Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hof van Twente

Wmo-besluit gemeente Hof van Twente 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHof van Twente
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingWmo-besluit gemeente Hof van Twente 2009
CiteertitelWmo-besluit gemeente Hof van Twente 2009
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artt. 15 en 19 Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Art. 1 lid 1 onder p Verordening maatschappelijke ondersteuning
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2010Nieuwe regeling

27-01-2009

Hofnieuws, 04-02-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Wmo-besluit gemeente Hof van Twente 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente,

 

gelet op de artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 1 lid 1 onder p van de Verordening maatschappelijke ondersteuning,

 

besluiten de navolgende regels voor financiële tegemoet-komingen en persoonsgebonden budget vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Norminkomen: het verzamelinkomen of belastbaar inkomen berekend op het niveau van het geldende sociaal minimum;

  • 2.

    Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2008;

  • 3.

    Instandhoudingskosten: kosten die gemaakt worden om een voorziening te kunnen gebruiken en de levensduur te waarborgen. Deze kosten betreffen uitsluitend kosten van reparaties en onderhoud en, zonodig, WA-verzekering van woonvoorzieningen genoemd in artikel 8 lid 5 van dit besluit, vervoermiddelen en rolstoelen;

  • 4.

    alle begrippen, die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening.

Artikel 2. Beperking

Voor voorzieningen onder de € 45,00 wordt, met uitzondering van de Hulp bij het Huishouden, geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget gegeven, tenzij het de verstrekking van een voorziening betreft die in principe duurder is dan € 45,00 maar er een alternatief beschikbaar is dat voldoet aan het uitgangspunt "goedkoopst en adequaat" en waarvan de prijs door centrale inkoop door de gemeente onder deze grens ligt.

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

 

Artikel 3. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het bruto persoonsgebonden budget (PGB) wordt voor Hulp bij het Huishouden 1 (HH1) gebaseerd op het uurtarief HH1 als genoemd in artikel 6 lid 1 van dit besluit.

  • 2.

    Het bruto persoonsgebonden budget (PGB) wordt voor Hulp bij het Huishouden 2 (HH2) gebaseerd op het uurtarief HH2 als genoemd in artikel 6 lid 1 van dit besluit.

  • 3.

    Het bruto PGB per uur wordt berekend door op het van toepassing zijnde uurtarief als genoemd in artikel 6, lid 1 van dit besluit een korting van 10% toe te passen.

  • 4.

    Indien de budgethouder voor het beheer van het PGB gebruik maakt van diensten van de Sociale Verzekeringsbank, wordt, in afwijking van het derde lid van dit artikel, het bruto PGB per uur berekend door op het van toepassing zijnde uurtarief als genoemd in artikel 6, lid 1 van dit besluit een korting van 20% toe te passen,

  • 5.

    Het bruto PGB per periode van 4 weken is het product van het bruto PGB per uur als bedoeld in het derde of vierde lid en 4 maal het aantal uren geïndiceerde hulp per week .

  • 6.

    Het netto PGB is het bruto PGB verminderd met de eigen bijdrage.

  • 7.

    Van het netto PGB is per kalenderjaar 10% vrij besteedbaar, met een minimum van € 100,- en een maximum van € 750,- per kalenderjaar.

Artikel 4. Betalingsschema

Het bruto PGB wordt per periode van 4 weken vooraf betaald.

Artikel 5. Eigen bijdrage

  • 1.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage bij de hulp bij het huishouden bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65jaar €17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €21.703,- het bedrag van €17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €21.703,-;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65jaar of ouder €17,20 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €14.812,- het bedrag van €17,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €14.812,-;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar €24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan €26.535,- het bedrag van €24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €26.535,-;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65jaar of ouder zijn €24,60 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan €20.431,- het bedrag van €24,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €20.431,-.

  • 2.

    De eigen bijdrage is verschuldigd zolang recht bestaat op de voorziening in natura dan wel het PGB hiervoor.

Artikel 6. Kostprijs van de voorziening

  • 1.

    Het uurtarief Hulp bij het Huishouden (HH1) bedraagt € 14,49. Voor de ondersteuning bij het voeren van de regie over het huishouden (HH2) bedraagt dit uurtarief € 20,23.

  • 2.

    De kostprijs Hulp bij het Huishouden (HH1 en HH2) is het product van het aantal uren geïndiceerde hulp en de uurprijs van die hulp zoals vermeld in het eerste lid.

