Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heumen

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeumen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.
CiteertitelBesluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Heumen 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2015Onbekend

21-12-2011

De Verbinding, 27-12-2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen;

gelet op het advies van de Burger Advies Raad (BAR) van 1 december 2011;

gelet op de Verordening Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012;

besluiten vast te stellen het

Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012;

  • b.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    Financiële tegemoetkoming: financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 1 en onder m van de verordening;

  • d.

    Persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget zoals bedoeld in artikel 1 en onder t van de verordening;

  • e.

    Verordening: de verordening Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012;

  • f.

    Voorziening in natura: voorziening in natura zoals bedoeld in artikel 1 en onder w van de verordening;

  • g.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • h.

    WWB: Wet Werk en Bijstand.

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

Artikel 2. Hulp bij het huishouden in natura

Huishoudelijke hulp in natura wordt uitsluitend verleend door een door de aanvrager aan te wijzen zorgaanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst voor het leveren van zorg in natura heeft gesloten.

Artikel 3. Hoogte bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    Als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat gelijk is aan de werkelijke kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening, hetgeen volgens het college overeen komt met 75% van het laagste uurtarief van de aanbieders waarmee het college een overeenkomst voor de levering van huishoudelijke hulp in natura heeft gesloten.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijk hulp per week is gelijk aan het aantal geïndiceerde uren voor huishoudelijke hulp per week, vermenigvuldigd met het bedrag per uur bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Artikel 4. Woonvoorziening

  • 1.

    Het college kent twee soorten woonvoorzieningen:

    • a.

      een woningaanpassing van bouwkundige aard;

    • b.

      een woonvoorziening niet van bouwkundige of bouwtechnische aard.

  • 2.

    Een woonvoorziening zoals genoemd in het eerste lid en onder a, wordt door het college verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming;

  • 3.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als genoemd in het tweede lid bedraagt 100% van de voor vergoeding in aanmerking komende werkelijk gemaakte kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening.

  • 4.

    Een woonvoorziening zoals genoemd in het eerste lid en onder b, inclusief (de kosten van) onderhoud, reparatie en keuring, wordt door het college op verzoek van de aanvrager verleend in natura door middel van bruikleen door een leverancier waarmee het college een overeenkomst voor de levering van hulpmiddelen heeft afgesloten of tot een schriftelijk akkoord is gekomen en dit in de gegeven situatie de goedkoopst-compenserende voorziening is.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening zoals genoemd in het eerste lid en onder b, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie en keuring, is gelijk aan:

    • a.

      de bruto adviesprijs van de conform het programma van eisen aangeboden goedkoopst-compenserende voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de contractleverancier;

    • b.

      100% van de conform het programma van eisen voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopst-compenserende voorziening, indien de voorziening niet is opgenomen in het assortiment van de contractleverancier.

Artikel 5. Hoogte vermogensdrempel bouwkundige woningaanpassingen

  • 1.

    Het bedrag van het in de woning gebonden vermogen bedoeld in artikel 17, lid 1, van de verordening is gelijk aan 150% van het norminkomen ingevolge de WWB.

  • 2.

    Het bedrag van de totale noodzakelijk geachte woningaanpassingen bedoeld in artikel 17, derde lid onder a, van de verordening is € 9.000,-.

Artikel 6. Reikwijdte kosten bouwkundige woningaanpassing

Het college rekent de volgende uitgaven tot kosten van een woningaanpassing:

  • a.

    De aanneemsom, hierin begrepen de loon- en materiaalkosten, voor het treffen van de

  • b.

    voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

  • c.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien

  • d.

    verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR2005 van de BNA en alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect de woningaanpassing ontwerpt;De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • e.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • f.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • g.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • h.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • i.

    De administratiekosten voor de verhuurder die een woningaanpassing realiseert voor een persoon met beperkingen, voor zover de kosten onder a t/m g meer bedragen dan € 1000,-, 10% van die kosten, met een maximum van € 500,-.

  • j.

    Overige kosten voor zover deze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het aanpassen van de woning.

Artikel 7. Hoogte bedrag toepassing primaat van verhuizen

Het primaat van verhuizen zoals dat is neergelegd in artikel 11, derde lid van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien de kosten van woningaanpassing van de door de persoon bewoonde woning minder bedraagt dan € 9.000,-;

Artikel 8. Hoogte bedrag financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting voor een persoon met beperkingen bedraagt een forfaitair bedrag van € 2.300,-.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting voor de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte heeft ontruimd, bedraagt een forfaitair bedrag van € 3.700,-.

Artikel 9. Kosten woonsanering

  • 1.

