Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlem

Bijstandsverordening WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBijstandsverordening WWB
CiteertitelBijstandsverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013Nieuwe regeling

22-12-2011

Stadskrant, 29-12-2011

2011/436479

Tekst van de regeling

Intitulé

Bijstandsverordening WWB

De raad van de gemeente Haarlem;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem d.d. 29 juli 2004, nummer SZW/2004/711;

Gelet op:

  • -

    artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

B e s l u i t :

Vast te stellen de verordening “Bijstandsverordening WWB”, luidende als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • c.

    kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont;

  • d.

    dakloze: degene zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Gemeentelijke basisadministratie.

     

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van het gezin gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien in het gezin minimaal 2 gezinsleden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Algemeen

De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 Geen ander om de kosten te delen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Voor de toepassing van dit artikel worden meerderjarige kinderen met een inkomen tot de grens genoemd in artikel 25 van de wet vermeerderd met 10% van de gezinsnorm, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Kamerbewoner

De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 15 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die kamerbewoner is en hiervoor een commerciële huurprijs betaald.

Artikel 6 Overige situaties

De toeslag als bedoeld in artikel 3 bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie artikel 4 en 5 niet van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 7 Schoolverlaters

  • 1.

    De norm of toeslag van schoolverlaters wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm, gedurende de eerste zes maanden na beëindiging van hun deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding als bedoeld is artikel 28 van de wet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging niet toegepast bij belanghebbende van 21 of 22, waarvoor een verlaging op grond van artikel 7 van deze verordening geldt;

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging niet toegepast bij het gezin, met minimaal 3 gezinsleden van 18 jaar of ouder.

Artikel 8 alleenstaanden van 21 of 22 jaar

De norm of toeslag van alleenstaanden wordt verlaagd met 20% van de gezinsnorm voor 21 jarigen, en met 10% van de gezinsnorm voor 22 jarigen.

Artikel 9 Delen van kosten

  • 1.

    De norm wordt verlaagd indien het gezin lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor het gezin dat een woning delen met één of meer anderen.

  • 3.

    Het tweede lid van artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Verlaging vanwege de woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm:

  • a.

    indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn of;

  • b.

    indien een woning wordt bewoond waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn of;

  • c.

    indien belanghebbende dakloos is of;

  • d.

    indien belanghebbende in een pension verblijft.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

De artikelen 5, voor wat betreft de hoogte van de commerciële huurprijs, en de artikelen 7 en 8 treden, voor belanghebbenden die op de dag voor inwerkingtreding van deze verordening een uitkering op grond van de WWB van de gemeente Haarlem ontvangen, na 6 maanden in werking.

 

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Bijstandsverordening WWB.

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012 mits het wetsvoorstel ‘wijziging van de WWB en samenvoeging van de WWB met de WIJ’ is aangenomen en in werking treed op 1 januari 2012. Anders treed deze verordening in werking gelijktijdig met de inwerkingtreding van het  wetsvoorstel ‘wijziging van de WWB en samenvoeging van de WWB met de WIJ’.

  • 2.

    De Bijstandsverordening (nummer 659 / 1 januari 1997, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit d.d. 20 april 2005, 2005/239857) wordt gelijktijdig ingetrokken.

Algemene toelichting  

1. Norm, toeslagen en verlagingen

De verplichting tot het opstellen van een gemeentelijke verordening is opgenomen in de artikelen 8 en 30 van de Wet werk en bijstand. Hierin is aangegeven, dat de gemeenteraad bij verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria (de omvang van) de verhoging of verlaging wordt bepaald.

 

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van normen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is overgenomen uit de Algemene bijstandswet. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen opgenomen in de onderhavige bijstandsverordening ten opzichte van de verordening onder de Abw, behalve technische aanpassingen en aanpassingen naar aanleiding van jurisprudentie.

 

De normen zijn geregeld in paragraaf 3.2 (artikelen 20 tot en met 24 WWB).

In paragraaf 3.3 worden de toeslagen en verlagingen geregeld (artikelen 25 tot en met 29 WWB).

