Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2012-2015 |
Citeertitel | Nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2012-2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt Nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2008-2011
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 31-12-2014 | Nieuwe regeling | 08-11-2011 Gemeenteblad, 2011, 11 | 2011-08-07 |
De raad van de gemeente Midden-Delfland;
Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 25 oktober 2011, nr. 2011-08-07;
1. in te stemmen met de aangepaste nota waarderings- en afschrijvingsbeleid en de herziene nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2012-2015;
2. de ingangsdatum te bepalen op 1 januari 2012.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 8 november 2011.
Voor het realiseren van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsdoeleinden zijn vaak investeringen noodzakelijk. Deze investeringen dienen, als aan bepaalde voorwaarden voldaan is, geactiveerd te worden. Kenmerkend voor activa zijn het niet jaarlijks terugkerende karakter en een nuttigheidsduur van meer dan 1 jaar. Voor een juist en getrouw beeld van de financiële situatie van de gemeente zal volgens een bestendige gedragslijn op deze activa afgeschreven moeten worden.
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), ingevoerd per 1 januari 2004, heeft een aantal veranderingen met zich meegebracht ten opzichte van de tot dan geldende “Comptabiliteitsvoorschriften 1995”(CV 95). Belangrijke veranderingen van het BBV ten opzichte van de oude regelgeving zijn onder andere:
Kennis van en inzicht in de voorschriften van het BBV, de juiste interpretatie en consequente en consistente toepassing ervan zijn essentieel voor het bepalen van de financiële positie van de gemeente. Daardoor dienen deze voorschriften niet alleen een boekhoudkundig maar ook een bestuurlijk belang.
Zoals vermeld in artikel 6 van de door de raad vast te stellen verordening art. 212 dient het college eenmaal in de 4 jaar een (geactualiseerde) nota waarderings- en afschrijvingsbeleid aan te bieden aan de raad. Deze nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2012-2015 beoogt structuur te brengen in bovengenoemde zaken, waardoor duidelijk wordt hoe het afschrijvingsbeleid volgens BBV-normen uitgevoerd dient te worden.
In de volgende hoofdstukken wordt ingegaan op bovenstaande aspecten. Naast het formuleren van de definitie van activa en de uiteenzetting van de verschillende soorten activa, zullen de waarderingsgrondslagen en verschillende afschrijvingsmethoden aan de orde komen. Na de conclusies en aanbevelingen wordt afgesloten met een bijlage met een overzicht van de te hanteren afschrijvingstermijnen voor de verschillende vaste activa.
De gemeente heeft te maken met tal van investeringen. Als de hiermee gepaard gaande uitgaven niet voldoen aan de karakteristieken van de exploitatielasten, dus niet jaarlijks terugkeren en een langere nuttigheidsduur hebben dan één jaar, kan men spreken van een actief. Voorbeelden zijn uitgaven voor aanleg van wegen, sportvelden, bouw van scholen en dergelijke. Deze uitgaven genereren vermogen, met andere woorden: vertegenwoordigen waarde van duurzame bezittingen. Activeren is het op de balans tot uitdrukking brengen van deze waarde.
Alle vaste activa worden geactiveerd voor het bedrag van de investering. Bijdragen van derden die in directe relatie staan tot een actief mogen echter direct daarop in mindering gebracht worden. Voorbeelden hiervan zijn de rijksbijdragen in de aanleg van een weg of de bijdrage van personen aan specifieke culturele instellingen.
Een steeds vaker voorkomende vorm van “eigendom” is het leasen van goederen. De volgende twee vormen worden onderscheiden:
Ten aanzien van de balanswaardering en de afschrijving van geleasde goederen geldt het volgende:
Indien uit het geheel van contractvoorwaarden blijkt dat sprake is van financiële lease, dient het gehuurde te worden geactiveerd. In de toelichting op de balans wordt aangegeven dat wel sprake is van economisch maar niet van juridisch eigendom. In de praktische uitvoering betekent dit dat de som van de gedurende de resterende looptijd jaarlijks te betalen lease-termijnen als schuld wordt opgenomen tegenover de activa-post. Op de activa die geleased zijn wordt vervolgens volgens de gebruikelijk regels afgeschreven.
In de gemeente Midden-Delfland wordt alleen een auto (operationeel) geleased voor algemeen gebruik.