  • 3.

    De eigen bijdrage is niet hoger dan de kostprijs Hulp bij het Huishouden (HH1 dan wel HH2).

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

 

Artikel 7. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    De goedkoopst adequate voorziening kan blijken uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting of uit een door de gemeente met een gecontracteerde leverancier afgesloten overeenkomst (Bijlage I).

  • 3.

    Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdracht-bevestiging dan wel factuur heeft overgelegd.

  • 4.

    Indien een PGB voor aanschaf van een voorziening wordt verstrekt, kan zonodig ook een PGB voor instandhoudingkosten worden toegekend (Bijlage I).

  • 5.

    Het PGB voor instandhoudingkosten wordt per jaar betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken en de kosten niet vallen onder garantiebepalingen van de leverancier.

Artikel 8. Financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    Verhuiskosten: De financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing (artikel 16 lid 2 onder a Verordening) is € 2.442,-

  • 2.

    Woonvoorzieningen van (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische aard en uitraas-ruimte: de financiële tegemoetkoming (artikel 16 lid 1 onder a, b en c Verordening) bedraagt 100% van de goedgekeurde kosten voor zover het geen voorziening betreft als bedoeld in artikel 9 van dit besluit.

  • 3.

    Tijdelijke huisvesting: De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting (art.16 lid 2 sub c Verordening) bedraagt maximaal:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 369,00 per maand als financiële tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 185,00 per maand als financiële tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 4.

    Huurderving: De financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving (art.16 lid 2 onderd Verordening), omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag.

  • 5.

    Onderhoud en reparatie woonvoorzieningen (artikel 16 lid 2 onder b Verordening)

    • 1.

      de financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor de onderstaande voorzieningen:

      • a.

        stoelliften;

      • b.

        rolstoel- of sta - plateauliften;

      • c.

        woonhuisliften;

      • d.

        hefplateau - liften;

      • e.

        balansliften;

      • f.

        tilliften;

      • g.

        mechanisme voor een hoog / laag verstelbaar keukenblok;

      • h.

        elektromechanische openings - en sluitingsmechanisme van deuren;

    • 2.

      indien de gemeente een contract met een leverancier heeft afgesloten voor de levering van de onder het eerste lid genoemde voorzieningen, gelden voor de hoogte van de kosten van onderhoud en reparatie de desbetreffende prijzen uit het contract. Dit geldt ook indien de toekenning van de voorziening heeft plaatsgevonden in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 9. Woningsanering

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woningsanering (art. 16 lid 1 onder b Verordening) betreft uitsluitend de kosten die noodzakelijk zijn voor vervanging van vloerbedekking en/of gordijnen in verband met cara of allergische aandoeningen, of vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik. De maximale financiële tegemoetkomingen worden gebaseerd op de lid 2 en lid 3 van dit artikel genoemde bedragen en afschrijvingspercentages.

     

  • 2.

    Voor vloerbedekking en raambedekking gelden de volgende normbedragen per m2 inclusief bijkomende kosten als egaliseren, leggen, ophangen etc.

    • a.

      Vinyl (PVC) vloerbedekking (rolstoelgeschikt) per strekkende meter van 4 meter breed € 67,50

    • b.

      Gordijnen/lamellen per m2 raamoppervlak € 23,50

  • 3.

    Afschrijvingspercentages: Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen stoffering, door toepassing van de volgende afschrijvingspercentages op de in lid 2 genoemde normbedragen

     

    *) Omdat de artikelen economisch zijn afgeschreven

    Gebruiksduur

    Tot 2 jaar

    Tot 4 jaar

    Tot 6 jaar

    Tot 8 jaar

    Ouder 8 jaar

    Vergoeding

    100%

    75%

    50%

    25%

    Nihil *)

Artikel 10. Vereisten keukenaanpassing

Bij een noodzakelijke keukenaanpassing wordt uitgegaan van de standaard keuken voor de sociale woningbouw met een opbergruimte van maximaal 5 aanrecht/boven kasten. Voor rolstoelgebruikers dient het onderrijdbare deel van het aanrecht 1.80 meter zijn. Het onderrijdbare deel bestaat uit het kook- spoel- en werkdeel. Naast de opstelplaats voor het kooktoestel dient 30 cm afzetruimte beschikbaar te zijn.