    Indien de woonvoorziening bestaat uit een woningsanering welke blijkens een medisch advies noodzakelijk is wegens huisstof- of huismijtallergie, astma of chronische bronchitis, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming:

    • a.

      100% van de kosten als het te vervangen artikel niet ouder is dan 2 jaar;

    • b.

      75% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;

    • c.

      50% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;

    • d.

      25% van de kosten als het te vervangen artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is;

    • e.

      0% van de kosten als het te vervangen artikel 8 jaar of ouder is,

    met dien verstande dat bij het bepalen van de hoogte wordt uitgegaan van de conform het programma van eisen noodzakelijke kosten, voor zover deze niet hoger zijn dan de maximale bedragen zoals vermeld in de Prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor de kosten van noodzakelijke vervanging van vloerbedekking in verband met het gebruik van een rolstoel wordt overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid vastgesteld.

Artikel 10. Kosten tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting, indien dit voor het bereiken van het resultaat wonen in een geschikt huis noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming, genoemd in het eerste lid, bedraagt de werkelijk gemaakte kosten van de kale huur met een maximum van zes maanden.

Artikel 11. Kosten van huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte of mogelijk aan te passen woonruimte, kan het college aan de eigenaar van de woonruimte een financiële tegemoetkoming verstrekken in de huur van de woonruimte voor maximaal vier maanden. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de laatstgenoten kale huur.

Artikel 12. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de verordening bedraagt maximaal € 2.500,-- .

Artikel 13. Hoogte terugbetaling bij verkoop (anti-speculatiebeding)

  • 1.

    Het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing waarboven de terugbetalingsverplichting geldt zoals bedoeld in artikel 16 van de verordening is € 15.000,-.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in artikel 16 van de verordening bedraagt voor het eerste jaar 100% van de totale aanpassingskosten (minus het bedrag genoemd in het eerste lid) met een lineaire daling van 10% per jaar tot 10% van de totale aanpassingskosten (minus het bedrag genoemd in het eerste lid) in het tiende jaar.

  • 3.

    De in het tweede lid genoemde bedragen zijn minus het percentage/bedrag dat in de vorm van een eigen aandeel voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

  • 4.

    Ter uitvoering van artikel 16 van de verordening is de eigenaar van de woning verplicht om binnen één maand na het passeren van de notariële akte het college hiervan schriftelijke op de hoogte te stellen.

Hoofdstuk 4. Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 14. Rolstoelvoorziening in natura

Een rolstoelvoorziening in natura wordt beschikbaar gesteld in bruikleen via de aanbieder waarmee het college een overeenkomst heeft gesloten dan wel tot een schriftelijk akkoord is gekomen.

Artikel 15. Hoogte persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

Het persoonsgebonden budget voor de kosten van een rolstoelvoorziening, inclusief de kosten van onderhoud en reparatie, is gelijk aan de conform het programma van eisen vast te stellen door de contractleverancier gehanteerde bruto adviesprijs.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 16. Vervoersvoorziening

  • 1.

    Een vervoersvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en keuring, in natura wordt beschikbaar gesteld in bruikleen via de aanbieder waarmee het college een overeenkomst heeft gesloten dan wel tot een schriftelijk akkoord is gekomen.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorziening, inclusief kosten van onderhoud, reparatie, keuring en verzekering, is gelijk aan:

    • a.

      de bruto adviesprijs van de conform het programma van eisen aangeboden goedkoopst adequate voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de contractleverancier;

    • b.

      100% van de conform het programma van eisen voor vergoeding in aanmerking komende kosten van de goedkoopst compenserende voorziening, indien de voorziening niet is opgenomen in het assortiment van de contractleverancier.

Artikel 17. Hoogte financiële tegemoetkoming kamer tot kamer vervoer

De door het college te verlenen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 23 de verordening bedraagt een maximale vergoeding van € 432,- per jaar, waarvan € 216,- als forfaitair bedrag en aanvullend een bedrag van € 216,- op basis van declaraties.

Artikel 18. Hoogte financiële vergoeding training gesloten buitenwagen en scootmobiel

Een financiële tegemoetkoming voor een training om deel te kunnen nemen aan het verkeer met een toegekende gesloten buitenwagen of scootmobiel is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van vijf lessen.

Hoofdstuk 6. Bijzondere bepalingen met betrekking tot persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

Artikel 19. Betaalbaarstelling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend betaalbaar gesteld door overmaking op een door de aanvrager of diens gemachtigde opgegeven bankrekeningnummer.

  • 2.