Vanuit de zorg voor een structureel goed, veilig en efficiënt leef-, werk-, en woonmilieu voor de burger geven gemeenten jaarlijks aanzienlijke bedragen uit voor het verkrijgen, vervaardigen en onderhouden van kapitaalgoederen. Vanuit de dualisering is het vaststellen en uitvaardigen van beleid, het maken van keuzes, neergelegd bij de raad.
Het beleid op het gebied van kapitaalgoederen kan in twee fasen worden onderscheiden. In de eerste fase (zie 2.1 tot en met 2.3) worden kapitaalgoederen verkregen (aangeschaft) of vervaardigd. Hierna volgt de tweede fase waarin de kapitaalgoederen moeten worden onderhouden ofwel beheerd (zie 2.4).
Er zijn 2 soorten immateriële vaste activa:
Ad. 1) Het (dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. In dergelijke gevallen moet een lening voor het totaalbedrag van de aangegane schuld op de balans worden opgenomen en kan het verschil tussen dat schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, net zoals in het bedrijfsleven naar keuze al dan niet worden geactiveerd. Bij disagio wordt een lager bedrag en bij agio een hoger bedrag uitgekeerd dan waarvoor de lening is aangegaan. Door de commissie BBV wordt aanbevolen de kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van (dis)agio, zeker indien deze relatief laag zijn, niet te activeren en in één keer af te schrijven.
Ad. 2) De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd en in maximaal vijf jaar afgeschreven als:
Hierbij is van belang dat het daadwerkelijk om kosten ter voorbereiding van de investering gaat, dat wil zeggen de voorwaarden van activeren dienen van toepassing te zijn op het actief waarop de kosten betrekking hebben. Mede hierdoor kunnen bijvoorbeeld de kosten voor de ontwikkeling van bestemmingsplannen niet meer geactiveerd worden; deze hebben namelijk geen directe koppeling met een specifiek actief. Een voorbeeld waarbij de kosten wel geactiveerd kunnen worden zijn de voorbereidingskosten (zoals bodemonderzoek en bouwrijp maken grond) voor de bouw van een school.
In de gemeente Midden-Delfland zijn enkele immateriële activa geactiveerd.
In de verschillende soorten materiële vaste activa kan de volgende onderverdeling worden gemaakt:
Bij de materiële vaste activa wordt onderscheid gemaakt tussen investeringen met economisch nut en investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut.
- Investeringen in materiële vaste activa met economisch nut zijn alle investeringen die bijdragen aan de mogelijkheid middelen te verwerven (bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges of prijzen) en/of te verhandelen zijn (bijvoorbeeld verkopen).
Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid om middelen te verwerven of het actief te verhandelen. Het is dus niet nodig daadwerkelijk een (kostendekkend) tarief te heffen of het actief te verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen een economisch nut hebben; er is immers een markt voor gebouwen.
Alle investeringen met economisch nut moeten geactiveerd worden. Een uitzondering op bovenstaande zijn kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde. Het gaat bijvoorbeeld om schilderijen van beroemde schilders. Deze worden niet geactiveerd.
- Investeringen in materiële vaste activa in de openbare ruimte die uitsluitend een maatschappelijke functie vervullen zijn investeringen die geen middelen genereren, maar wel duidelijk een publieke taak vervullen. Voorbeelden hiervan zijn investeringen in water, wegen en pleinen. Ook deze investeringen hebben een meerjarig nut en kunnen geactiveerd worden. In tegenstelling tot de investeringen met economisch nut mogen op dit soort investeringen wel direct reserves in mindering gebracht worden en is extra afschrijven toegestaan. Het verdient de voorkeur activa met maatschappelijk nut niet te activeren en dus in één keer ten laste van de exploitatie te brengen. Aangezien hiermee vaak grote bedragen gepaard gaan is dit uit financieel oogpunt echter niet altijd mogelijk en zal activering toch soms plaatsvinden. In de huidige situatie wordt dan ook op materiële vaste activa in de openbare ruimte met uitsluitend een maatschappelijk nut wel afgeschreven.
Het BBV geeft een onderverdeling in de verschillende soorten financiële vaste activa:
Bijdragen aan activa in eigendom van derden behoren tot de financiële vaste activa. Er is echter wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Zo moet de investering bijdragen aan de publieke taak en de gemeente moet de derde partij daadwerkelijk kunnen verplichten te investeren. Mocht de derde partij in gebreke blijven dan moet de gemeente het bedrag terug kunnen vorderen dan wel (mede)eigenaar worden van de investering. Voorbeeld: een investeringsbijdrage aan de hockeyclub voor de aanschaf van een kunstgrasveld.
