Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artt. 8, eerste lid, onderdeel c en 30

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-07-2015nieuwe regeling

14-12-2011

De Goudse Post, 21 december 2011

723668
01-01-201201-07-2015nieuwe regeling

14-12-2011

De Goudse Post, 21 december 2011

723668

Tekst van de regeling

Intitulé

de raad van de gemeente gouda

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Gouda van 29 november 2011;

 

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

 

Overwegende dat deze verordening een zodanig karakter dient te hebben dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen voor welke categorieën de landelijke norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012.

Artikel 1 begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: Wet werk en bijstand (WWB);

b. norm: bedrag per maand bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de wet;

c. bijstandsnorm: bedrag als bedoeld onder onderdeel b, vermeerderd of verminderd met de op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 van de wet en deze verordening door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

d. gezinsnorm: norm bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet;

e. verzorgingsbehoeftige: degene die, indien hij niet samen met een ander persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op verzorging in een verzorgingstehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging;

f. woning: onder een woning wordt mede verstaan een wooneenheid, woonwagen en een woonschip;

g. woonkosten:

- indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs;

- indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de rente die verschuldigd is in verband met een lening die is aangegaan voor de aanschaf van de woning, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

- onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, zakelijke verontreinigingsheffing (eigenaarsdeel), de onroerendzaakbelasting (eigenaarsdeel), de brand/opstalverzekering, waterschapslasten (eigenaarsaandeel) en kosten voor groot onderhoud;

h. dakloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige of residentiële huisvesting of onderdak bij familie of vrienden. Hij leidt gedurende langere tijd een zwervend bestaan en brengt dan:

- de nacht door op straat, in parken, openbare gebouwen en al die plaatsen die enige beschutting tegen weer en wind bieden;

- een beperkt aantal nachten door in opvangcentra;

i. thuisloze: degene die niet beschikt over, of niet langdurig gebruik maakt van, zelfstandige reguliere huisvesting, maar gebruik maakt van residentiële huisvesting (waaronder ook sociale pensions etc. worden gerekend);

j. instelling voor maatschappelijke opvang: instelling die tijdelijk onderdak biedt en begeleiding, informatie en advies aan personen geeft die door één of meerdere problemen al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Hoofdstuk 2 categorieën

 

Artikel 2  

  • Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt de volgende categorieaanduiding:

    a. alleenstaanden;

    b. alleenstaande ouders;

    c. gezinnen.

Hoofdstuk 3 criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

 

Artikel 3
  • 1.

    De norm, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, van de wet wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op 20% van de gezinsnorm.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, 10% van de gezinsnorm indien:

    a. een woning wordt bewoond waarin één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben;

    b. de alleenstaande of alleenstaande ouder zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, wordt de toeslag bepaald op 20% van de gezinsnorm indien in de woning van de alleenstaande of de alleenstaande ouder voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    a. thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, of;

    b. asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005 en het Zelf Zorg Arrangement, of;

    c. degenen die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd.

Artikel 4 ontbreken woonkosten

In afwijking van artikel 3, eerste lid, wordt de norm niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft als gevolg van:

a. het niet bewonen van een woning;

b. het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

Artikel 5 schoolverlaters

  • 1.

    In afwijking van het in artikel 3 gestelde wordt voor de schoolverlater de norm en/of de toeslag verlaagd met 25% van de gezinsnorm. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

  • 2.

    De verlaging van de norm en/of de toeslag bedoeld in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

Artikel 6 alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 3 wordt verlaagd met een percentage gelijk aan dat van de toeslag, doch maximaal met 15% van de gezinsnorm, indien de belanghebbende een alleenstaande van 21 of 22 jaar is.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van belanghebbenden op wie artikel 5 van toepassing is.

Hoofdstuk 4 criteria voor gezinnen

 

Artikel 7
  • 1.

    De norm als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm indien:

    a. het gezin het hoofdverblijf heeft in een woning waar tevens een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    b. het gezin zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang.

  • 2.

    Het eerste lid onder a is niet van toepassing voor gezinnen in wiens woning voorts slechts het hoofdverblijf hebben:

    a. thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, of;

    b. asielzoekers met geen ander inkomen dan een toelage op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 1997 en het Zelf Zorg Arrangement; of

    c. een persoon die een verzorgingsbehoeftige belanghebbende verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door een belanghebbende verzorgd wordt.

Artikel 8 ontbreken woonkosten

  • 1.

    De norm, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet wordt verlaagd met 20% van de gezinsnorm indien het gezin geen woonkosten heeft als gevolg van:

    a. het niet bewonen van een woning;

    b. het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden.

