De raad der gemeente Steenbergen;
in behandeling genomen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15
november 2011
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
besluit:
vast te stellen:
de verordening op de heffing en invordering van roerende woon- en
bedrijfsruimtebelastingen 2012
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan een plaats
gebonden is en dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
- b.
een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden
toegerekend aan delen van de ruimte die dienen tot woning dan wel
volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden;
- c.
een ruimte die niet kan worden aangemerkt als woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten'
worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe
belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een bedrijfsruimte al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht
gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte
in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de
ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in gebruik
heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die ruimte of
deel daarvan in gebruik is gegeven of ter beschikking is
gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden
gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer onder a bedoelde ruimten of in
onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde
belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden
beoordeeld, bij elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde
ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan of van een
in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient te worden
toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen
worden overgedragen en de verkrijger de ruimte in de staat waarin
deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
bedrijfsruimte, met uitzondering van ruimten die zijn ingeschreven
in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van
beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit
leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste lid. Bij de
berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden technische
en functionele veroudering waarbij de invloed van latere
wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
ruimte in aanbouw bepaald op de vervangingswaarde, bedoeld in het
tweede lid. Onder een ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende
zaak of gedeelte daarvan waarvoor een bouwvergunning in de zin van
de Woningwet is afgegeven en dat door bouw nog niet
geschikt is voor gebruik overeenkomstig de beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de waarde van een
woonruimte die deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet
1928, bepaald met inachtneming van een vooronderstelde
verplichting om het landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als
zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan
volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk
is. Ruimten die dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel
uit te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel
d, wordt de waarde gesteld op een evenredig deel van de
waarde die dient te worden toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt
bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten,
de waarde van:
- a.
glasopstanden die bedrijfsmatig worden aangewend voor de
kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond
daarvan bestaat uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt
geëxploiteerd ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder
cultuurgrond wordt mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend
wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en
ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- en
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen
wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten zijn
aan te merken.
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige bedrijfsruimten die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt ten
behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een
en ander met uitzondering van delen van zodanige ruimten die
dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel
f, bedoelde ruimte geldt niet voor de eigenarenbelasting voor zover
de gemeente van die ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking
gelaten de waarde van gedeelten van de bedrijfsruimte die in
hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de ruimte op de
waardepeildatum heeft naar de staat waarin de ruimte op die datum
verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar
waarvoor de waarde wordt bepaald
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van
het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten, of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing, verbetering,
afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming,
of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een
andere, specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid,wordt,in afwijking van het derde lid, de
waarde bepaald naar de staat van die ruimte bij het begin
van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf.
- Het
percentage bedraagt voor:
- a.
bij de gebruikersbelasting 0,1101%;
- b.
bij de eigenarenbelasting
- 1.
voor woonruimten 0,1140%;
- 2.
voor bedrijfsruimten 0,1365%.
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op gehele euro's.
- 3.
Voor belastingbedragen tot € 5,- vindt geen invordering plaats. Voor
de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een
aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten of andere heffingen aangemerkt als
één belastingbedrag.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in vijf gelijke termijnen waarvan
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op
de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en
elk van de volgende termijnen steeds twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden
afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke
termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van
het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand
later.
- 3.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten.
Artikel 11 Overgangsrecht
De 'Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2011' van
16 december 2010, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede
lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij
van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na
die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening belastingen op roerende
woon- en bedrijfsruimten 2012.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2011.
Steenbergen, 15 december 2011
de griffier, de voorzitter,