2.4.1 Onderhoud van kapitaalgoederen
De begroting is onder andere verplicht een “paragraaf betreffende het onderhoud van kapitaalgoederen” te bevatten. Deze paragraaf dient tenminste de kapitaalgoederen wegen, riolering, water, groen en gebouwen te bevatten. Van deze kapitaalgoederen moeten in die paragraaf zowel het beleidskader als de daaruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling daarvan in de begroting worden aangegeven. Dit beleid wordt vastgesteld in de regelmatig vast te stellen beleidsnota’s. Gelet op het feit dat met het onderhoud van kapitaalgoederen een substantieel deel van de begroting is gemoeid, is een helder en volledig overzicht van belang voor een goed inzicht in de financiële positie.
2.4.2 Beheer van kapitaalgoederen
Kapitaalgoederen dienen zo lang mogelijk een bijdrage te leveren aan het doel waarvoor zij zijn aangeschaft of vervaardigd. In vervolg op de verkrijging- of vervaardigingfase van kapitaalgoederen wordt hier gesproken over de beheerfase (fase twee) van kapitaalgoederen. Beheer moet daarbij worden gezien als houden wat je hebt.
2.4.3 Activering van onderhoud
Onderhoud is het uitvoeren van preventieve dan wel correctieve maatregelen om een object in goede staat te houden of te brengen (op een vooraf door de raad vastgesteld kwaliteitsniveau).
Onderhoud kan worden onderscheiden in groot onderhoud en klein onderhoud. Onder groot onderhoud wordt verstaan onderhoud van veelal ingrijpende aard dat op een groot deel van het object wordt uitgevoerd en na een lange gebruiksperiode moet worden verricht. Klein onderhoud is het onderhoud dat in het eerste of het lopende planjaar op een klein gedeelte van het object wordt uitgevoerd. Onderhoudskosten worden gemaakt om het object gedurende de levensduur op een bepaald kwaliteitsniveau te houden (naar behoren laten functioneren en een bepaalde representativiteit laten behouden).
De kosten van groot en klein onderhoud zijn dus niet levensduurverlengend en mogen daarom niet worden geactiveerd.
Kosten van klein onderhoud mogen niet worden geactiveerd, maar dienen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te worden gebracht.
Kosten van groot onderhoud mogen niet worden geactiveerd en kunnen op twee wijzen in de begroting/jaarrekening worden verwerkt:
Indien echter sprake is van onderhoudswerkzaamheden die leiden tot een nieuwe functionaliteit van het actief of een duidelijke technische verandering, dan kunnen de kosten daarvan worden geactiveerd. Hierbij kan worden gedacht aan heraanleg van wegen waarbij een verbreding of versmalling heeft plaatsgevonden of een reconstructie van een weg vanwege vernieuwing van de riolering.
Verwerking van de kosten van klein en groot onderhoud in de jaarrekening
Zoals hiervoor is aangegeven kunnen de kosten van zowel klein als groot onderhoud direct ten laste van de exploitatie worden gebracht. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de kosten van groot onderhoud ten laste van een vooraf gevormde voorziening worden gebracht.
Deze laatste mogelijkheid vereist enige toelichting. Een dergelijke voorziening wordt, voorafgaand aan de onderhoudsactiviteiten, ten laste van de exploitatie systematisch gedoteerd met zodanige bedragen dat deze over de gehele looptijd genomen voldoende zijn voor de dekking van de kosten van uitvoering van het onderhoud. De omvang van de periodieke dotatie wordt op basis van een meerjarig beheerplan bepaald. Op deze wijze kunnen grote fluctuaties in de jaarlijkse kosten worden voorkomen.
Volgens het BBV worden activa gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Onder de verkrijgingsprijs wordt verstaan de inkoopprijs vermeerderd met de bijkomende kosten en onder de vervaardigingsprijs de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen, vermeerderd met de overige kosten die rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend. In de toelichting moet dan vermeld worden dat de rente is geactiveerd.
De BTW wordt niet geactiveerd als deze compensabel is volgens de wet op het BTW-compensatiefonds of anderzijds terugvorderbaar is. Indien de BTW niet compensabel of terugvorderbaar is dan wordt deze tot de verkrijgings- of vervaardigingsprijs gerekend en geactiveerd.
Indien een actief van bestemming verandert, dient de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans te worden opgenomen. Deze waarde kan namelijk met het oog op de nieuwe bestemming relevant zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor deelnemingen waarvan de gemeente verkoop overweegt.
