Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Achtkarspelen

Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAchtkarspelen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB 2012
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2013Onbekend

24-11-2011

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB 2012

Gemeente Achtkarspelen

Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB

Dienst Werk en Inkomen “De Wâlden”

November 2011

Gemeente Achtkarspelen

de Raad van de gemeente Achtkarspelen;

gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub c en artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand,

overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

besluit

vast te stellen:

de Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de WWB: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    de belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in deze verordening ook wordt aangeduid met de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin of “hij”, “hem” of “hen”;

  • c.

    de alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad waarbij er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte en in wiens woning niet één of meer meerderjarige kinderen hun hoofdverblijf hebben;

  • d.

    de alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad waarbij er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte en in wiens woning niet één of meer meerderjarige kinderen hun hoofdverblijf hebben;

  • e.

    het gezin: de gehuwden of geregistreerd partners, danwel daarmee op grond van artikel 3, lid 3 en 4 WWB daarmee gelijkgestelden tezamen met of zonder tot hun laste komende kinderen en met of zonder hun meerderjarige kinderen, die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als het gezin hebben,

    of

    de alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder met één of meer meerderjarige kinderen, die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de aleenstaande of alleenstaande ouder hebben;

  • f.

    het kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of pleegkind en, voor zover het een meerderjarig kind betreft, de echtgenoot van het eigen kind of het stiefkind (aanverwantschap);

  • g.

    het ten laste komende kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of het gezin aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • h.

    het inwonend meerderjarig kind: het kind ouder dan 18 jaar, dat hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin, waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat.

  • i.

    de woning: een besloten ruimte, die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden (Huisvestingswet);

    • -

      onder een woning wordt tevens verstaan een woonwagen en een woonschip;

  • j.

    de woonkosten:

    • a.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende rekenhuur als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag;

    • b.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten;

    • c.

      indien een woonwagen in huur danwel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleidde woonkosten;

      • -

        onder zakelijke lasten wordt verstaan:

      • -

        het eigenaarsdeel van de onroerend zaakbelasting.

      • -

        de waterschapslasten (excl. verontreinigingsheffing en ingezetenenheffing).

      • -

        een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor de kosten van groot onderhoud.

  • k.

    de hoofdbewoner: de persoon op wiens naam de woning staat en in die woning zijn hoofdverblijf heeft;

  • l.

    de inwonende: de persoon die zijn hoofdverblijf in een woning heeft waarvan hij niet de hoofdbewoner is;

  • m.

    het wettelijk minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, lid 1, sub a van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met de aanspraak op vakantietoeslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

  • n.

    de verzorgingsbehoevende: het meerderjarig lid van een gezin dat voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 4, lid 5 van de WWB.

  • o.

    de crisissituatie: een situatie van noodopvang bij een andere alleenstaande, alleenstaande ouder of een gezin, nadat men plotseling door omstandigheden niet meer beschikt over woonruimte, voor zolang deze situatie niet langer duurt dan twee maanden;

  • p.

    de kostganger: een persoon die aantoonbaar tegen betaling van een commerciële prijs kost en inwoning bij een andere alleenstaande, alleenstaande ouder of een gezin, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, heeft;

    • -

      onder een commerciële prijs wordt verstaan:

      een bedrag ter hoogte van minimaal 40% van het wettelijk minimumloon per maand.

  • q.

    de onderhuurder: een persoon die aantoonbaar tegen betaling van een commerciële prijs een deel van een woning van een alleenstaande, alleenstaande ouder of een gezin, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, huurt;

    • -

      onder een commerciële prijs wordt verstaan:

      een bedrag ter hoogte van minimaal 15% van het wettelijk minimumloon per maand.

  • r.

    de zwervende: een persoon die geen woning bewoont;

  • s.

    de woningkraker: een persoon die een woning bewoont waaraan geen woonkosten geacht worden te zijn verbonden, tenzij aantoonbaar het tegendeel blijkt;

  • t.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Achtkarspelen;

  • u.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Achtkarspelen.