Artikel 11. Anti-speculatie

  • 1.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde als bedoeld in artikel 22 van de Verordening, geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar.

  • 2.

    De restitutie aan de gemeente bedraagt:

    voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde en

    voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde;

  • 3.

    Op het te restitueren bedrag kunnen de kosten van de taxatie in mindering worden gebracht tot een maximum van € 227,00;

  • 4.

    Het te restitueren bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Vervoervoorzieningen

 

Artikel 12. Collectief vervoer

Het collectief systeem (artikel 23 onder a Verordening) bestaat uit een Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem (CVV). Voor personen met een beperking die in het bezit zijn van een vervoerpas (Wmo-pashouders) gelden de volgende voorwaarden:

 

  • 1.

    Voor de tarifering van het collectief systeem wordt dezelfde zone-indeling gehanteerd als bij het openbaar busvervoer. Daardoor wordt één extra opstapzone in rekening gebracht.

 

  • 2.

    Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in:

 

    • -

      Regionale ritten, d.w.z. binnen een gebied van maximaal 6 zones vanaf het woonadres van de Wmo-pashouder.

    • -

      Regionale puntbestemmingen, bepaalde ritten over 7 zones, voor inwoners van Markelo en Diepenheim.

  • -

    Bovenregionale ritten: d.w.z. de afstand na 6 zones. Dit vervoer kent twee verschillende zonetarieven en komt volledig voor rekening van de cliënt.

     

  • 3.

    Standaard zonebudget: het gebruik van het collectief vervoer tegen het gereduceerdetarief (zonebudget) is beperkt tot een maximum van 500 reiszones op jaarbasis.

 

Hierop gelden de volgende uitzonderingen:

  • a.

    75% van het standaard zonebudget, ofwel 375 zones op jaarbasis voor jongeren in de leeftijdscategorie 12 tot 16 jaar

  • b.

    50% van het standaard zonebudget indien ook gebruik wordt gemaakt van een aanvullende vervoervoorziening, met uitzondering van personen die een zorgplicht hebben voor kinderen tot 14 jaar.

  • c.

    Een extra budget van 125 zones op jaarbasis geldt voor:

    • -

      Jongeren in de leeftijdscategorie van 16 tot 23 jaar.

    • -

      Personen met een beperking met een zorgplicht voor kinderen tot 14 jaar.

    • -

      Pashouders die permanent in een AWBZ-instelling verblijven en een thuiswonende partner hebben.

    • -

      Pashouders met een partner die permanent in een AWBZ-instelling verblijft.

 

 

  • 4.

    Tarief Wmo-pashouder: voor elke te reizen zone binnen het zes zonegebied of naar een puntbestemming, alsmede voor de opstapzone, geldt een tarief van € 0,55.

 

  • 5.

    Medisch begeleider: op grond van een medische indicatie, kan één begeleider gratis meereizen.

 

  • 6.

    Sociale begeleider: een Wmo-pashouder kan zich maximaal door één persoon laten vergezellen, mits die persoon zonder hulp van de chauffeur van het vervoer gebruik kan maken. Voor de sociale begeleider geldt eveneens het in lid 4 vermelde tarief.

 

  • 7.

    Kinderen: kinderen van Wmo-pashouders, mits jonger dan 14 jaar, kunnen als extra sociale begeleider(s)meereizen. Per kind geldt het in lid 4 vermelde tarief.

 

  • 8.

    Vervanging taxipas: Voor het opnieuw verstrekken van een taxipas door verlies, diefstal of beschadiging zal het in de Regio Twente geldende tarief in rekening gebracht worden.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een vervoermiddel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier (Bijlage I).

  • 2.

    Het PGB kan worden verhoogd met kosten van individuele aanpassingen.

  • 3.

    Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdracht-bevestiging dan wel factuur heeft overgelegd.

  • 4.

    Indien een PGB voor aanschaf van een vervoermiddel wordt verstrekt, wordt ook een PGB voor instandhoudingkosten toegekend (Bijlage I).

  • 5.

    het PGB voor de instandhoudingkosten gaat in op het moment dat de garantie op de voorziening is afgelopen. Indien van toepassing, wordt gedurende de garantieperiode een PGB toegekend ter hoogte van de kosten van een WA-verzekering.

  • 6.

    Het PGB voor de instandhoudingkosten wordt per jaar betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken.