 

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er drie normen (artikel 21 WWB) te weten:

  • 1.

    a.       het gezin: 100 % van het wettelijk minimumloon (= gezinsnorm)

  • 2.

    b.      alleenstaande ouders: 70 % van de gezinsnorm

  • 3.

    c.       alleenstaanden: 50 % van de gezinsnorm

 

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht worden gedeeld.

 

De toeslag bedraagt maximaal 20 procent van de gezinsnorm, zodat de bijstand maximaal bedraagt voor:

  • Alleenstaande ouders: 90 % van de gezinsnorm;

  • Alleenstaanden: 70 % van de gezinsnorm.

 

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20 procent van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijk bestaanskosten. Haarlem hanteert toeslagen van 10, 15 en 20 procent van de gezinsnorm.

 

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten bij het gezin (artikel 26 WWB);

  • Verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • Verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

In Haarlem is ervoor gekozen verlaging op grond van artikel 26, 27, 28 en 29 WWB toe te passen. Een verlaging in verband met de woonsituatie kan samenlopen met de verlaging op de gezinsnorm en de toeslagen.

 

 

2. De Bijstandsverordening WWB

In artikel 8 en artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria die verhoging of verlaging wordt bepaald. De Bijstandsverordening moet een categoriaal karakter hebben. Bij het afbakenen van categorieën is gekozen voor in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria (forfaitaire benadering).

 

Het is niet nodig om in de Bijstandsverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 eerste lid van de WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

 

 

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is – in tegenstelling tot in de Abw – niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB. De bijstandsnorm voor personen van 21 jaar tot 65 jaar wordt als volgt berekend:

 

  • 1.

    1.        Norm Keuzes: alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin

2a. Optellen toeslag op grond van het niet kunnen delen van kosten met een ander Keuzes: bij alleenstaande en alleenstaande ouder kan een toeslag worden verleend van 10 procent, 15 procent of 20 procent

2b.  Korten met verlaging op grond van het kunnen delen van kosten met een ander Keuzes: bij het gezin kan een verlaging worden toegepast van 10 procent of 20 procent

3.    Korten met verlaging op grond van de woonsituatie, het recent verlaten van school, of de leeftijd van 21 of 22 jaar.      Keuzes: er zijn drie situaties beschreven in de verordening op basis waarvan een verlaging van 10 procent kan worden toegepast

 

4.    Uitkomst: bijstandsnorm

 

4. OvergangsrechtDe bijstandsverordening 2005/239857 is geldig tot 1 januari 2012. Met deze verordening wordt die ingetrokken en vervangen door de onderhavige verordening. Vanaf 2012 worden een aantal wijzigingen doorgevoerd in de WWB, waarvan de introductie van de gezinsnorm de meest opvallende is. In de WWB is voor belanghebbenden die gaan vallen onder de definitie van gezinsnorm een overgangstermijn van 6 maanden ingevoerd. Ook voor de verordening is overgangsrecht is nodig, omdat er inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd. Zo is in artikel 5 opgenomen dat om in aanmerking te komen voor een toeslag van 15% wegen het huren van een kamer, er ook een commerciële kamerhuurprijs moet worden betaald. De artikelen 7 en 8 zijn toegevoegd. Door deze wijzigingen kan de hoogte van de bijstandsnorm voor een beperkt aantal belanghebbenden lager uitvallen. Voor deze belanghebbenden wordt aangesloten bij het overgangsrecht van 6 maanden zoals ook is opgenomen in de WWB.

Artikelgewijze toelichting  

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Eerste lid

Er is voor gekozen om begrippen die zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de bijstandsverordening. Het gaat hier om begrippen zoals alleenstaande, alleenstaande ouder, echtpaar, bijstandsnorm et cetera.

Als in de bijstandsverordening WWB wordt gesproken over ‘normen’ wordt gedoeld op de landelijk vastgestelde normen.

Als in de bijstandsverordening WWB wordt gesproken over ‘bijstandsnorm’ wordt gedoeld op de landelijk vastgestelde normen plus de gemeentelijke toeslag dan wel verlaging. Dit is conform de definiëring in de WWB (zie artikel 5 WWB).