Hoofdstuk 2. Categorieën

Artikel 2 Categorieën

Voor belanghebbenden aan wie bijstand op grond van de WWB kan worden verleend geldt een categorieaanduiding;

  • -

    de categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      de alleenstaande;

    • b.

      de alleenstaande ouder;

    • c.

      het gezin.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm in het kader van de WWB

Artikel 3
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande van 21 jaar of ouder of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.
    • a.

      De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder in wiens woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op het in artikel 25, lid 2 van de WWB genoemde maximumbedrag.

    • b.

      Het maximumbedrag van de toeslag wordt voor de alleenstaande van 21 jaar bepaald op 10% van het wettelijk minimumloon.

    • c.

      De toeslag wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, die hoofdbewoner is, eveneens in principe bepaald op het betreffende maximumbedrag indien in de woning hoofdverblijf heeft iemand, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, en in verband met een crisissituatie wordt opgevangen, zolang deze opvang niet langer duurt dan maximaal twee maanden;

    • d.

      De toeslag wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder eveneens in principe bepaald op het maximumbedrag indien men kostganger of onderhuurder is.

    • e.

      De toeslag wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder eveneens voor de duur van maximaal twee maanden in principe bepaald op het maximumbedrag indien men vanwege een crisissituatie bij een ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, wordt opgevangen.

  • 3.
    • a.

      De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, indien in de woning één ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het wettelijk minimumloon.

    • b.

      De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 21 jaar indien in de woning één ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, zijn hoofdverblijf heeft, 5% van het wettelijk minimumloon.

    • c.

      Voor de alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, indien in de woning meer dan één ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, zijn hoofdverblijf heeft, bestaat geen recht op een toeslag.

    • d.

      Voor de toepassing van de leden a, b en c van dit artikel geldt de lagere toeslag zowel voor de hoofdbewoner als voor de inwonende.

Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4
  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien het gezin lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.
    • a.

      De bijstandsnorm wordt voor het gezin in wiens woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op het in art 21 van de WWB genoemde normbedrag.

    • b.

      De bijstandsnorm wordt voor het gezin eveneens in principe bepaald op het in art 21 van de WWB genoemde normbedrag indien in de woning hoofdverblijf heeft iemand, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, en in verband met een crisissituatie wordt opgevangen, zolang deze opvang niet langer duurt dan maximaal twee maanden;

    • c.

      De bijstandsnorm wordt voor het gezin eveneens in principe bepaald op het in art 21 van de WWB genoemde normbedrag indien men kostganger of onderhuurder is.

    • d.

      De bijstandsnorm wordt voor het gezin eveneens voor de duur van maximaal twee maanden in principe bepaald op het in art 21 van de WWB genoemde normbedrag indien men vanwege een crisissituatie bij een ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, wordt opgevangen.

  • 3.
    • a.

      De korting als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor het gezin, indien in de woning één ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het wettelijk minimumloon.

    • b.

      De korting als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor het gezin, indien in de woning meer dan één ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, zijn hoofdverblijf heeft, 20% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 5
  • 1.

    De bijstandsnorm, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 3 voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder wordt wegens het ontbreken van woonkosten verlaagd met 20% van het wettelijk minimumloon. Deze korting is eveneens van toepassing als een niet inwonende derde de woonkosten voor zijn rekening neemt.

  • 2.

    De bijstandsnorm voor het gezin wordt wegens het ontbreken van woonkosten verlaagd met 20% van het wettelijk minimumloon. Deze korting is eveneens van toepassing als een niet inwonende derde de woonkosten voor zijn rekening neemt.

Artikel 6
  • 1.

    De bijstandsnorm, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 3 voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder wordt wegens het houden van kostgangers of onderhuurders verlaagd met 15% van het wettelijk minimumloon per kostganger of onderhuurder.

  • 2.

    De bijstandsnorm voor het gezin wordt wegens het houden van kostgangers of onderhuurders verlaagd met 15% van het wettelijk minimumloon per kostganger of onderhuurder.

Artikel 7

Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van artikel 5 en 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het wettelijk minimumloon ten opzichte van de toepasselijke bijstandsnorm ex artikel 20 en 21 van de WWB.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 8

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, lid 1 WWB.

Artikel 9
  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 10

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB.