Gronden die in erfpacht zijn uitgegeven kunnen worden gewaardeerd tegen de uitgifteprijs van eerste uitgifte. Deze uitzondering is toegestaan omdat het bepalen van de kostprijs per kavel te bewerkelijk is. Er wordt niet op afgeschreven.
Met de term “afschrijvingen” wordt bedoeld: “Het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een actief”.
Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn wordt gekeken naar de levensduur (ook wel nuttigheidsduur genoemd) van het actief. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen de economische en technische levensduur. De economische levensduur is de tijd dat een actief economisch verantwoord voor een bepaald doel gebruikt kan worden. De technische levensduur is de periode welke het (technisch) mogelijk is het actief voor een bepaald doel te gebruiken. De technische levensduur is dus meestal langer dan de economische levensduur. Om te waarborgen dat er bij noodzakelijke vervanging van een actief voldoende middelen aanwezig zijn, dient men van beide opties de kortste termijn te nemen.
Bij de berekening van de afschrijving kan ook rekening worden gehouden met een restwaarde aan het eind van de looptijd. Afschrijving vindt dan plaats over de investering verminderd met deze restwaarde. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt bij de gemeente, in vrijwel alle gevallen, de restwaarde gelijk gesteld aan nihil. Bij de bepaling van de afschrijving zal dit ook als uitgangspunt worden gehanteerd.
In de loop der jaren zijn verschillende vormen van afschrijvingsmethoden ontwikkeld, waarvan de volgende bij de gemeente worden toegepast.
De meest voorkomende methode is die van de zogenaamde lineaire afschrijving: elk jaar wordt een gelijk bedrag afgeschreven, formeel gezien in de vorm van een vast percentage van het investeringsbedrag. Het afschrijvingsbedrag wordt bepaald door het investeringsbedrag te delen door de periode van afschrijving (ook wel de looptijd genoemd).
Bij deze methode vermindert de boekwaarde (het nog niet afgeschreven bedrag) daardoor jaarlijks met een gelijk bedrag. In theorie heeft deze methode als voordeel dat de kapitaallasten jaarlijks lager worden (zogenaamde vrijval van kapitaallasten) waardoor uit de vrijkomende middelen de naar verwachting toenemende onderhoudskosten gedekt kunnen worden en de totale kosten op jaarbasis (nagenoeg) gelijk blijven.
4.1.2 Afschrijving op basis van annuïteiten
Een tweede afschrijvingsmethode betreft de methode op basis van annuïteiten. Het kenmerkende van deze methode is dat de som van rente en afschrijving gedurende de gehele afschrijvingsperiode jaarlijks gelijk is. De jaarlijkse annuïteit wordt berekend door uit te gaan van de looptijd en het geldende rentepercentage in relatie tot het (netto) investeringsbedrag.
Het gevolg van het toepassen van deze methode is dat in de eerste jaren na de investering het rentebestanddeel groter is dan het afschrijvingsbestanddeel, terwijl in de laatste jaren van de afschrijvingsperiode het afschrijvingsbedrag groter is dan het rentebedrag.
Een kenmerk van deze methode is dat de kapitaallasten jaarlijks gelijk blijven. Hier kleeft echter een nadeel aan omdat daardoor geen vrijval van kapitaallasten plaatsvindt uit welke ruimte de onderhoudskosten gedekt kunnen worden. Indien deze methode toegepast wordt is het daarom gewenst jaarlijks een bepaald percentage van de investering te storten in een onderhoudsvoorziening, waaruit de onderhoudskosten gedekt kunnen worden. Voor een goede berekening van dit benodigde percentage is een meerjaren onderhoudsplanning onontbeerlijk.
Een ander nadeel van de annuïteitenmethode is dat in het eerste jaar relatief weinig wordt afgeschreven als de technische veroudering juist het grootst is.
4.1.3 Keuze van de te hanteren afschrijvingsmethode
Het streven is er op gericht dat de totale lasten van een investering een gelijkmatig verloop vertonen. Bij de lineaire afschrijvingsmethode blijven de periodieke afschrijvingskosten gelijk, maar dalen de kosten van het vermogensbeslag (rente). De annuïteitenmethode leidt tot een verhoging van de gemiddelde investeringslast (kapitaalslast) en het verschuiven van lasten naar de toekomst, hetgeen als niet gewenst wordt beschouwd. Afschrijving op basis van de annuïteitenmethode is alleen verdedigbaar indien tegenover de investeringslast inkomsten staan. In principe wordt in de gemeente Midden-Delfland altijd gekozen voor de lineaire afschrijvingsmethode.
