Organisatie | Achtkarspelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB 2012 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | Onbekend | 24-11-2011 Onbekend | Onbekend |
Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB
Dienst Werk en Inkomen “De Wâlden”
de Raad van de gemeente Achtkarspelen;
gelet op het bepaalde in artikel 8, lid 1, sub c en artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand,
overwegende dat moet worden vastgesteld voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad waarbij er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte en in wiens woning niet één of meer meerderjarige kinderen hun hoofdverblijf hebben;
de alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de tweede graad waarbij er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte en in wiens woning niet één of meer meerderjarige kinderen hun hoofdverblijf hebben;
het gezin: de gehuwden of geregistreerd partners, danwel daarmee op grond van artikel 3, lid 3 en 4 WWB daarmee gelijkgestelden tezamen met of zonder tot hun laste komende kinderen en met of zonder hun meerderjarige kinderen, die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als het gezin hebben,
de alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder met één of meer meerderjarige kinderen, die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de aleenstaande of alleenstaande ouder hebben;
het wettelijk minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, lid 1, sub a van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met de aanspraak op vakantietoeslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm in het kader van de WWB
De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande van 21 jaar of ouder of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
De toeslag wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, die hoofdbewoner is, eveneens in principe bepaald op het betreffende maximumbedrag indien in de woning hoofdverblijf heeft iemand, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, en in verband met een crisissituatie wordt opgevangen, zolang deze opvang niet langer duurt dan maximaal twee maanden;
De toeslag wordt voor de alleenstaande van 22 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder eveneens voor de duur van maximaal twee maanden in principe bepaald op het maximumbedrag indien men vanwege een crisissituatie bij een ander, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, wordt opgevangen.
Hoofdstuk 4. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm
De bijstandsnorm wordt voor het gezin eveneens in principe bepaald op het in art 21 van de WWB genoemde normbedrag indien in de woning hoofdverblijf heeft iemand, waarmee geen bloed- of aanverwantschap bestaat, en in verband met een crisissituatie wordt opgevangen, zolang deze opvang niet langer duurt dan maximaal twee maanden;
De bijstandsnorm, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 3 voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder wordt wegens het ontbreken van woonkosten verlaagd met 20% van het wettelijk minimumloon. Deze korting is eveneens van toepassing als een niet inwonende derde de woonkosten voor zijn rekening neemt.
De bijstandsnorm, vermeerderd met de van toepassing zijnde toeslag als bedoeld in artikel 3 voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder wordt wegens het houden van kostgangers of onderhuurders verlaagd met 15% van het wettelijk minimumloon per kostganger of onderhuurder.
Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en één of meer verlagingen op grond van artikel 5 en 6 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het wettelijk minimumloon ten opzichte van de toepasselijke bijstandsnorm ex artikel 20 en 21 van de WWB.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op
De Raad voornoemd,
de Raadsgriffier, de Voorzitter,
mr. R. van der Heide P. Adema
Toelichting Verordening Toeslagen en Kortingenbeleid WWB
Een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (WWB) wordt opgebouwd uit een landelijk vastgestelde norm en een gemeentelijk vast te stellen toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Artikel 8 en artikel 30 WWB dragen de gemeenteraad op een verordening vast te stellen inzake het verhogen en/of verlagen van de bijstandsnorm. Het onderwerp van de verordening is beschreven in het eerste lid van artikel 30 WWB. Het is de bedoeling dat de verordening "een zodanig karakter heeft dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt".
Met de verordening worden de criteria met betrekking tot het toekennen van toeslagen op de norm en het toepassen van kortingen op de norm geregeld, onverminderd de bepaling in de twee wetten (artikel 18, lid 1 WWB en artikel 17, lid 1 WIJ) om in individuele gevallen af te wijken van de algemeen geldende normen (op basis van de wet of de gemeentelijke verordening).
In de verordening is geen gebruik gemaakt van de facultatieve bepaling als bedoeld in artikel 28 WWB inzake het toekennen van lagere normen of lagere toeslagen voor schoolverlaters. Hiervoor is gekozen, omdat voor de vaststelling van de hoogte van de toe te kennen uitkering de woonsituatie cruciaal is en niet het feit of men schoolverlater is of niet.
In de verordening wordt voor de hoogte van de toeslagen en de verlagingen verwezen naar het in artikel 25, lid 2 van de WWB genoemde bedrag. In deze toelichting zal steeds gesproken worden over toeslagen en verlagingen in percentages van het minimumloon. Dit lijkt tegenstrijdig, maar het bedrag van artikel 25, lid 2 van de WWB is eveneens gebaseerd op een percentage van het wettelijk minimumloon. Omdat in de wet uitdrukkelijk een bedrag genoemd wordt en tevens is aangegeven is dat de minister dit bedrag kan verhogen bij een verhoging van het minimumloon, is in de tekst van de verordening de voorkeur gegeven aan een directe verwijzing naar artikel 25, lid 2 van de WWB en niet aan het noemen van een percentage. Hiermee kunnen verwarrende rekensommen worden voorkomen, zoals bijvoorbeeld de vraag of de toeslag 10% van het netto minimumloon of van het bruto minimumloon berekend moet worden.