Artikel 14. Inkomensgrenzen

  • 1.

    Voor de gesloten buitenwagen, voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van individueel gebruik van een taxi en voor het gebruik en bezit van een (bruikleen)auto, geldt een inkomensgrens van 1½ maal het van toepassing zijnde norminkomen, zoals vermeld in lid 4.

  • 2.

    Indien het inkomen hoger is dan deze inkomensgrens, wordt geen financiële tegemoet-koming verstrekt, behoudens in geval van rolstoeltaxivervoer.

  • 3.

    Voor andere dan in lid 1 en 2 genoemde vervoervoorzieningen geldt geen inkomensgrens.

  • 4.

    Het norminkomen in 2009 bedraagt:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar: € 13.919,-

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder: € 12.343,-

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar: € 17.946,-

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 17.026,-.

Artikel 15. Hoogte financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming voor het gebruik eigen auto of bruikleen auto(artikel 23 onder d Verordening) is gebaseerd op:

    · een verplaatsing van 1850 km op jaarbasis

    · een kostendekkende kilometervergoeding ad € 0,419 voor gebruik eigen auto, of € 0,277 voor gebruik bruikleenauto.

    · een eigen bijdrage per kilometer ad € 0,15 die gebaseerd op het zone-tarief voor Wvmo-pashouders.

    Dit leidt tot de volgende financiële tegemoetkomingen op jaarbasis:

    • 1.

      voor het gebruik van de eigen auto € 498,002

    • 2.

      voor het gebruik van een bruikleenauto € 235,00

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming wordt achteraf en per kwartaal uitbetaald.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor individueel gebruik van een taxi of rolstoeltaxi (artikel 23onder d Verordening) wordt uitsluitend op declaratiebasis uitbetaald en is gebaseerd op:

    · een verplaatsing van 1850 km op jaarbasis

    · de kosten van het reguliere taxi/rolstoeltaxitarief per kilometer,

    · het van toepassing zijnde reguliere voorrijdtarief per rit

    · een eigen bijdrage ad € 0,15 per kilometer, gebaseerd op het zone-tarief voor Wmo-pashouders.

  • 4.

    Indien de persoon met beperkingen beschikt over een eigen auto en er de voorkeur aan geeft om deze te gebruiken in plaats van de taxi, kan in plaats van een voorziening als bedoeld in lid 3, een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van de eigen auto of bruikleenauto toegekend worden, waarbij de indicatie “individueel taxivervoer” in stand blijft

  • 5.

    Aanvullende vervoervoorziening: rechthebbenden op een dergelijke voorziening ontvangen 50% van de in lid 1 en lid 3 genoemde financiële tegemoetkomingen.

  • 6.

    Rolstoeltaxivervoer: Indien het inkomen van de persoon met beperkingen de inkomensgrens overschrijdt (artikel 26 Verordening), bedraagt de in lid 3 genoemde financiële tegemoetkoming het verschil tussen het reguliere taxitarief en het rolstoeltaxitarief. Dit geldt zowel voor de kilometerprijs als voor het voorrijdtarief. Op dit verschil wordt geen eigen bijdrage in mindering gebracht.

  • 7.

    Extra financiële tegemoetkoming: Indien de persoon met beperkingen gebruik kan maken van het collectief vervoer, en ook op dit vervoer is aangewezen voor de verplaatsing over de korte afstanden (250-300 meter), kan een extra financiële tegemoetkoming worden verstrekt die wordt afgestemd op de vervoerbehoefte in de directe omgeving, gebaseerd op de eigen bijdrage van één reiszone.

  • 8.

    Aanpassingskosten van de eigen auto: Deze voorziening wordt slechts toegekend indien de aan te passen auto niet ouder is dan vijf jaar. De kosten van de noodzakelijke aanpassingen worden voor 100% vergoed, behoudens algemeen gebruikelijkevoorzieningen.

Hoofdstuk 5 Rolstoelen

 

Artikel 16. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB) voor aanschaf van een rolstoel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier (Bijlage I),

  • 2.

    Het PGB kan worden verhoogd met kosten van individuele aanpassingen.

  • 3.

    Het PGB wordt betaald aan de budgethouder, nadat deze een getekende opdracht-bevestiging dan wel factuur heeft overgelegd.

  • 4.

    Indien een PGB voor aanschaf van een rolstoel wordt verstrekt, wordt ook een PGB voor instandhoudingkosten toegekend (Bijlage I).

  • 5.

    het PGB voor de instandhoudingkosten gaat in op het moment dat de garantie op de voorziening is afgelopen. Indien van toepassing, wordt gedurende de garantieperiode een PGB toegekend ter hoogte van de kosten van een WA-verzekering.

  • 6.

    Het PGB voor de instandhoudingkosten wordt per jaar betaald zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken.

Artikel 17. Sportrolstoel

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf, de reparaties en het onderhoud van een sportrolstoel (artikel 28 onder d Verordening) bedraagt € 2.587,00;

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde budget wordt niet vaker dan eens in de 3 jaar verstrekt;

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde budget kan in het vierde en daarop volgende jaren worden aangevuld met een bijdrage in de onderhoud- en reparatiekosten tot een maximum van € 378,00 per jaar.

Artikel 18. Rijvaardigheidstraining

Indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is, kunnen de kosten van maximaal 3 lessen rolstoel- of rijvaardigheidstraining worden vergoed.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

 

Artikel 19. Indexering

  • 1.

    De Wmo-norminkomens volgen automatisch de aanpassingen van het wettelijk minimumloon en de daaraan gerelateerde normen op grond van de Wet Werk en Bijstand.

  • 2.

    Financiële tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 8 lid 1 en artikel 15 worden jaarlijks geïndexeerd volgens de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 3.

    Persoonsgebonden budgetten volgen de prijsontwikkeling die geldt bij de prijsontwikkeling voor de vergelijkbare voorzieningen in natura.

Artikel 20. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als: Wmo-besluit gemeente Hof van Twente 2009.

  • 2.

    Dit besluit is vastgesteld door het college in hun vergadering van 27 januari 2009 en treedt in werking op 1 januari 2009

  • 3.

    Met ingang van 1 januari 2009 vervalt het Wmo-besluit 2008 (2) van 9 september 2008.

     

     

    Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

    de secretaris, de burgemeester,

     

    Drs. G. Twickler, H. Kok

Bijlage I bij het WMO-besluit gemeente Hof van Twente 2009
  • 1.

    De hoogte van het PGB voor aanschaf van rolstoelen en vervoermiddelen bedraagt

     

    cat. 1 duwwandelwagen voor continu gebruik (met kantelverstelling) € 1.425,-

    cat. 2 handbewogen rolstoel voor incidenteel/kortdurend gebruik (lichtgewicht) € 430,-

    cat. 3 handbewogen rolstoel voor (semi-) permanent/algemeen gebruik € 894,-

    cat. 4 handbewogen rolstoel voor actief gebruik (vouwbaar frame) € 894,-

    cat. 5 elektrische rolstoel voor (semi-) permanent gebruik, in en om huis € 3.071,-

    cat. 6 elektrische rolstoelen voor (semi-) permanent gebruik, binnen/buiten € 4.198,-

    cat. 7 scootmobiel voor buiten en intensief gebruik € 2.362,-

    cat. 8 driewielfiets (14 jaar en ouder) € 1.227,-

  • 2.

    De hoogte van het PGB per jaar voor de kosten van instandhouding van een vervoermiddel of rolstoel bedraagt:

     

    cat. 1 € 73,65

    cat. 2 € 49,00

    cat. 3 € 82,50

    cat. 4 € 82,50

    cat. 5 € 299,-

    cat. 6 € 299,-

    cat 7a € 278,-

    cat.7b € 278,-

  • 3.

    De hoogte van het PGB per jaar voor de kosten van instandhouding van een driewieler (cat. 8) of andere aangepaste fietsvoorziening bedraagt € 71,-.

  • 4.

    De hoogte van het PGB voor aanschaf van trapliften buitenzijde van de trap bedraagt

    • a.

      rechte trap € 2.320,-

    • b.

      rechte trap, horizontale uitloop van rail € 2.915,-

    • c.

      lift met 1 bocht van 90 graden € 3.510,-

    • d.

      lift met 2 bochten van 90 graden € 3.750,-

  • 5.

    De hoogte van het PGB voor aanschaf van spilliften bedraagt

    • a.

      met 1 bocht van 90 graden € 3.510,-

    • b.

      met 2 bochten van 90 graden € 3.750,-

  • 6.