4.2 Uitgangspunten voor afschrijvingen
In het stelsel van baten en lasten, dat wordt gehanteerd bij gemeenten, worden de uitgaven die over meerdere jaren nut afwerpen ook over meerdere jaren ten laste gebracht van de exploitatie. Dit gebeurt in de vorm van afschrijvingslasten.
Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:
Naast het vorenstaande neemt de afschrijving op gronden een bijzondere plaats in. Grond is immers een duurzaam goed dat niet aan slijtage onderhevig is. Uiteraard is het wel mogelijk dat de economische nuttigheid van grond wijzigt. Over afschrijving op gronden heeft de Kroon in een tweetal zaken (gemeenten Koudekerk aan den Rijn en Zwijndrecht) uitspraken gedaan. Uit deze uitspraken blijkt onder meer het volgende:
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat het niet noodzakelijk is op gronden af te schrijven. In beginsel zal derhalve in de gemeente Midden-Delfland niet op grond worden afgeschreven.
De afschrijvingen van investeringen vinden plaats aan het begin van het boekjaar volgend op het jaar van ingebruikname. Hierdoor wordt er afgeschreven op basis van de gerealiseerde investeringsbedragen. Ten opzichte van de begroting ontstaan minder afwijkingen, omdat het niet uitmaakt wanneer de investering gedurende het jaar plaats vindt.
Bij de vaststelling van de jaarstukken kan de gemeenteraad besluiten de in het afgelopen begrotingsjaar geraamde, maar niet (volledig) gerealiseerde investeringen door te schuiven naar een volgend begrotingsjaar. Indien het restant van het investeringsbedrag aan het einde van het begrotingsjaar minder dan € 10.000 bedraagt komt dit restant in principe niet in aanmerking om door te schuiven naar een volgend begrotingsjaar.
In het verleden was het mogelijk tekorten te activeren. Op grond van de huidige regelgeving mogen tekorten niet worden geactiveerd.
4.2.2 Resultaatgericht afschrijven
In de praktijk is een situatie gegroeid waarbij - om uiteenlopende redenen - door gemeenten extra afschrijvingen zijn toegepast. Van extra afschrijvingen is sprake als in een bepaald jaar voor één of meer activa meer dan het jaarlijks daarvoor gebruikelijke afschrijvingsbedrag wordt afgeschreven, in sommige gevallen zelfs zoveel dat de gehele resterende boekwaarde(n) in één keer wordt (worden) afgeschreven.
In de praktijk zijn veel extra afschrijvingen tot de categorie resultaatafhankelijke extra-afschrijvingen te rekenen. In het geval van een batig rekeningsaldo werd dat saldo dan “weggewerkt” door in de rekening extra afschrijvingen toe te passen. Duidelijk is wel dat het toepassen van deze vorm van extra-afschrijvingen in feite niet past in het stelsel van baten en lasten en zelfs bepaalde risico's met zich mee kan brengen.
Als een boekwaarde in één keer wordt afgeschreven verdwijnen daardoor namelijk de kapitaallasten welke verband houden met het desbetreffende actief uit de begroting. Dit genereert extra ruimte binnen de begroting. Het gevolg van het verdwijnen van de kapitaallasten is echter ook dat er binnen de begroting geen middelen meer aanwezig zijn om de kapitaallasten als gevolg van de vervanging van het desbetreffende actief te dekken.
Het BBV verbiedt in het algemeen extra afschrijvingen en schrijft voor dat de afschrijvingen onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar geschieden. Het is belangrijk voor het inzicht in de activa en de toekomstige benodigde investeringen om activa consequent en onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar af te schrijven, aldus de toelichting op dit artikel.