    In overleg met de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is verleend wordt het persoonsgebonden budget tussentijds betaalbaar gesteld, na de dag waarop het besluit aan belanghebbende is verzonden.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde onder lid 2 wordt het persoonsgebonden budget op een zodanig moment betaalbaar gesteld dat de aanvrager in staat is om de noodzakelijk geachte voorziening tijdig te realiseren.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp wordt in de tweede maand van het lopende kwartaal, rond de 15e, betaald.

Artikel 20 Verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget

  • 1.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend is verplicht dit budget te besteden aan de voorziening als genoemd in de toekenningsbeschikking die voldoet aan het programma van eisen.

  • 2.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend in verband met een voorziening bestaande uit een woningaanpassing (niet bouwkundig, vervoersvoorziening (auto, scootmobiel etc.) en rolstoel is in ieder geval verplicht om voor de voorziening, voor zover juridisch mogelijk, een verzekering tegen schade en diefstal af te sluiten.

  • 3.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend voor een zorgvoorziening is verplicht om bij de besteding van het budget, voor zover toepassing, de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake de privaatrechtelijke dienstbetrekking alsmede de bepalingen in de vigerende belastingwetgeving in acht te nemen.

  • 4.

    De persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend en die met dit budget is overgegaan tot aanschaf van een vervoersvoorziening of hulpmiddel is verplicht om de restwaarde van de voorziening terug te betalen, ingeval de voorziening, niet meer noodzakelijk is of bij een verhuizing naar een andere gemeente. Het gaat hier om een voorziening die op dat moment niet ouder is dan drie jaar.

  • 5.

    Wanneer de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend voor huishoudelijke hulp komt te overlijden, naar een andere gemeente verhuist of wanneer het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp niet langer noodzakelijk is, eindigt het recht op een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp. Ingeval van overlijden eindigt het recht met ingang van de 1e van de maand daaropvolgende, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In geval van verhuizing eindigt het recht per datum van verhuizing. Wanneer geen sprake meer is van noodzakelijkheid eindigt het recht van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp per direct.

  • 6.

    De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het persoonsgebonden budget.

  • 7.

    Het college kan aan het persoonsgebonden budget voor de voorzieningen als bedoeld in de verordening verplichtingen verbinden die verband houden met:

    • a.

      de aard van de voorziening;

    • b.

      kwaliteitseisen aan de voorziening;

    • c.

      kwaliteitseisen aan de leverancier van de voorziening;

    • d.

      een rechtmatig en doelmatig gebruik van de voorziening;

    • e.

      een rechtmatige besteding van de middelen;

  • 8.

    Voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden heeft het college aanvullende regels vastgesteld in het Verantwoordingsprotocol PGB Hulp bij het Huishouden.

Artikel 21 Beperkingen persoongebonden budget

  • 1.

    De gebruiksduur van een met een persoonsgebonden budget aangeschafte vervoersvoorziening of hulpmiddel wordt gelijk gesteld met de afschrijvingstermijn die voor deze voorzieningen door de contractleverancier van voorzieningen in natura wordt gehanteerd.

  • 2.

    Indien een voorziening niet door de contractleverancier in natura wordt geleverd, dan bedraagt de gebruiksduur:

    • a.

      7 jaar indien het een voorziening voor volwassenen betreft;

    • b.

      5 jaar indien het een voorziening voor kinderen betreft;

    • c.

      het aantal jaren dat overwegend in de praktijk wordt gehanteerd indien dit afwijkt van de duur genoemd onder a en b.

  • 3.

    Indien de persoon aan wie een persoonsgebonden budget voor een hulp bij het huishouden is toegekend niet meer noodzakelijk is dan wordt de verstrekking van het persoonsgeboden budget beëindigd met ingang van de 1e dag van de kalendermaand nadat de voorziening niet meer noodzakelijk is.

Artikel 22 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming bij woningaanpassing

  • 1.

    Na beoordeling van de offerte(s) ontvangt de aanvrager een beschikking waarin een voorlopig bedrag aan financiële tegemoetkoming wordt toegekend. 

  • 2.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 3.

    De gereedmelding als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 4.

    De gereedmelding als bedoeld in het tweede lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in het kader van een woningaanpassing wordt uitbetaald, dient een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 23 Vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming bij kamer tot kamer vervoer

Het persoonsgebonden budget voor kamer tot kamer vervoer wordt in de tweede maand van het lopende kwartaal, rond de 15e, betaald.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdrage, eigen aandeel

Artikel 24 Opleggen van eigen bijdrage, eigen aandeel

  • 1.

    Eigen bijdrage wordt opgelegd bij voorzieningen in natura en persoonsgebonden budgetten.

  • 2.

    Eigen aandeel wordt opgelegd bij financiële tegemoetkomingen

  • 3.