Artikel 9 schoolverlaters

  • 1.

    De norm, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt verlaagd met 25% van de gezinsnorm indien de bijstand wordt verstrekt aan twee gehuwden tezamen, danwel aan twee gehuwden met minderjarige kinderen, en minstens één van de gehuwden schoolverlater is.

  • 2.

    De verlaging in het eerste lid vindt plaats tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindiging van de opleiding.

Hoofdstuk 5 anti-cumulatiebepaling

 

Artikel 10
  • 1.

    Toepassing van een combinatie van verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 geschiedt zodanig dat de bijstandsnorm tenminste bedraagt:

    a voor een alleenstaande: 25% van de gezinsnorm;

    b. voor een alleenstaande ouder: 45% van de gezinsnorm;

    c. voor gezinnen: 65% van de gezinsnorm.

Artikel 11 hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de bepalingen van de verordening als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 12 intrekking oude verordening

De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 13 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop het bij Koninklijke boodschap van 17 juni 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (kamerstukken 32 815) tot wet is verheven en in werking treedt.

Artikel 14 citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 14 december 2011.

 

De raad van de gemeente voornoemd,

 

voorzitter,

 

griffier,

 

 

Toelichting op de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Gouda 2012

 

 

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

 

Eerste lid

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in deze verordening en de toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn hieronder in de toelichting een aantal begrippen uit de wet nader omschreven.

a. gehuwden

Hieronder worden ook ongehuwd samenlevenden, al dan niet met een geregistreerd partnerschap, verstaan. Dit betekent dat ongehuwd samenlevenden bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand worden behandeld als waren zij gehuwd. Alleen bloedverwanten in de eerste graad (ouder en kind) en bloedverwanten in de tweede graad (grootouder en kleinkind; broers en zussen), indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, vallen niet onder het begrip gehuwden.

b. alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder, die niet de volledige zorg heeft, noch als alleenstaande noch als alleenstaande ouder kan worden aangemerkt. Op grond van het algemene individualiseringsartikel 18, eerste lid, WWB dient te worden vastgesteld welke norm op de co-ouder van toepassing is.

c. kind

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden eveneens hieronder begrepen. Pleegkinderen worden voor de toepassing van de artikelen 25, eerste lid, 26 en 30, tweede lid, gelijk gesteld met een kind. Deze artikelen bepalen wanneer een belanghebbende de kosten kan delen met inwonende kinderen (en die, omdat de kinderen studeren en minder dan 80% van het minimumloon ontvangen, niet in de gezinsbijstand vallen).

d. ten laste komend kind

Hieronder wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwden aanspraak op kinderbijslag kunnen maken. Niet vereist is dat het kind bij de ouders inwoont. Woont het kind echter in het buitenland, dan kan het niet worden aangemerkt als een ten laste komend kind in de zin van de WWB, aangezien de werkingssfeer van deze wet zich niet uitstrekt tot degenen die buiten Nederland woonachtig zijn.

 

Tweede lid

Dit artikellid definieert een aantal begrippen. 

  • b. norm: landelijke basisnorm.

  • c. bijstandsnorm: norm + gemeentelijke toeslag/verlaging als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet.

  • d. gezinsnorm: norm als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet. De toeslagen en verlagingen worden uitgedrukt als een percentage van deze gezinsnorm.

  • e. verzorgingsbehoeftige: deze omschrijving is ontleend aan het voormalige Bijstandsbesluit Landelijke Normering.

  • f. woning: het in deze verordening vastgelegde beleid heeft mede betrekking op bewoners van een wooneenheid, woonwagen en een woonschip. Onder wooneenheid wordt verstaan een gedeelte van een woongebouw, dat geschikt en bestemd is voor bewoning maar niet een woning is. Deze omschrijving is ontleend aan de voormalige Huursubsidiewet.

  • g. woonkosten: Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de per maand geldende huurprijs als ontleend aan voormalige Huursubsidiewet. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen rente (in het geval van een woonhuis de hypotheekrente) en de zakelijke lasten die aan de eigen woning verbonden zijn. Een bijdrage aan een beheersvereniging of stichting wordt niet gerekend tot de woonkosten, met dien verstande dat het deel dat wordt afgedragen aan de eigenaar of verhuurder wel als zodanig wordt aangemerkt.

  • h. dakloze: de dakloze zonder adres kan aanspraak maken op bijstand indien hij ingeschreven staat op een door burgemeester en wethouders ter beschikking gesteld briefadres.  Onder residentiële huisvesting wordt verstaan huisvesting in bijvoorbeeld een opvanghuis of ziekenhuis.

