in zoverre van artikel 6 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit reeds niet is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
- a.
ten behoeve van land- of bosbouw bedrijfsmatige geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de
kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als
voedingsboden te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of
teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in
onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken, die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard;
- d.
één of meer onroerende goederen, die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, dat voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende
gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid, welke zich uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd
worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publieksrechtelijke
rechtspersonen;
- h.
werken, die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten
van publieksrechtelijke rechtspersonen;
- i.
werktuigen, die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis van werktuigen wordt toegebracht
en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te
merken;
- j.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen – niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst ten gerieve of
in het belang van het publiek ten dienste van het verkeer of ter
verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties,
standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri’s, hekken en
palen;
- k.
Objecten in gebruik bij non-profit organisaties.
Artikel 8 Hoogte BIZ-bijdrage
- 1.
De BIZ-bijdrage bedraagt bij een waarde van:
- a.
€ 100.000 of minder € 600,-
- b.
meer dan € 100.000 doch minder dan € 300.000 € 840,-
- c.
meer dan of gelijk aan € 300.000 doch minder dan € 500.000 €
1080,-
- d.
meer dan of gelijk aan € 500.000 € 1320,-
- 2.
In afwijking van het vorige lid bedraagt de BIZ-bijdrage € 0,- voor
de volgende objecten:
- a.
telefooncentrales, zendmasten, musea, scholen, onroerende zaken
bestemd voor het gebruik voor de publieke dienst van de gemeente,
parken, waterpartijen, stations ten behoeve van bus- of treinverkeer,
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria;
- b.
objecten in gebruik ten behoeve van gas- water-, stroom- of
energiedistributie, waaronder transformatiehuisjes en
hoogspanningsmasten, met uitzondering van benzinestations;
- c.
ongebouwde eigendommen, die als zelfstandige onroerende zaak in de
Wet waardering onroerende zaken zijn afgebakend en die worden gebezigd
ten behoeve van de opslag of distributie van zaken of daartoe bestemd
zijn, dan wel bestemd zijn voor de bouw van woningen.
Artikel 9 Wijze van heffing
De BIZ-bijdrage wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 10 Termijnen van betaling
- 1.
De aanslagen worden betaald uiterlijk binnen twee maanden na de op
het aanslagbiljet vermelde dagtekening.
- 2.
Ingeval belastingplichtigen een machtiging tot automatische incasso
hebben afgegeven kunnen de aanslagen in afwijking van het bepaalde in
het eerste lid worden betaald in tien gelijke termijnen, waarvan de
eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van
de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
In afwijking van het tweede lid geldt, ingeval het totaalbedrag van
de op één aanslagbiljet verenigde BIZ-bijdrage of andere heffingen meer
is dan € 4.000,- of minder dan € 100,-, dat de aanslagen moeten worden
betaald conform het bepaalde in lid 1 van dit artikel.
- 4.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 11 Nadere regels door het college
Het collega kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de
invordering van de BIZ-bijdrage.
Hoofdstuk III Subsidiebepalingen
Artikel 12 Algemeen
Op de subsidie op grond van deze verordening is de Algemene
subsidieverordening van de gemeente Losser niet van toepassing.
Artikel 13 Grondslag subsidie
Het college is bevoegd subsidie te verstrekken voor activiteiten die
zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 14 Subsidieaanvraag en –vaststelling
- 1.
Het college besluit naar aanleiding van een aanvraag om subsidie in
het kader van deze verordening.
- 2.
De subsidie voor enig jaar wordt vastgesteld op ten hoogste het
bedrag van de voor dat jaar geïnde BIZ-bijdragen die in de in artikel 4,
eerste lid, bedoelde periode wordt geheven, verminderd met de gemaakte
perceptiekosten voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdragen over
de betreffende periode, zoals opgenomen in de
uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 15 Wijze van betalen
- 1.
De subsidie wordt, in elk jaar waarin de BIZ-bijdrage wordt geheven,
jaarlijks door het college betaalbaar gesteld in maximaal drie
termijnen, met inachtneming van het bepaalde in het volgende leden.
- 2.
Het totaal van de drie jaarlijkse termijnen bedraagt ten hoogste het
bedrag van de BIZ-bijdragen, die in het betreffende jaar worden geïnd,
verminderd met de in het betreffende jaar gemaakte perceptiekosten voor
de heffing en invordering van de Biz-bijdragen, zoals opgenomen in de
Uitvoeringsovereenkomst.
- 3.
Het totaal van de drie termijnen wordt als volgt beschikbaar
gesteld:
- a.
Vóór 28 februari van het betreffende jaar 50% van de BIZ-bijdragen
voor dat jaar;
- b.
Vóór 1 mei van het betreffende jaar 75% van de BIZ-bijdragen voor
dat jaar, verminderd met het bedrag dat op de voet van sub 1 van dit lid
betaalbaar is gesteld én verminderd met de voorlopig gecalculeerde in
dat jaar gemaakte perceptiekosten;
- c.
Het restant zal, na definitieve calculatie met inachtneming van het
bepaalde in het tweede lid, vóór 31 december van het betreffende jaar
betaalbaar worden gesteld.
Artikel 16 Melding van relevante wijzigingen
- 1.
De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op
de hoogte van meer dan ondergeschikte veranderingen in haar financiële
situatie.
- 2.
De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op
de hoogte van een wijziging van de statuten, dan wel van verandering of
beëindiging van activiteiten.