 

Tweede lid

In de bijstandsverordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:

Voor het begrip gezinsnorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Het begrip kamerbewoner wordt onderscheiden en gedefinieerd vanwege gemaakte keuzes in het verleden. Sinds 1 januari 1997 is in de toenmalige bijstandsverordening een onderscheid gemaakt tussen commerciële kamerbewoning en het inwonen bij familie of kostgangersituatie. Kamerbewoning leidt tot minder schaalvoordelen dan het inwonen bij familie / kostgangersituatie. Het gevolg hiervan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger vastgesteld wordt dan de toeslag voor degenen die inwonen. Commerciële kamerbewoning wordt uitgesloten als er sprake is van huisgenoten (huisgenoot is degene die zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de huurder of eigenaar én die familie is van de huurder of eigenaar of van diens echtgenoot. Onder familie wordt verstaan (klein)kind, pleegkind, aangehuwd kind, de broer, zuster of (groot)ouder). Om onduidelijkheden over de hoogte van de commerciële huurprijs weg te nemen, wordt deze opgenomen in de normenlijst.

Het begrip dakloze is voor de duidelijkheid in de begripsomschrijving opgenomen, maar overeenkomstig gedefinieerd als in de WWB.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Eerste lid

Hoewel de wettekst het mogelijk maakt ook categoriale verlagingen toe te passen op de norm van 18, 19 of 20 jarigen is dat in de bijstandsverordening niet opgenomen. De jongerennormen zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van de jongeren. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort’ worden als op basis van de bijstandsverordening de norm verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op de jongerennorm de uitvoering van de bijstandsverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Voor 65-plussers worden de zogenoemde ‘ouderennormen’ gehanteerd.

 

Tweede lid

Dit lid, waarin de individualiseringsbevoegdheid van het college expliciet is opgenomen, volgt uit artikel 30 vierde lid van de wet. De gemeente behoudt de verantwoordelijkheid om de bijstandsnorm afwijkend vast te stellen als de individuele omstandigheden van betrokkene daartoe aanleiding geven.

 

 

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Algemene bepaling

Bij de vaststelling van de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever ervan uitgegaan dat belanghebbende maximale schaalvoordelen geniet door kosten van het bestaan met anderen te delen. Pas als dit niet mogelijk is, wordt een toeslag verleend. De toeslag bedraagt minimaal 0 procent en maximaal 20 procent van de gezinsnorm. Haarlem onderscheidt diverse situaties waarin 20, 15 of 10 procent van de gezinsnorm wordt verleend.

 

In voorkomende gevallen moet worden beoordeeld of het redelijk is ervan uit te gaan dat kosten ook kunnen worden gedeeld. In principe wordt het kunnen delen van kosten redelijk geacht in alle situaties.

 

Artikel 4 Geen ander om de kosten te delen

Eerste lid

Indien vaststaat dat kosten in het geheel niet gedeeld kunnen worden met een ander, dient op grond van artikel 30 lid 2 WWB de toeslag te worden vastgesteld op het maximale bedrag, genoemd in artikel 25 lid 2 WWB (20 procent van de gezinsnorm). Met andere woorden, zij die geheel zelfstandig wonen hebben recht op de maximale toeslag.

 

Tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat thuiswonende meerderjarige kinderen een inkomen tot de grens genoemd in artikel 25 van de wet vermeerderd met 10% van de gezinsnorm niet beschouwd worden als iemand waarmee de ouder de kosten kan delen. Onder de definitie van de gezinsnorm vallen hieronder voornamelijk kinderen die een opleiding volgen zoals bedoeld in artikel 4 tweede lid van de wet. Voor deze kinderen geldt dat wanneer hun totale inkomen meer is dan de aangegeven grens in artikel 4 lid 2 van de wet (voor 2011 is het bedrag € 1023,42 per maand), het meerdere wordt verrekend met de bijstandsuitkering van het gezin. Op grond van de wet kunnen de kosten niet worden gedeeld wanneer het inkomen onder de grens is uit artikel 25 van de wet. De vermeerdering van 10% van de gezinsnorm is opgenomen om het werken naast de studie niet te ontmoedigen. Het opdoen van arbeidservaring tijdens de studie, helpt over het algemeen het verkrijgen van werk na afronding van deze studie.

Wanneer het inkomen van het kind iets boven de grens komt uit artikel 25 van de wet, maar minder dan 10% van de gezinsnorm, zou een korting van 10% van de gezinsnorm bij de ouders een negatief effect hebben. Zodra het inkomen 10% van de gezinsnorm is of meer, kunnen de kosten worden gedeeld.