    Vaststelling en inning van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt uitgevoerd door via het CAK (Centraal Administratiekantoor). Voor de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt aangesloten bij de wettelijke maximumbedragen zoals opgenomen in het landelijk Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 25 Bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Dit besluit wordt bekendgemaakt in de Regiodiek van de gemeente.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012. Tezelfdertijd wordt het Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen 2011, zoals is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 1 februari 2011, ingetrokken.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.

Nota-toelichting  

Toelichting bij het Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Heumen 2012.

 

 

Inleiding

 

Het Besluit is bedoeld om de bevoegdheden die in de verordening aan het college zijn gedelegeerd nader te regelen. Zo is de vaststelling van bedragen, zoals bijvoorbeeld de vaststelling van de omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel, gedelegeerd aan het college. Dit is van belang omdat bedragen tenminste één maal per jaar gewijzigd worden doordat zij trendmatig worden aangepast.

 

In vergelijking met het Besluit nadere regels individuele voorzieningen Wmo gemeente Heumen 2011, zoals is vastgesteld door het college bij besluit van 1 februari 2011, is het onderhavige besluit vereenvoudigd in die zin dat het zich zoveel mogelijk beperkt tot de hoogte van bedragen en de wijze van verantwoording. Er is bewust geen opsomming opgenomen van de individuele voorzieningen die bestaan omdat het uitgangspunt is dat het college kijkt naar het resultaat dat dient te worden bereikt ten behoeve van het individu. Het afwegingskader dat daarbij wordt gebruikt zal worden opgenomen in beleidsregels. Deze beleidsregels zullen worden opgenomen in het Schulinck Handboek gemeente Heumen.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2. Hulp bij het huishouden in natura

 

Wanneer de aanvrager zorg in natura wil ontvangen, dan kan hij deze uitsluitend ontvangen van één van de geselecteerde zorgaanbieders die middels een aanbestedingsprocedure hiervoor zijn geselecteerd.

 

In de beleidsregels wordt verwezen naar de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het huishouden van januari 2011 (MO-zaak). Daarin staat omschreven uit welke taken huishoudelijke hulp kan bestaan. De Richtlijn is meegenomen bij de inrichting van de software.

 

Artikel 3. Hoogte bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

 

Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp wordt vastgesteld volgens de navolgende fomule: (aantal geïndiceerde uren HH per week) x (uurtarief natura x 75%) = pgb per week

 

Het college is van mening dat 75% van het laagste uurtarief van de aanbieders waarmee het college een overeenkomst voor de levering van huishoudelijke hulp in natura heeft gesloten overeenkomt met het bedrag waarvoor een goedkoopst-compenserende voorziening voor hulp in het huishouden kan worden ingekocht. Daarbij baseert het college zich op het de onderstaande gegevens. Deze gegevens betreffen het jaar 2011. Wanneer sprake is van indexering van de HH-tarieven, wijzigen tevens de tarieven van het pgb HH.

 

Wanneer op basis van de salarisschalen van de CAO VVT de uurlonen aangevuld worden met 8% vakantietoeslag, 4% eindejaarsuitkering, 16% premies SVW, 22,5% pensioenpremie en 3% scholing/opleiding kom je op de volgende tarieven:

 

 

Laagste natura-tarief per 1 januari 2011 (TSN)

PGB-tarief 75%

Gemiddeld uurtarief volgens CAO-VVT

Uurtarief + vakantietoeslag, pensioen, opleiding, etc.

HH1

€ 20,00

€ 15,00

<FWG10>

€ 9,17

€ 14,53

HH2

€ 23,56

€ 17,67

<FWG15>

€ 10,54

€ 16,71

HH3

€ 25,06

€ 18,80

<FWG 25>

€ 11,67

€ 18,49

 

Conclusie

Volgens deze benadering is een PGB-tarief x 75% dus nog steeds een zeer redelijk tarief.

De PGB-tarieven zijn zelfs hoger dan de gemiddelde CAO-tarieven (zie laatste kolom hierboven)

De tarieven per 1 januari 2011 zijn:

HH1 € 15,00 per uur

HH2 € 17,67 per uur

HH3 € 18,80 per uur

 

Het persoonsgebonden is in beginsel gelijk aan de werkelijke kosten. Uitgangspunt blijft de individuele behoefte van de klant. Het is mogelijk dat een PGB-houder behoefte heeft aan dusdanige speciale zorg, dat hij/zij toch niet voldoende heeft aan het huidige tarief. De klant zal dan aangeraden worden om zorg in natura af te nemen. Maar in verband met de in de Wmo vastgelegde keuzevrijheid van de cliënt, kan hij hiertoe niet gedwongen worden. Gezien de uitspraken van de CRvB zal de gemeente in dat geval een PGB-tarief moeten bieden dat de klant in staat stelt zorg in te kopen voor een vergelijkbaar niveau als zorg in natura. Dit kan aanmerkelijk hoger zijn dan het huidige tarief. Uiteraard zal de gemeente in dergelijke gevallen de klant vragen om een goede onderbouwing van de zorgbehoefte en het benodigde budget. Indien de klant tegen lagere kosten dan het hier vermelde maximumbedrag zorg kan inkopen, dan wordt het budget op deze lagere kosten vastgesteld.