  • i. thuisloze: de thuislozen beschikt - in tegenstelling tot de dakloze - over een woonadres.

  • j. instelling voor maatschappelijke opvang: Enkele voorbeelden van instellingen voor maatschappelijke opvang in Gouda zijn het Vrouwen Opvang Centrum en de crisisopvang van het Leger des Heils.

 

Artikel 2

Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is gebaseerd op de wet.

De norm bedraagt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder en gezinnen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet, respectievelijk 50%, 70% en 100% van de gezinsnorm. Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor een toeslag van ten hoogste 20% van de gezinsnorm. Verlagingen blijven voor de alleenstaande (ouder)  beperkt tot de toeslag, behalve als hij tevens schoolverlater is. Voor gezinnen (en schoolverlaters) geldt dat de norm verlaagd kan worden.

 

Artikel 3

Eerste lid

Bij de vaststelling van de norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag.

Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijk huishouding voert.

Tweede lid

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er sprake is van kosten die niet kunnen worden gedeeld en dat derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsnorm uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Artikel 30, tweede lid, WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, WWB. De maximale toeslag bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

Derde lid

Artikel 25, eerste lid, WWB schrijft voor dat de norm verhoogd moet worden met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van die kosten met een ander.

In dit artikel wordt bepaald dat op belanghebbenden die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel kunnen delen met een ander een toeslag van 10% van toepassing is. Van deze situatie kan sprake zijn indien in de woning van belanghebbende een ander zijn hoofdverblijf heeft (artikel 3, derde lid, onderdeel a van deze verordening), of indien belanghebbende als thuisloos kan worden aangemerkt en zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang (artikel 3, derde lid, onderdeel b).

Aangezien in dergelijke situaties sprake is van schaalvoordelen als gevolg van het kunnen delen van diverse kosten (huur, stookkosten, voeding, gebruiksgoederen, verzekeringen), is gekozen voor een toeslag van 10%.

Vierde lid

In het derde en vierde lid is bepaald dat in geval van inwoning van uitsluitend de in dit lid genoemde personen, de toeslag toch wordt vastgesteld op het maximale bedrag.

 

Voor wat betreft de inwonende kinderen van 18 jaar of ouder die niet meer inkomen hebben dan het normbedrag van de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 ( te weten e 604,15 per maand), is de reden hiervan dat van deze kinderen niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, zodat er geen sprake is van het kunnen delen van deze kosten. Deze uitzondering is ontleend aan artikel 25, eerste lid, van de wet. Deze uitzondering heeft uiteraard alleen zin als het inwonend kind niet in de gezinsbijstand is begrepen. Dat is alleen het geval als het kind valt onder artikel 4, tweede lid, van de wet (samengevat: kind studeert en verdient minder dan e 1.023,42 per maand. Laatstgenoemd bedrag is 80% van het minimumloon per januari 2012 en dit kan nog geïndexeerd worden). De volgende situaties kunnen zich voordoen:

  • Kind studeert en verdient e 1.023,42 per maand of meer: kind valt in de gezinsbijstand, eventueel kan bijstand worden verleend in aanvulling op inkomen van het kind. Het inkomen van het kind wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 1.023,42 per maand (artikel 32, vijfde lid, van de wet).

  • Kind studeert en verdient tussen de e 604,15 en e 1.023,42 per maand: kind wordt aangemerkt als alleenstaande. De ouders die met het kind samenwonen krijgen een korting op de bijstand omdat zij de kosten van het bestaan kunnen delen.

  • Kind studeert en verdient minder dan e 604,15 per maand: kind is alleenstaand maar zijn ouders worden niet gekort op de bijstand omdat zij de kosten van bestaan niet kunnen delen.

  • Kind studeert niet: kind valt, ongeacht zijn inkomen, onder de gezinsbijstand. Artikel 3, vierde lid, van de verordening is dan niet van toepassing.

Ook voor asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben in het kader van een zogeheten Zelf Zorg Arrangement (zie hiervoor CRvB. JABW, 2003,129) geldt dat zij gezien de hoogte van hun inkomen niet kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden.

De uitzondering onder c is opgenomen om te voorkomen dat de belanghebbende vanwege de financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een verzorgingsbehoeftige, of de verzorgingsbehoeftige belanghebbende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorger. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeg- of andere inrichting zijn aangewezen, hetgeen vele malen meer geld zou kosten. Daarbij komt dat dit in strijd zou zijn met het Rijksbeleid om verzorgingsbehoeftigen zo lang mogelijk thuis te laten wonen.