Artikel 11
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB en WIJ, vastgesteld op 9 oktober 2009 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op

De Raad voornoemd,

de Raadsgriffier, de Voorzitter,

mr. R. van der Heide P. Adema

Toelichting Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB

Algemeen

Een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB) wordt opgebouwd uit een landelijk vastgestelde norm en een gemeentelijk vast te stellen toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Artikel 8 en artikel 30 WWB dragen de gemeenteraad op een verordening vast te stellen inzake het verhogen en/of verlagen van de bijstandsnorm. Het onderwerp van de verordening is beschreven in het eerste lid van artikel 30 WWB. Het is de bedoeling dat de verordening "een zodanig karakter heeft dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt".

Met de verordening worden de criteria met betrekking tot het toekennen van toeslagen op de norm en het toepassen van kortingen op de norm geregeld, onverminderd de bepaling in de twee wetten (artikel 18, lid 1 WWB en artikel 17, lid 1 WIJ) om in individuele gevallen af te wijken van de algemeen geldende normen (op basis van de wet of de gemeentelijke verordening).

In de verordening is geen gebruik gemaakt van de facultatieve bepaling als bedoeld in artikel 28 WWB inzake het toekennen van lagere normen of lagere toeslagen voor schoolverlaters. Hiervoor is gekozen, omdat voor de vaststelling van de hoogte van de toe te kennen uitkering de woonsituatie cruciaal is en niet het feit of men schoolverlater is of niet.

In de verordening wordt voor de hoogte van de toeslagen en de verlagingen verwezen naar het in artikel 25, lid 2 van de WWB genoemde bedrag. In deze toelichting zal steeds gesproken worden over toeslagen en verlagingen in percentages van het minimumloon. Dit lijkt tegenstrijdig, maar het bedrag van artikel 25, lid 2 van de WWB is eveneens gebaseerd op een percentage van het wettelijk minimumloon. Omdat in de wet uitdrukkelijk een bedrag genoemd wordt en tevens is aangegeven is dat de minister dit bedrag kan verhogen bij een verhoging van het minimumloon, is in de tekst van de verordening de voorkeur gegeven aan een directe verwijzing naar artikel 25, lid 2 van de WWB en niet aan het noemen van een percentage. Hiermee kunnen verwarrende rekensommen worden voorkomen, zoals bijvoorbeeld de vraag of de toeslag 10% van het netto minimumloon of van het bruto minimumloon berekend moet worden.

De huidige verordening in als gevolg van de nieuwe WWB sterk vereenvoudigd. In veel gevallen, met name als het gaat om situaties die in het kader van de nieuwe wet onder het begrip “gezin” vallen, geeft de wet zelf weer voorgeschreven normbedragen, zonder dat daar eventueel een toeslag op kan worden toegepast. Uit artikel 1, sub e van deze verordening blijkt namelijk dat nu ook alleenstaanden en alleenstaande ouders, wanneer hun meerderjarige kind(eren) in dezelfde woning hun hoofdverblijf houden, in principe als gezin worden aangemerkt. Overigens worden ook aanverwanten in dat geval als gezinsleden aangemerkt.

De mogelijkheid tot het verstrekken van toeslagen beperkt zich derhalve uitsluitend tot “echte” alleenstaanden en alleenstaande ouders.

Met het herbeoordelen van de toeslagensystematiek is, binnen de mogelijkheden die de WWB daarvoor biedt, ook getracht om “ontvluchtingsgedrag”, als gevolg van het introduceren van het begrip huishoudinkomen, zoveel mogelijk te ontmoedigen.

Voorstelbaar is immers dat een meerjarig inwonend kind, die binnen het gezin op basis van het huishoudinkomen vanaf 2012 geen eigen uitkering kan krijgen probeert om bij anderen te gaan inwonen, in de hoop dat dit hem tot een echte alleenstaande maakt.