Daarnaast kan deze bepaling effect hebben op meerderjarige kinderen waarvoor zorg wordt verleend, zoals bepaald in het vijfde lid van artikel 4 van de wet.

 

Artikel 5 Kamerbewoner

Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Een commerciële relatie tussen huisgenoten is uitgesloten. De minimale huurprijs waaruit het commerciële karakter blijk wordt opgenomen in de normenlijst.

 

De kamerbewoner heeft minder schaalvoordelen dan degene die bijvoorbeeld bij zijn ouders inwoont, doordat de kamerbewoner een (commerciële) huurprijs moet betalen en ook andere kosten minder makkelijk zal kunnen delen met een ander. Dat is dan ook de reden om aan kamerbewoners een toeslag van 15 procent te verlenen.

 

Artikel 6 Overige situaties

In het geval de artikelen 4 en 5 niet van toepassing zijn, wordt een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm verleend. Het zal in deze situaties veelal gaan om woningdeling door huisgenoten of kostgangers. De schaalvoordelen in deze situaties zijn groter dan in het geval van kamerbewoning (artikel 5), waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.

 

Voorbeeld

Een vrouw en haar 24-jarige neef hebben hun hoofdverblijf op hetzelfde adres. De vrouw is huurder van de woning. Beiden ontvangen een bijstand. Op het adres staan geen andere mensen ingeschreven. Hoeveel bedraagt ieders uitkering?

 

De bijstandsnorm van de vrouw bedraagt 60 procent van de gezinsnorm. De bijstandsnorm is als volgt opgebouwd:

De vrouw is alleenstaand en ontvangt een alleenstaandenorm: 50 procent

Er woont een meerderjarig kind in haar woning. De neef studeert niet, en heeft dit de afgelopen 6 maanden niet gedaan. De vrouw is geen kamerbewoner. De toeslag voor de vrouw bedraagt dan: 10 procent (op grond van artikel 6 van de Bijstandsverordening)

 

De bijstandsnorm van de 24-jarige neef bedraagt ook 60 procent van de gezinsnorm. Zijn uitkering is als volgt opgebouwd:

Hij is alleenstaand en ontvangt dus een alleenstaandenorm: 50 procent

Hij woont bij zijn tante in. Dit is geen kamerbewoning op commerciële basis. De neef valt dus niet onder het begrip kamerbewoner. De toeslag voor de neef bedraagt dan: 10 procent (op grond van artikel 6 van de Bijstandsverordening)

 

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

 

Artikel 7 schoolverlaters

Schoolverlater moeten na hun opleiding aan het werk, en horen niet thuis in een uitkering. Om de overstap van het onderwijs naar de bijstand te ontmoedigen wordt de bijstandsnorm van schoolverlaters verlaagd gedurende de eerste 6 maanden na het beëindigen van deelname aan het onderwijs, zoals bedoeld in artikel 28 van de wet.

Zoals in het tweede lid is opgenomen geldt deze verlaging niet als er gelijktijdig ook een verlaging wordt toegepast zoals opgenomen in artikel 7 van deze verordening.

De verlaging wordt ook niet toegepast wanneer de schoolverlater deel gaat uitmaken van de gezinsnorm, waarbij minimaal 3 volwassen gezinsleden zijn opgenomen. Wanneer de schoolverlater deel gaat uitmaken van de gezinsnorm, valt zijn inkomen uit studiefinanciering weg, andere inkomsten worden verrekend met de gezinsnorm. Het is dan niet redelijk om deze gezinsnorm te verlagen van 10% gedurende maximaal 6 maanden.

 

Artikel 8 alleenstaanden van 21 of 22 jaar

Alleenstaanden van 21 of 22 jaar die werken ontvangen vaak een (minimum)jeugdloon. Wanneer de bijstandsnorm hoger is dan loon uit arbeid kan dit de uitstroom uit de bijstand voor deze groep belemmeren. Om dit te voorkomen wordt voor deze groep een verlaging toegepast.

 

Artikel 9 Delen van kosten

Eerste lid en tweede lid

Ook het gezin kan schaalvoordelen genieten wanneer zij de kosten van het bestaan kunnen delen, omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, gas, water en licht zijn lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10 procent van de gezinsnorm. De norm voor het gezin wordt hiermee verlaagd.

 

Ook hier geldt dat in voorkomende gevallen beoordeeld moet worden of het redelijk is ervan uit te gaan dat kosten kunnen worden gedeeld (zie de toelichting bij artikel 3).

 

Derde lid

Hier staat evenals in het tweede lid van artikel 4 de uitzondering die geldt wanneer de ‘ander’ een thuiswonend kind is met studiefinanciering.

 

Artikel 10 Verlagingen van de bijstandsnorm vanwege de woonsituatie

De WWB biedt de mogelijkheid om de bijstandsnorm te verlagen als iemand lagere algemene noodzakelijke kosten heeft als gevolg van zijn woonsituatie (artikel 27 WWB). In vier situaties wordt de bijstandsnorm voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en het gezin verlaagd. De verlaging bedraagt 10 procent van de gezinsnorm. Het gaat om de volgende situaties:

 

  • 1.

    a.       de situatie waarin een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten is verbonden. Voorbeeld Vrouw woont met drie kinderen in zelfstandige woning. De ex-echtgenoot betaalt (vooralsnog) de huur van de woning. Wat is de bijstandsnorm van de vrouw?  De vrouw ontvangt een norm naar de hoogte van een ‘alleenstaande ouder’. De toeslag bedraagt 20 %: zij kan de kosten immers met niemand anders delen. Op de bijstandsnorm van 90 % van de gezinsnorm vindt echter een verlaging van 10 % van de gezinsnorm plaats omdat zij lagere algemene noodzakelijke kosten heeft als gevolg van haar woonsituatie (ex-echtgenoot betaalt de huur). De vrouw ontvangt een bijstandsnorm ter hoogte van 80 % van de gezinsnorm. 

 

  • b.      de situatie waarin een woning wordt bewoond waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers.

Voor bepaling van de kosten van huur of hypotheeklasten wordt aangesloten bij de regels over de woonkostentoeslag. De kosten die meegenomen worden in de berekening van de woonkostentoeslag vallen onder het begrip ‘kosten van huur of hypotheeklasten’.  

  • c.       de situatie waarin betrokkene tot de groep daklozen behoort. Daklozen houden in de regel geen woning aan. Een dakloze wordt wel geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang en van het aanhouden van een briefadres.

  • d.      de situatie waarin betrokkene in een pension verblijft. Het verblijf in een pension is (in principe) een tijdelijk verblijf. Verondersteld wordt dat deze woonsituatie minder kosten met zich meebrengt dan de bewoning van een zelfstandige woonruimte. Hier is onder andere rekening gehouden met weinig tot geen afschrijfkosten van bijvoorbeeld keukenapparatuur. Pensionbewoners ontvangen na aftrek van alle pensionkosten een uitkering ter hoogte van 2/3 van het zak- en kleedgeld over.

 

 

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

Vanaf 2012 worden een aantal wijzigingen doorgevoerd in de WWB, waarvan de introductie van de gezinsnorm de meest opvallende is. In de WWB is voor belanghebbenden die gaan vallen onder de definitie van gezinsnorm een overgangstermijn van 6 maanden ingevoerd. Voor de artikelen 5, voor wat betreft de hoogte van de commerciële huurprijs en de artikelen 7 en 8 wordt aangesloten bij het overgangsrecht van 6 maanden zoals ook is opgenomen in de WWB.

 

Artikel 12 Citeertitel

Voor de citeertitel is aansluiting gezocht bij het gangbare spraakgebruik: de Bijstandsverordening WWB.

 

Artikel 13 Inwerkingtreding

Op het moment van schrijven van deze verordening is het wetsvoorstel ‘wijziging van de WWB en samenvoeging van de WWB met de WIJ’ aangeboden aan de eerste kamer. De beoogde ingangsdatum van het wijzigingen van de WWB is 1 januari 2012, de eerste kamer moet het wetsvoorstel wel eerst aannemen. De bepalingen in de verordening zijn afgestemd op het wetsvoorstel. Deze verordening dient gelijktijdig met het wetsvoorstel in werking te treden. Per die datum wordt de Bijstandsverordening (nummer 2005/239857) ingetrokken.