 

Artikel 4. Woonvoorziening

 

Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard (roerende voorzieningen) kunnen ook in natura worden verleend ingeval dit de goedkoopst-compenserende voorziening oplevert en dit tot het assortiment van de leverancier behoort. Redenen om al dan niet voor een voorziening in natura te kiezen kunnen zijn de vervangbaarheid en herbruikbaarheid. Voor voorzieningen in natura kan vervolgens nog onderscheid worden gemaakt in verstrekking in bruikleen, of verstrekking in eigendom. Per situatie moet worden onderzocht welke vorm de goedkoopst-compenserende voorziening oplevert. Deze heeft steeds de voorkeur. Niettemin bepaalt de klant op grond van de wettelijke keuzevrijheid de vorm van de verstrekking.

 

Verstrekking in bruikleen wordt in beginsel gerealiseerd via de contractleverancier voor hulpmiddelen. In sommige gevallen is het echter goedkoper om het hulpmiddel aan te schaffen en in bruikleen dan wel eigendom te verstrekken aan de aanvrager. Deze verstrekking vindt rechtstreeks door het gemeente plaats zonder tussenkomst van een contractleverancier.

  

Lid 2 en 3.

 

Voor een woningaanpassing van bouwkundige of woontechnische aard geldt als hoofdregel dat een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing.

 

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt vastgesteld door de uitvoerenden van Vraagwijzer op het totaalbedrag van de offerte. De overlegde offerte wordt afgestemd met een calculatieprogramma. Op dit moment gebruiken wij SCIO CalPro+. Dit programma is opgebouwd volgens het format van het ergonomisch-bouwkundig Programma van Eisen; een grote herkenbaarheid voor niet-bouwkundigen.

De diverse bouwonderdelen zijn opgebouwd uit verschillende kostenregels. Deze kostenregels zijn opgebouwd uit materiaal en materiaalprijzen met arbeidsnormen en eventuele onderaanneming.

Op basis hiervan kan een zorgvuldige kostenvergelijking worden gemaakt tussen aangeboden offerte(s) en de berekende kosten.

De vastgestelde financiële tegemoetkoming is het bedrag waarvan de aanvrager/eigenaar de woningaanpassing dient te realiseren. Kostenverhogingen dienen aan het college te worden voorgelegd (zie artikel 6, en onder e van het Besluit).  Lid 4.

 

De bedragen voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuring uitgevoerd door het Liftinstituut. Het Liftinstituut keurt en certificeert.

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen, gebaseerd op tarieven van 2011) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

a. stoelliften;

b. rolstoel- of sta-plateauliften;

c. woonhuisliften;

d. hefplateauliften;

e. balansliften;

f. wash-air installatie;

g. elektromechanische opening- en sluitingsmechanismen van deuren

h. tilliften.

Keuring

Keuring van liften

Beginkeuring

Kosten exclusief BTW

Frequentie

Periodieke keuring

Kosten

exclusief BTW

Trap-/stoelliften

Ja

€ 295,60

1x per 4 jaar

€ 216,20

Rolstoelplateauliften

Ja

€ 295,60

1x per 4 jaar

€ 216,20

Sta-plateauliften

Ja

€ 295,60

1x per 4 jaar

€ 216,20

Woonhuisliften

Ja

€ 456,60*

1x per 1,5 jaar

€ 263,40

Hefplateauliften

Ja

€ 463,20

1x per 1,5 jaar

€ 267,20

Balansliften

*

*

1x per 1,5 jaar

€ 76,50 per uur

* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen daarom nauwelijks voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het Lifteninstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op basis van een uurtarief van € 76,50. In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (voorrijkosten + keuringstarieven), vermenigvuldigt met een factor twee (personen), vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma.

Onderhoud

Onderhoud van

Frequentie periodiek onderhoud

Kosten exclusief BTW

Stoelliften

1x per jaar

€ 144,28

Rolstoelplateauliften

1x per jaar

€ 144,28

Sta-plateauliften

1x per jaar

€ 144,28

Woonhuisliften

2x per jaar

€ 209,16

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

  • · 50% voor installaties geplaatst buiten de woning.