Voor zover er met inachtneming van de wettelijke bepalingen geen gezamenlijke huishouding ontstaat, betekent dit inderdaad dat de betrokkene als een alleenstaande zou kunnen worden aangemerkt. Door echter in de toeslagensfeer rekening te houden met alle andere individuele bewoners, zowel hoofdbewoners als inwoners, zónder te beoordelen of de hoogte van het inkomen van die andere bewoner(s) voldoende is om kosten te kunnen delen wordt bereikt dat het recht op een toeslag wordt beperkt. Ook het feit dat uitdrukkelijk alle inwonenden, voor zover zij een WWB-uitkering krijgen, te maken krijgen met een lager inkomen op het moment dat er iemand komt inwonen, kan tot gevolg hebben dat er minder van dit ontvluchtingsgedrag ontstaat.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Daar waar dit een andere wet is dan de Wet Werk en Bijstand is dat in de verordening aangegeven. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand belangrijke, begrippen een eigen omschrijving gegeven.

a.de WWB:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

b.de belanghebbende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

c.de alleenstaande:

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert, met dit verschil dat extra wordt benadrukt dat de verordening alleen van toepassing is voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

d. de alleenstaande ouder:

De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert, met dit verschil dat extra wordt benadrukt dat de verordening alleen van toepassing is voor alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder.

e. het gezin:

De omschrijving van het begrip gezin is de opvatting zoals de wetgever het heeft bedoeld en combineert verschillende relavante bepalingen uit de wet.

f.het kind:

De omschrijving van het begrip kind komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Hieruit komt ook duidelijk naar voren dat het begrip “aanverwantschap” zijn intrede heeft gedaan in de WWB. Dit laatste geldt overigens alleen voor kinderen voor zover ze meerderjarig zijn.

g.het ten laste komende kind:

De omschrijving van het begrip ten laste komende kind komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Uiteraard geldt hierbij wel dat dit kind in Nederland moet wonen.

h.het inwonend meerderjarig kind:

Hoewel de WWB van dit begrip geen nadere omschrijving heeft opgenomen is het voor de toepassing van deze verordening wel van belang om precies aan te geven wat hier mee wordt bedoeld. Dat is zeker van belang nu onder meerderjarige kinderen ook de inwonende aanverwanten worden verstaan.

i. de woning:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

j.de woonkosten:

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de Wet op de Huurtoeslag. Ten aanzien van de woonkosten van een eigen woning wordt ten aanzien van de hypotheekrente in eerste instantie uitgegaan van de lasten die het gevolg zijn van de financiering van de woning. Rente welke het gevolg is van het nadien zonder noodzaak verhogen van de hypotheek, ook al is dat ter financiering van bij voorbeeld een verbouwing, wordt niet in de beschouwing meegenomen.

k.de hoofdbewoner:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

l.de inwonende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

m.het wettelijk minimumloon:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

n.de verzorgingsbehoevende:

Er is voor gekozen om te verwijzen naar de uitgebreide wettelijke omschrijving, aangezien iemand, om als verzorgingsbehoevende te kunnen worden aangemerkt, aan diverse voorwaarden moet voldoen.

o. de crisissituatie:

Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij hoog opgelopen ruzies binnen een gezin, waarbij één der partners of een kind op straat is gezet en door een ander wordt opgevangen. Overigens is deze omschreven situatie van toepassing op zowel degene die opgevangen wordt als degene die opvang biedt.

p.de kostganger:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting. Wel is nog eens duidelijk verwoord dat commerciële relaties tussen familieleden niet wordt geaccepteerd.

q.de onderhuurder:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting. Wel is nog eens duidelijk verwoord dat commerciële relaties tussen familieleden niet wordt geaccepteerd.

r.de zwervende:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

s.de woningkraker:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

t.het college:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

u.de gemeenteraad:

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2

Artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De categorie-indeling is gebaseerd op de Wet Werk en Bijstand en zijn nader uitgelegd in artikel 1 van deze verordening.

Artikel 3, lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemene noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van een gezin.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij andere inwonenden een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het wettelijk minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook zelf het recht moeten aantonen. Dat kan door middel van het overleggen van gegevens, maar evenzeer door het toestaan van een huisbezoek.

Artikel 3, lid 2

Artikel 30, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand. Deze maximale toeslag komt neer op 20% van het wettelijk minimumloon.