 

Artikel 4 Ontbrekende woonkosten

De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de betrokkene geen woonkosten heeft, omdat aan de bewoning geen kosten zijn verbonden dan wel omdat de betrokkene geen woning heeft, wordt de norm niet verhoogd met een toeslag. Dit betekent dat de alleenstaande (ouder), die geen woonkosten heeft, slechts recht heeft op de basisnorm.

Daklozen maken deel uit van deze categorie belanghebbenden, zij hebben immers geen woonkosten.

 

Artikel 5 Schoolverlaters

Op de bijstandsnorm van schoolverlaters vindt een verlaging plaats van 25% van de gehuwdennorm. De korting is (gedeeltelijk) gerelateerd aan het bedrag dat in de studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De reden om de schoolverlater een lagere bijstandsnorm te geven is dat hij tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe zullen nemen op het moment dat de studie wordt beëindigd en de schoolverlater op bijstand aangewezen raakt.

De korting wordt toegepast gedurende een half jaar, te rekenen vanaf de beëindiging van de opleiding. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

 

Artikel 6

De normsystematiek in de WWB kent geen afzonderlijke normen voor 21-en 22-jarige alleenstaanden.

Om te voorkomen dat de bijstandsnorm hoger is dan het wettelijk minimumloon voor deze groep is bepaald dat de toeslag afwijkend vastgesteld wordt. De verlaging wordt gelijkgesteld aan de toeslag, zij het dat de verlaging maximaal 15% mag bedragen. Per saldo krijgen alleenstaanden dus alleen een toeslag als ze de kosten niet met een ander kunnen delen. De toeslag is dan 5%. 

 

Artikel 7

Eerste lid

In dit artikel wordt bepaald dat voor een gezin dat de kosten geheel of gedeeltelijk kan delen met een ander de norm als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm. Hiervan kan sprake zijn indien in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, of indien het gezin zijn woonadres heeft in een instelling voor maatschappelijke opvang.   Deze verlagingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de normen genoemd in artikel 21, tweede lid, van de wet. Hier staan, kort gezegd, de normen die lager zijn vanwege de aanwezigheid in het gezin van jongeren van 18, 19 of 20 jaar. Deze normen zijn al dusdanig laag dat artikel 12 van de wet bepaalt dat ze kunnen worden aangevuld met bijzondere bijstand. Verlaging van deze normen zou in veel gevallen betekenen dat er meer bijzondere bijstand verstrekt zou moeten worden om de norm aan te vullen.

Tweede lid

Zie de toelichting op artikel 3, vierde lid.

 

Artikel 8 Ontbreken woonkosten

Zie de toelichting op artikel 4.

 

Artikel 9 Schoolverlaters

Zie de toelichting op artikel 5.

Deze verlaging is alleen van toepassing op bijstand die wordt verleend aan de gehuwden tezamen (eventueel met minderjarige kinderen) indien minstens een van beide partners schoolverlater is. Veelal zal het gaan om samenwonende jongeren waarvan een van beide recent een opleiding heeft afgerond.

De verlaging geldt niet voor gezinnen, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub c, onder 2 en 3 van de wet, te weten gehuwden respectievelijk alleenstaande ouders met meerderjarige (en eventueel minderjarige) kinderen. De bepaling wil voorkomen dat als een (van de) kind(eren) van de zojuist genoemde gezinnen een opleiding afrondt, de gezinsuitkering met 25% verlaagd moeten worden. Dit is niet wenselijk omdat de ratio achter de verlaging hier ontbreekt; het gezin zal immers niet het uitgavenpatroon van een student hebben aangenomen alleen omdat een van de gezinsleden een opleiding volgt.

 

Artikel 10 Anti-cumulatiebepaling

Alleenstaande (ouders), niet zijnde schoolverlaters, hebben met toepassing van deze verordening minstens recht op de norm als bedoeld in artikel 20 van de wet.

Voor gehuwden geldt dat onverkorte toepassing van de diverse verlagingen voor schoolverlaters zou betekenen dat de bijstand dermate laag wordt vastgesteld, dat er feitelijk geen sprake meer is van adequate bijstandsverlening. Daarom is de bijstandsnorm voor gehuwden vastgesteld op 65% van de gezinsnorm. Voor niet-schoolverlaters zal de anti-cumulatiebepaling niet van toepassing zijn.

Dit artikel laat onverlet dat de belanghebbende minder dan de bijstandsnorm kan ontvangen, wanneer deze wordt verlaagd met toepassing van de geldende afstemmingsverordening.

 

Artikel 11 Hardheidsclausule

De gemeente behoudt de bevoegdheid om de bijstandsnorm afwijkend vast te stellen als de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Deze individualiseringsbevoegdheid is in dit artikel opgenomen.

 

Artikel 12 en 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich.