Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schiedam

Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchiedam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam
CiteertitelErfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpErfgoedverordening 2010 gemeente schiedam

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Erfgoedverordening 2008, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Artikel 149 Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

21-04-2011Gewijzigde verordening

17-03-2011

Onbekend

VR 2011/16

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam

 

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    monumentencommissie: de op basis van art.15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid;

  • e.

    gemeentelijke archeologische waardenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • f.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • g.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • h.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • i.

    hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

  • j.

    middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

  • k.

    lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

  • l.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • m.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • n.

    gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan;

  • o.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • p.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam

  • q.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • r.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;.

  • s.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein als bedoeld in artikel 1a sub 1 en 2 aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3.

    Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988. of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid Holland.

  • 5.

    Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijke monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 6.

    Bij de beoordeling van de monumentenwaardigheid van monumenten als bedoeld in artikel 1 onder a sub 1, toetst het college aan de selectiecriteria.

  • 7.

    De selectiecriteria genoemd in lid 6 worden door het college vastgesteld.

  • 8.

    Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen 20 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

  • 3.

    3.Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste 6 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het tweede lid genoemde termijn.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst en in het Wkpb-register.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst en in het Wkpb-register aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

 

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    Het college kan voorschrijven dat de aanvrager van de vergunning als bedoeld in het tweede lid nader onderzoek moet verrichten, zoals bouwhistorisch of archeologisch onderzoek.

  • 5.

    Degene die voornemens is werkzaamheden te verrichten zoals genoemd in het derde lid doet daarvan melding aan het college.

  • 6.

    Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2.

    Binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3.

    Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van 8 weken met ten hoogste 6 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5.

    Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden betreffende de uitvoering en materiaaltoepassing.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 12 lid 5 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt;

  • e.

    tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamhedenlanger dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

Hoofdstuk 4. Beschermde monumenten (Rijksmonumenten)

Artikel 15. Vergunning voor wijzigen van een beschermd monument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Het college kan voorschrijven dat de aanvrager van een vergunning nader onderzoek moet verrichten, zoals een bouwhistorisch onderzoek.

  • 4.

    Het college is verplicht de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed om advies te vragen wanneer de monumentale waarden van een rijksmonument in het geding zijn. Het gaat om de volgende ingrepen:

    • a.

      (gedeeltelijke) afbraak;

    • b.

      ingrijpende wijzigingen vergelijkbaar met gedeeltelijke afbraak;

    • c.

      reconstructie;

    • d.

      herbestemming.

Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder h, de bodem te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • ·

        in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 200m2, of;

      • ·

        in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 200 m2, of;

      • ·

        in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan100 m2.

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • d.

      Als in overeenstemming gehandeld wordt met de gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan,de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • e.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • ·

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • ·

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • ·

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 17. Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Schiedam onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 18. Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid, onder e, en artikel 17, eerste lid, onder b.

HOOFDSTUK 6 De bescherming van gemeentelijke stads- of dorpgezichten

Artikel 19. De aanwijzing en plaatsing op de lijst

  • 1.

    De gemeenteraad kan op voordracht van het college een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 12 weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

  • 5.

    De gemeenteraad beslist binnen 30 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

  • 6.

    De gemeenteraad kan de in het vijfde lid genoemde termijn van 30 weken met ten hoogste 15 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het vijfde lid genoemde termijn.

  • 7.

    De gemeentelijke lijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en een beschrijving van het gebied met de daarin begrepen cultuurhistorische waarden.

  • 8.

    Het college registreert de beschermde gezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Artikel 20. Het intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    De raad trekt een aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht als beschermd stads- of dorpsgezicht niet in en voert een stads- of dorpsgezicht niet af van de lijst beschermde stads- en dorpsgezichten dan na de monumentencommissie te hebben gehoord.

  • 2.

    Artikel 8, eerste, tweede en derde lid van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. Bestemmingsplan

  • 1.

    Ter bescherming van een op de lijst geplaatste stads- of dorpsgezicht stelt de gemeenteraad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet Ruimtelijke Ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing bepaalt de gemeenteraad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermd plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Voorzover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 10, 11 en 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Geen vergunning als bedoeld in het derde lid is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Woningwet of een op grond van de Woningwet vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen vergunning is vereist.

Artikel 22. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig ander opzicht te wijzigen;

    • b.

      bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads- of dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfafscheidingen - niet zijnde een bouwwerk - en straatmeubilair te wijzigen.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    Vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het tweede lid, worden geweigerd indien een bouwvergunning kan worden verleend voor een in plaats van het te slopen bouwwerk nieuw op te richten bouwwerk, doch deze nog niet is aangevraagd.

  • 5.

    De vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het tweede lid, worden aangehouden indien de bouwvergunning voor een in plaats van het te slopen bouwwerk nieuw op te richten bouwwerk is aangevraagd, doch op die aanvraag nog niet is beslist. De aanhouding duurt totdat onherroepelijk op die aanvraag is beslist.

  • 6.

    Aan de vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het tweede lid, voorwaarden met betrekking tot archeologisch onderzoek worden verbonden.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 23. Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder d; een aanwijzing als bedoeld in artikel 17, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 24. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10 en artikel 16 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder e, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 25. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1: de inspecteurs bouwtoezicht, de inspecteurs woningtoezicht, de beleidsmedewerkers monumenten en de beleidsadviseurs monumenten van de gemeente Schiedam;

    • b.

      Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2: de inspecteurs bouwtoezicht, de inspecteurs woningtoezicht, de beleidsmedewerkers bodem en de beleidsadviseurs bodem van de gemeente Schiedam.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 26. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de onder artikel 27 ingetrokken erfgoedverordening 2008 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 27 ingetrokken verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de 8ste dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de erfgoedverordening 2008, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 1 juni 1993 (VR 91/1993) en alle daarin aangebrachte wijzigingen;

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2010 Gemeente Schiedam

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Schiedam in zijn openbare vergadering van 17 maart 2011.

de griffier, J. Gordijn

de voorzitter, W.M.Verver-Aartsen