Om te voorkomen dat de uitkering voor een 21-jarige alleenstaande hoger is dan bijvoorbeeld het loon dat men kan verdienen is bepaald dat de maximale toeslag voor 21-jarigen op 10% van het wettelijk minimumloon is gesteld.

De artikelen 27, 28 en 29 van de Wet Werk en Bijstand geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm met of zonder de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarden, waardoor er in principe recht zou bestaan op een volledige toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand het toch zo kan zijn dat er als gevolg van het toepassen van een korting een lager bedrag wordt ontvangen. Hiervoor wordt verwezen naar de artikelen 5 tot en met 7 van deze verordening.

Er bestaat voor de hoofdbewoner tevens recht op een volledige toeslag indien er in de woning zijn hoofdverblijf heeft iemand (geen familie) die in verband met een crisissituatie wordt opgevangen (maximaal twee maanden). De reden hiervoor is dat het geacht wordt extra belastend te zijn, wanneer iemand zijn woning voor een dergelijke vorm van inwoning beschikbaar stelt. Natuurlijk kan inwoning van anderen veroorzaken dat er toch een lagere toeslag van toepassing is.

Voorts heeft een kostganger of een onderhuurder (geen familie) (als deze aan de daarvoor gestelde eisen voldoen) of degene die als gevolg van een crisisituatie bij een ander wordt opgevangen recht op de volledige toeslag.

In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig, veelal halfjaarlijks, aangepast.

Artikel 3, lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven etc. en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met één ander (geen familie), wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het wettelijk minimumloon.

Deze toeslag is voor 21-jarigen vastgesteld op 5% van het wettelijk minimumloon.

Indien de kosten kunnen worden gedeeld met meer dan één ander (geen familie), bestaat geen recht op een toeslag.

Artikel 4, lid 1

Ook gezinnen kunnen schaalvoordelen genieten als zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning met anderen dan hun familieleden bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

Artikel 4, lid 2

Als er geen kosten gedeeld kunnen worden wordt de uitkering vastgesteld op de desbetreffende norm voor een gezin. Er bestaat voor de hoofdbewoners tevens recht op de volledige uitkering indien er in de woning zijn hoofdverblijf heeft iemand (geen familie) die in verband met een crisissituatie wordt opgevangen (maximaal twee maanden). De reden hiervoor is dat het geacht wordt extra belastend te zijn, wanneer iemand zijn woning voor een dergelijke vorm van inwoning beschikbaar stelt. Natuurlijk kan inwoning van anderen veroorzaken dat er toch een korting van toepassing is.

Voorts heeft het echtpaar dat als kostganger of onderhuurder (geen familie) (als deze aan de daarvoor gestelde eisen voldoet) inwoont of het echtpaar dat als gevolg van een crisisituatie bij een ander wordt opgevangen recht op de volledige uitkering.

Artikel 4, lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven etc. en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met één ander (geen familie), wordt een korting van 10% van het wettelijk minimumloon op de uitkering toegepast.

Indien de kosten kunnen worden gedeeld met meer dan één ander (geen familie), wordt een korting van 20% van het wettelijk minimumloon toegepast.

Artikel 5, lid 1 en lid 2

Met deze omschrijving wordt beoogd dat op de uitkering van degenen die geen woonkosten verschuldigd zijn, een korting wordt toegepast.

Artikel 6, lid 1 en lid 2

Het houden van een kostganger en een onderhuurder wordt geacht inkomsten op te leveren. Deze inkomsten worden per kostganger of onderhuurder bepaald op 15% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 7

Indien gebruik wordt gemaakt van verlagingsmogelijkheden dan dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Dit betekent dat een echtpaar altijd moet kunnen beschikken over 75%, een alleenstaande ouder over 45% en een alleenstaande over 25% van het wettelijk minimumloon.

Artikel 8

Van kracht blijft artikel 18, lid 1 van de Wet Werk en Bijstand waar is gesteld, dat Burgemeester en Wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene persoon. Hiermee blijft ook het individualiseringsprincipe voor de toepassing van de verordening van kracht.

Artikel 9, lid 1

Artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren.

Artikel 9, lid 2

Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.

Artikel 10

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11

Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.