  • · 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen.

  • · 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

  

Artikel 5. Hoogte vermogensdrempel bouwkundige woningaanpassingen

 

Met ingang van 1 januari 2010 is ten aanzien van bouwkundige woningaanpassingen sprake van een vermogenstoets. Deze vermogenstoets heeft de functie van een toetredingsdrempel, analoog aan de inkomensdrempel voor vervoersvoorzieningen. Wanneer de in de woning gebonden overwaarde (waarde van het huis op grond van de wet WOZ minus aan de woning gebonden hypotheek) hoger is dan het in lid 1 genoemde bedrag, dan wordt de aanvraag in beginsel afgewezen. Voor de hoogte van het in lid 1 genoemde bedrag wordt aangesloten bij het bedrag aan vermogen gebonden in de woning dat in de Wet werk en bijstand maximaal is vrijgelaten, vermenigvuldigd met de factor 1,5.  De vermogenstoets wordt alleen toegepast indien de kosten van de bouwkundige woonvoorziening hoger zijn dan het bedrag genoemd in lid 2 van dit artikel. Voor een toelichting op deze beleidskeuze wordt verwezen naar de toelichting op de verordening.

 

Artikel 6. Reikwijdte kosten woningaanpassing

 

Dit artikel bepaalt welke kosten in het kader van een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van een aantal kosten is teven de maximale vergoeding genoemd.

 

Sub a.

 

Onder kosten van de aanneemsom wordt tevens gerekend de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

 

Sub h.

 

De werkafspraken met de verhuurder zijn vastgelegd in het Wmo-Convenant Woningaanpassingen.

 

Artikel 13. Hoogte terugbetaling bij verkoop (anti-speculatiebeding)

 

Hierin wordt het afschrijvingschema genoemd dat gehanteerd wordt bij een woningaanpassing indien de woning binnen 10 jaar na de aanpassing wordt verkocht. Het investeringsbedrag wordt als uitgangspunt genomen.

 

Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de persoon zonder gegronde reden binnen vijf jaar verhuist, kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de persoon hier gedeeltelijk voor aan te spreken.

 

Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de

aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van tien jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.

 

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld, waarbij is uitge-

gaan van het bedrag van € 15.000,-- zoals genoemd in het Besluit nadere regels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning voor welk bedrag geen terugbetalingsverplichting geldt.

 

Indien een woning is aangepast voor € 43.613,-- en de eigenaar verkoopt deze woning binnen drie jaar, dan dient hij 30 procent van de aanpassingskosten minus € 15.000,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 15.000,-- en na aftrek van het eigen aandeel, te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 70 procent. De berekening van het terug te betalen bedrag luidt als volgt: € 43.613,-- minus  €  15.000,--  = € 28.613,-- x 70% = €  20.029,--. Hierbij wordt rekening gehouden met de periode waarin een eigen bijdrage mag worden opgelegd genoemd in artikel 4.1, vijfde lid van het landelijk Besluit Wmo. Deze periode bedraagt bij een bouwkundige woningaanpassing maximaal 39 perioden van 4 weken.

 

Het College kan van de toepassing van dit artikel afwijken door middel van de hardheidsclausule uit artikel 38 van de verordening. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.

 

Artikel 15. Hoogte persoonsgebonden budget rolstoelvoorziening

 

Voor een persoonsgebonden budget voor een rolstoel geldt als uitgangspunt dat deze niet hoger kan zijn dan de bruto adviesprijs gehanteerd door de contractleverancier.

 

De kosten van onderhoud, gebruik, reparaties en accessoires voor rolstoelen voor algemeen dagelijks zittend gebruik worden volledig vergoed. In een pgb worden de kosten van een onderhoudscontract meegenomen. Uiteraard dient ook ten aanzien van deze kosten de noodzaak vast te staan en moet het gaan om de goedkoopst-compenserende voorziening.

 

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 16.Vervoersvoorziening

 

Uitgangspunt is dat een vervoersvoorziening in natura wordt geleverd door de leverancier waarmee het college een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten voor het verstrekken van voorzieningen. Dit kan ook een overeenkomst of een schriftelijk accoord zijn m.b.t. één specifieke voorziening.

 

Artikel 17. Hoogte financiële tegemoetkoming kamer tot kamer vervoer

 

De in dit artikel genoemde financiële tegemoetkoming is alleen bestemd voor reizigers die afhankelijk zijn voor ‘Vervoer van kamer tot kamer’ en niet kunnen reizen op de tijden dat ‘Vervoer op maat’ beschikbaar is.

Bij de bepaling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming zijn de volgende uitgangspunten in acht genomen:

  • 1.

    sinds maart 2002 is het vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dat de gemiddelde vervoersbehoefte 1500 tot 2000 kilometer per jaar bedraagt.

  • 2.

    gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep omvat het lokaal verplaatsen in ieder geval, te rekenen vanaf de woning van de belanghebbende, een afstand van 15 tot 20 kilometer te zijn.

  • 3.

    een indicatie voor de hoogte van de onkostenvergoeding is gelet op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (LJN: BN0775), in het geval als het gaat om gebruik van eigen auto, € 0.37 per kilometer.

  • 4.

    Beschikbaarheidnorm: uitgangspunt is het aantal uren dat de stadsregiotaxi beschikbaar is voor vraagafhankelijk vervoer.

 

Bij de berekening is uitgegaan van de van de volgende gegevens:

  • 1.

    1500 – 2000 KM is gemiddelde vervoersbehoefte. Het college dient, uitgaande van de reikwijdte van dit gemiddelde, de lokale norm te bepalen voor de lokale vervoersbehoefte.

  • 2.

    Bereik vervoersmogelijkheid: Vervoer op maat biedt vervoer alleen aan binnen de gemeentegrenzen. Vervoer op Maat voldoet dus niet geheel aan deze norm.

  • 3.

    1500 x € 0,37 = € 555; 1750 x € 0,37 = 647,50; 2000 x € 0,37 = € 740. Onze huidige vergoeding is maximaal € 530 (€ 265 forfaitair bedrag + € 265 o.b.v. declaraties).

  • 4.

    De Stadsregiotaxi rijdt 7 dagen per week, van 8.00 – 24.00 uur. Dat is 16 uur per dag. Op vrijdag- en zaterdagavond rijdt de taxi tot 02.00 uur. Totale beschikbaarheid Stadsregiotaxi voor collectief  vraagafhankelijk vervoer is 116 uur per week.

  • 5.

    Vervoer op Maat is op werkdagen beschikbaar van 08.00 tot 20.00 uur. Dat is 12 uur per dag. Van deze 12 uur zijn er 4 uur per dag bestemd voor vaste ritten. Per werkdag is Vervoer op Maat dus 8 uur beschikbaar voor collectief vraagafhankelijk vervoer. De totale beschikbaarheid van Vervoer op maat per week is 40 uur. Uitgaande van de norm qua beschikbaarheid van de Stadregiotaxi blijkt Vervoer op maat voor 1/3 deel aan deze norm te voldoen.

 

Gezien het beperkte bereik van Vervoer op maat kiest het college niet voor de norm van 1500 kilometer per jaar maar voor de norm van 1750 kilometer per jaar. 1750 X € 0,37 = € 647,50 per jaar. Dit bedrag is € 117,50 hoger dan de huidige maximale vergoeding. Gezien de beperkte beschikbaarheid van Vervoer op maat komt het college dan uit op een individuele vervoersonkostenvergoeding van 2/3 x € 647,50 = € 432 als maximale vergoeding, waarvan € 216 als forfaitair bedrag en eventueel € 216 aanvullend op basis van declaraties.

 

Artikel 19. Betaalbaarstelling persoonsgebonden budget

 

Als hoofdregel geldt dat een pgb wordt uitbetaald op een zodanige wijze dat de klant in staat wordt gesteld de voorziening waarvoor het pgb is verleend te regelen.

 

Gelet op het periodieke karakter van huishoudelijke hulp wordt het persoonsgebonden budget berekend en betaald in een bedrag per kwartaal. Het moment van uitbetaling van dit pgb is door het college vastgesteld op uiterlijk de 15e dag van de 2e maand van het kwartaal waarop het budget betrekking heeft.

 

Artikel 20.  Verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget

 

Er kan geen misverstand over bestaan dat het budget dient te worden besteed voor het realiseren van de voorziening waarvoor het budget is toegekend. De omschrijving in de beschikking is hierbij bepalend. Ter behoud van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel wordt de aanvrager geacht een verzekering tegen schade en diefstal af te sluiten. Dit geldt met name voor:

  • woningaanpassingen (niet bouwkundig);

  • vervoersvoorzieningen (auto, scootmobiel etc.);

  • rolstoelen.

Daarnaast dient de budgethouder alle relevante wettelijke bepalingen rondom de privaatrechtelijke overeenkomst en belastingen in acht te nemen. Zo mag een budgethouder zijn hulp in de huishouding niet zwart betalen en dient hij alle wettelijke verplichtingen rondom het werkgeverschap na te leven. Daarnaast worden aan een pgb voor bijvoorbeeld een woningaanpassing eisen gesteld aan het bedrijf die de woningaanpassing realiseert.