Het BBV regelt de extra afschrijvingen. Deze zijn nog slechts toegestaan in de volgende gevallen:
ad. a) Het BBV bepaalt dat activa met een economisch nut uitsluitend systematisch worden afgeschreven. Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut, zoals (inrichting) wegen, waterwegen, (civiele) kunstwerken en groen, daarentegen zijn van een andere aard. Dergelijke investeringen zouden normaliter niet worden geactiveerd, omdat ze geen economisch nut hebben. Omdat dit een deel van de gemeenten zou verhinderen te investeren in de openbare ruimte mogen deze investeringen wel worden geactiveerd. Omdat het volgens het BBV de voorkeur heeft deze activa niet te activeren, is het wenselijk dat gemeenten dergelijke activa zo snel mogelijk afschrijven. Dit ‘resultaatafhankelijk’ (extra) afschrijven op investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut is daarom toegestaan, mits duidelijk zichtbaar en verwerkt via het overzicht van baten en lasten bij de programmabegroting c.q. de -rekening.
ad. b) Deze bepaling is ook in het Burgerlijk Wetboek opgenomen. De achtergrond hiervan is dat de begroting, de meerjarenraming en de jaarstukken gelet op hun functie een zo goed mogelijk inzicht moeten bieden in de financiële positie van de gemeente en de ontwikkelingen daarin over de jaren heen. Dit is van toepassing op duurzame waardevermindering van activa met een economisch nut.
ad. c) Bij een volledige buitengebruikstelling dient het actief uiteraard te worden afgewaardeerd tot hetzij nul, hetzij tot de restwaarde, indien die redelijkerwijs verwacht kan worden. Het is ook denkbaar dat een actief gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld. Het actief wordt dan naar verhouding afgewaardeerd.
4.3 Afschrijven van vaste activa
Afschrijving dient plaats te vinden met inachtneming van een bestendige gedragslijn.
Slechts om gegronde redenen mogen afschrijvingen plaatsvinden op andere grondslagen dan die welke in het voorgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van de aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.
Afschrijving vindt plaats overeenkomstig de termijnen welke zijn opgenomen in bijlage A.
Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, maar gelijk ten laste van de exploitatie gebracht, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd maar niet afgeschreven.
In principe wordt geactiveerd volgens de bruto-methode. Dit wil zeggen dat bijdragen van derden en reserves niet direct in mindering op het investeringsbedrag gebracht mogen worden. Uitzondering hierop vormen bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief. Deze mogen wel in mindering worden gebracht. Ook mogen reserves in één keer in mindering gebracht worden op investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut (denk hierbij aan de investeringsreserve in Midden-Delfland).
4.3.1 Afschrijven van vaste activa met economisch nut
De materiële vaste activa met economisch nut, zoals bedoeld in het BBV, worden lineair afgeschreven. Afschrijving vindt plaats overeenkomstig de termijnen welke zijn opgenomen in bijlage A.
4.3.2 Afschrijven van vaste activa in de openbare ruimte met maatschappelijk nut
In beginsel dienen investeringen in de openbare ruimte met uitsluitend een maatschappelijk nut niet te worden geactiveerd. Indien toch tot activering hiervan wordt overgegaan gelden de volgende voorwaarden:
Onder activa in de openbare ruimte met een meerjarig maatschappelijk nut, zoals bedoeld in het BBV, worden bijvoorbeeld verstaan: (inrichting) wegen, waterwegen, (civiele) kunstwerken en groen.
4.3.3 Afschrijven van immateriële vaste activa
Over de afschrijvingstermijnen van immateriële vaste activa is in het BBV het volgende opgenomen:
4.3.4 Afschrijven van financiële vaste activa
Op financiële vaste activa wordt normaal gesproken niet afgeschreven; er is geen beperkte gebruiksduur. Er is echter een uitzondering: er moet wel worden afgeschreven - overeenkomstig de verwachte toekomstige gebruiksduur - op bijdragen aan activa in eigendom van derden.
Indien een actief volledig is afgeschreven en bij verkoop hiervan wordt een restwaarde (inruilwaarde) ontvangen, dan ontstaat een boekwinst. Een boekwinst treedt immers op als de verkoopprijs hoger is dan de boekwaarde op dat moment. Deze boekwinst mag conform het BBV niet in mindering worden gebracht op de aanschaffingsprijs van het nieuwe actief als vervanging plaatsvindt, maar moet in één keer als incidentele baat in de exploitatie worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor een boekverlies. Deze moet in één keer als incidentele last meegenomen worden.
6. Conclusies en aanbevelingen
Hieronder volgen de conclusies en aanbevelingen welke dienen te waarborgen dat binnen de gemeente Midden-Delfland op uniforme wijze wordt omgegaan met waardering en afschrijving van activa.
Groot onderhoud van vaste activa wordt slechts geactiveerd indien dit leidt tot een nieuwe functionaliteit van het actief of een duidelijke technische verandering die leidt tot levensduurverlenging. In alle andere gevallen dient groot onderhoud ten laste te komen van de exploitatie of een daartoe gevormde voorziening;