De huidige verordening in als gevolg van de nieuwe WWB sterk vereenvoudigd. In veel gevallen, met name als het gaat om situaties die in het kader van de nieuwe wet onder het begrip “gezin” vallen, geeft de wet zelf weer voorgeschreven normbedragen, zonder dat daar eventueel een toeslag op kan worden toegepast. Uit artikel 1, sub e van deze verordening blijkt namelijk dat nu ook alleenstaanden en alleenstaande ouders, wanneer hun meerderjarige kind(eren) in dezelfde woning hun hoofdverblijf houden, in principe als gezin worden aangemerkt. Overigens worden ook aanverwanten in dat geval als gezinsleden aangemerkt.
De mogelijkheid tot het verstrekken van toeslagen beperkt zich derhalve uitsluitend tot “echte” alleenstaanden en alleenstaande ouders.
Met het herbeoordelen van de toeslagensystematiek is, binnen de mogelijkheden die de WWB daarvoor biedt, ook getracht om “ontvluchtingsgedrag”, als gevolg van het introduceren van het begrip huishoudinkomen, zoveel mogelijk te ontmoedigen.
Voorstelbaar is immers dat een meerjarig inwonend kind, die binnen het gezin op basis van het huishoudinkomen vanaf 2012 geen eigen uitkering kan krijgen probeert om bij anderen te gaan inwonen, in de hoop dat dit hem tot een echte alleenstaande maakt.
Voor zover er met inachtneming van de wettelijke bepalingen geen gezamenlijke huishouding ontstaat, betekent dit inderdaad dat de betrokkene als een alleenstaande zou kunnen worden aangemerkt. Door echter in de toeslagensfeer rekening te houden met alle andere individuele bewoners, zowel hoofdbewoners als inwoners, zónder te beoordelen of de hoogte van het inkomen van die andere bewoner(s) voldoende is om kosten te kunnen delen wordt bereikt dat het recht op een toeslag wordt beperkt. Ook het feit dat uitdrukkelijk alle inwonenden, voor zover zij een WWB-uitkering krijgen, te maken krijgen met een lager inkomen op het moment dat er iemand komt inwonen, kan tot gevolg hebben dat er minder van dit ontvluchtingsgedrag ontstaat.
Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Daar waar dit een andere wet is dan de Wet Werk en Bijstand is dat in de verordening aangegeven. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand belangrijke, begrippen een eigen omschrijving gegeven.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert, met dit verschil dat extra wordt benadrukt dat de verordening alleen van toepassing is voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.
De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert, met dit verschil dat extra wordt benadrukt dat de verordening alleen van toepassing is voor alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder.
De omschrijving van het begrip gezin is de opvatting zoals de wetgever het heeft bedoeld en combineert verschillende relavante bepalingen uit de wet.
De omschrijving van het begrip kind komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Hieruit komt ook duidelijk naar voren dat het begrip “aanverwantschap” zijn intrede heeft gedaan in de WWB. Dit laatste geldt overigens alleen voor kinderen voor zover ze meerderjarig zijn.
De omschrijving van het begrip ten laste komende kind komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Uiteraard geldt hierbij wel dat dit kind in Nederland moet wonen.
h.het inwonend meerderjarig kind:
Hoewel de WWB van dit begrip geen nadere omschrijving heeft opgenomen is het voor de toepassing van deze verordening wel van belang om precies aan te geven wat hier mee wordt bedoeld. Dat is zeker van belang nu onder meerderjarige kinderen ook de inwonende aanverwanten worden verstaan.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de Wet op de Huurtoeslag. Ten aanzien van de woonkosten van een eigen woning wordt ten aanzien van de hypotheekrente in eerste instantie uitgegaan van de lasten die het gevolg zijn van de financiering van de woning. Rente welke het gevolg is van het nadien zonder noodzaak verhogen van de hypotheek, ook al is dat ter financiering van bij voorbeeld een verbouwing, wordt niet in de beschouwing meegenomen.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Er is voor gekozen om te verwijzen naar de uitgebreide wettelijke omschrijving, aangezien iemand, om als verzorgingsbehoevende te kunnen worden aangemerkt, aan diverse voorwaarden moet voldoen.
Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij hoog opgelopen ruzies binnen een gezin, waarbij één der partners of een kind op straat is gezet en door een ander wordt opgevangen. Overigens is deze omschreven situatie van toepassing op zowel degene die opgevangen wordt als degene die opvang biedt.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting. Wel is nog eens duidelijk verwoord dat commerciële relaties tussen familieleden niet wordt geaccepteerd.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting. Wel is nog eens duidelijk verwoord dat commerciële relaties tussen familieleden niet wordt geaccepteerd.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 30 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De categorie-indeling is gebaseerd op de Wet Werk en Bijstand en zijn nader uitgelegd in artikel 1 van deze verordening.
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemene noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van een gezin.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij andere inwonenden een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen.
De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het wettelijk minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook zelf het recht moeten aantonen. Dat kan door middel van het overleggen van gegevens, maar evenzeer door het toestaan van een huisbezoek.
Artikel 30, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand. Deze maximale toeslag komt neer op 20% van het wettelijk minimumloon.
Om te voorkomen dat de uitkering voor een 21-jarige alleenstaande hoger is dan bijvoorbeeld het loon dat men kan verdienen is bepaald dat de maximale toeslag voor 21-jarigen op 10% van het wettelijk minimumloon is gesteld.
De artikelen 27, 28 en 29 van de Wet Werk en Bijstand geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm met of zonder de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarden, waardoor er in principe recht zou bestaan op een volledige toeslag als bedoeld in artikel 25, lid 2 van de Wet Werk en Bijstand het toch zo kan zijn dat er als gevolg van het toepassen van een korting een lager bedrag wordt ontvangen. Hiervoor wordt verwezen naar de artikelen 5 tot en met 7 van deze verordening.
Er bestaat voor de hoofdbewoner tevens recht op een volledige toeslag indien er in de woning zijn hoofdverblijf heeft iemand (geen familie) die in verband met een crisissituatie wordt opgevangen (maximaal twee maanden). De reden hiervoor is dat het geacht wordt extra belastend te zijn, wanneer iemand zijn woning voor een dergelijke vorm van inwoning beschikbaar stelt. Natuurlijk kan inwoning van anderen veroorzaken dat er toch een lagere toeslag van toepassing is.
Voorts heeft een kostganger of een onderhuurder (geen familie) (als deze aan de daarvoor gestelde eisen voldoen) of degene die als gevolg van een crisisituatie bij een ander wordt opgevangen recht op de volledige toeslag.
In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig, veelal halfjaarlijks, aangepast.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven etc. en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met één ander (geen familie), wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het wettelijk minimumloon.
Deze toeslag is voor 21-jarigen vastgesteld op 5% van het wettelijk minimumloon.
Indien de kosten kunnen worden gedeeld met meer dan één ander (geen familie), bestaat geen recht op een toeslag.
Ook gezinnen kunnen schaalvoordelen genieten als zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning met anderen dan hun familieleden bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.
Als er geen kosten gedeeld kunnen worden wordt de uitkering vastgesteld op de desbetreffende norm voor een gezin. Er bestaat voor de hoofdbewoners tevens recht op de volledige uitkering indien er in de woning zijn hoofdverblijf heeft iemand (geen familie) die in verband met een crisissituatie wordt opgevangen (maximaal twee maanden). De reden hiervoor is dat het geacht wordt extra belastend te zijn, wanneer iemand zijn woning voor een dergelijke vorm van inwoning beschikbaar stelt. Natuurlijk kan inwoning van anderen veroorzaken dat er toch een korting van toepassing is.
Voorts heeft het echtpaar dat als kostganger of onderhuurder (geen familie) (als deze aan de daarvoor gestelde eisen voldoet) inwoont of het echtpaar dat als gevolg van een crisisituatie bij een ander wordt opgevangen recht op de volledige uitkering.
Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven etc. en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten met één ander (geen familie), wordt een korting van 10% van het wettelijk minimumloon op de uitkering toegepast.
Indien de kosten kunnen worden gedeeld met meer dan één ander (geen familie), wordt een korting van 20% van het wettelijk minimumloon toegepast.
Met deze omschrijving wordt beoogd dat op de uitkering van degenen die geen woonkosten verschuldigd zijn, een korting wordt toegepast.
Het houden van een kostganger en een onderhuurder wordt geacht inkomsten op te leveren. Deze inkomsten worden per kostganger of onderhuurder bepaald op 15% van het wettelijk minimumloon.
Indien gebruik wordt gemaakt van verlagingsmogelijkheden dan dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Dit betekent dat een echtpaar altijd moet kunnen beschikken over 75%, een alleenstaande ouder over 45% en een alleenstaande over 25% van het wettelijk minimumloon.
Van kracht blijft artikel 18, lid 1 van de Wet Werk en Bijstand waar is gesteld, dat Burgemeester en Wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene persoon. Hiermee blijft ook het individualiseringsprincipe voor de toepassing van de verordening van kracht.
Artikel 7 van de Wet Werk en Bijstand schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij Burgemeester en Wethouders. Zij kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld vervolgens mandateren aan ambtenaren.
Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van het in de verordening bepaalde.