 

Wanneer de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verleend en die met dit budget een vervoersvoorziening of een hulpmiddel heeft aangeschaft gaat verhuizen of komt te overlijden moet de restwaarde van de voorziening worden terugbetaald. Dit geldt alleen voor voorzieningen die niet ouder zijn dan 3 jaar.

 

Omdat in dit besluit geen uitputtende opsomming kan worden gegeven van alle verplichtingen, en deze verplichting zich door de tijd wellicht zullen ontwikkelen, is hier slechts een algemene opsomming gegevens van plichten die door het college aan een pgb worden verbonden. Deze verplichtingen dienen steeds in de beschikking te worden opgenomen. Een voorbeeld van een verplichting die op grond van 27 lid 5 van het besluit aan het pgb kan worden verbonden is het toestaan van een technische controle na afronding van een bouwkundige woningaanpassing.

 

Aan de verlening van een pgb voor zorgvoorzieningen is de verplichting verbonden om over de besteding hiervan, desgevraagd, verantwoording af te leggen. De gemeente heeft in het Verantwoordingsprotocol, persoonsgebonden budget voor Hulp bij het huishouden, zoals door het college is vastgesteld op 19 april 2011 geregeld op welke wijze de budgethouder het persoonsgebonden budget dient te verantwoorden en op welke wijze steekproefsgewijs de besteding van deze pgb’s ter hand wordt genomen.

 

Om controle op de besteding van middelen mogelijk te maken wordt aan het budget de verplichting verbonden de nodige bescheiden te bewaren. De minimale bewaartermijn is drie jaar. De budgethouder hoeft de bescheiden eerst te overleggen nadat de gemeente hierom vraagt.

 

De verantwoording

  • Elke budgethouder levert elk jaar een verantwoordingsformulier (zonder bewijsstukken) in.

  • Een aantal budgethouders hiervan wordt door de gemeente, op basis van steekproef, gevraagd tevens bewijsstukken in te leveren.

U moet dan als bewijsstuk bijvoegen:

  • 1.

    De schriftelijke zorgovereenkomst; en

  • 2.

    De declaraties van de zorgaanbieder; en

  • 3.

    Bewijzen van betaling

 

In de zorgovereenkomst zijn in ieder geval de volgende

afspraken zijn opgenomen:

  • Schriftelijke zorgovereenkomst met een persoon:

De naam en het adres van de zorgverlener;

Het burgerservicenummer (BSN)van de zorgverlener;

Het aantal uren hulp bij het huishouden dat verleend wordt;

Het uurtarief;

De werkzaamheden;

De afspraak dat de zorgverlener na afloop van een zorgperiode een declaratie indient;

De handtekening van u en de zorgverlener;

  • Schriftelijke overeenkomst met een instantie

De naam en het adres van de instantie;

Het btw-nummer van de instantie;

Het aantal hulp bij het huishouden dat verleend wordt;

Het uurtarief;

De werkzaamheden;

De afspraak dat de zorgverlener na afloop van een zorgperiode een declaratie indient;

Een handtekening van u en van degene namens de instantie.

 

 

Artikel 21. Beperking persoonsgebonden budget

 

In dit artikel het verlengde van hetgeen reeds is bepaald in artikel 26, eerste lid en onder e, van de verordening wordt hier nogmaals een inperking geformuleerd ten aanzien van (specifiek) het persoonsgebonden budget. Zolang de normale gebruiksduur van een eerder toegekend pgb voor een voorziening nog niet is verstreken kan hiervoor niet opnieuw een pgb worden toegekend.

Uitzondering is het tenietgaan van de voorziening buiten toedoen van de belanghebbende (calamiteit) dan wel zodanige gewijzigde omstandigheden dat de voorziening aanpassing behoeft.

Het derde lid ziet bijvoorbeeld op de situatie dat iemand komt te overlijden of verhuisd naar een andere gemeente.

 

 

Artikel 24. Opleggen van eigen bijdrage, eigen aandeel

 

Met ingang van 1 januari 2010 hanteert Heumen voor alle Wmo-voorzieningen een eigen bijdrage. Er is sprake van zowel een eigen bijdrage als een eigen aandeel. Beiden worden op dezelfde wijze berekend. De vaststelling en inning loopt via het CAK.

Een aanvrager jonger dan 18 jaar is geen eigen bijdrage verschuldigd. Dit vloeit voort uit de wet. Ook de ouders van een minderjarig kind waarvoor een voorziening is verleend hoeven geen eigen bijdrage te voldoen. Wettelijke uitzondering is ook de rolstoel. Hiervoor mag geen eigen bijdrage worden opgelegd.