    De hoogte PGB voor instandhouding (reparatie en onderhoud) van trapliften onder 4 en 5 bedraagt € 110,- per jaar.

Toelichting op het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2009.
  • Inleiding.

    Naast een Verordening maatschappelijke ondersteuning en het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning is er ook een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (het Wmo-besluit). In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening moeten worden vastgesteld.

     

    Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden waarvoor de bevoegdheid bij de gemeenteraad ligt. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

     

    Enkele artikelen worden hier toegelicht.

     

  • Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden

     

    Artikel 3 Persoongebonden budget

    Het persoonsgebonden budget (PGB) is de tegenhanger van een voorziening in natura. Een PGB dient zodanig te worden vastgesteld dat daarmee een adequate voorziening kan worden ingekocht.

     

    Verstrekking van een PGB vindt plaats op verzoek van de persoon met beperkingen. Dit vormt normaliter onderdeel van de aanvraag. Een persoon met beperkingen komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet adequaat, dan kan deze persoon een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de persoon met beperkingen verstrekking in de vorm van een PGB plaatsvinden.

     

    De omvang van de HH wordt uitgedrukt in uren, afgerond in decimalen (artikel 11 Verordening). Wordt gekozen de HH verstrekt te krijgen in de vorm van een PGB, dan wordt dat PGB vastgesteld op de omvang van de HH, dus ook in uren. De hoogte van het PGB is dus mede afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren HH.

     

    Het uurbedrag is het uurtarief, zoals dat geldt voor de berekening van de kostprijs van de HH. Dit tarief komt overeen met de contractprijs zoals is overeengekomen met de zorgaanbieders die HH in natura leveren in Hof van Twente. In 2009 zijn deze tarieven € 14,49 (HH1) en € 20,23 (HH2). Deze tarieven zijn vermeld in het eerste lid van artikel 6.

     

    Op deze tarieven wordt vervolgens een percentage (10) in mindering gebracht. Aan de ene kant is een korting rechtvaardig, omdat de budgethouder ten opzichte van een zorg-aanbieder geen of minder overheadkosten (zoals een kantoorpand, en administratieve- en personeelslasten) heeft.

    Aan de andere kant moet een budgethouder kosten maken en inspanningen verrichten om de bij het beheer van een PGB horende taken te kunnen (laten) verrichten. De budgethouder is immers verantwoordelijk voor een deugdelijke administratie, loon(door)betaling, verzekeringen en andere verplichtingen die een PGB met zich meebrengt. Hiervoor wordt een toeslag berekend, zodat dergelijke bijkomende kosten vanuit het PGB kunnen worden voldaan. Per saldo betekent dit dat het PGB wordt vastgesteld op 90% van de uurprijs zoals vastgelegd in artikel 6 van dit besluit.

     

    Budgethouders worden in de gelegenheid gesteld voor het beheer en administratie gebruik te maken van de diensten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Hof van Twente heeft met de SVB een contract hiervoor afgesloten. Budgethouders hebben de keuze hier al dan niet gebruik van te maken. Sluit een budgethouder zich aan bij de SVB, dan is men op die wijze verzekerd van een deugdelijke administratie en een correcte besteding van de PGB-middelen. De kosten van deze dienstverlening brengt de SVB bij de gemeente in rekening. Toekenning van een PGB zoals hierboven beschreven (90%) is dan niet aan de orde, omdat de budgethouders dan een dubbel voordeel zou genieten; zowel ondersteuning door de SVB als ook een bedrag in het PGB wat daarvoor is bestemd. Om die reden wordt in die situaties het PGB vastgesteld op 80% (korting 20% i.p.v. 10%) van de uurprijs zoals vastgelegd in artikel 6 van dit besluit.

     

    Dit alles betekent:

    - HH in natura kost 100% van de uurprijs

    - HH in de vorm van een PGB zonder ondersteuning van de SVB kost 90% van de uurprijs en

    - HH in de vorm van een PGB met ondersteuning van de SVB kost 80% van de uurprijs.

     

    Aan de budgethouder wordt het bruto PGB toegekend en uitgekeerd. Het Centaal Administratie Kantoor (CAK) berekent en int de eigen bijdrage. De berekeningswijze van de eigen bijdrage is vastgelegd in artikel 5 van het Wmo-besluit.

     

    In het 7e lid van artikel 3 is aansluiting gezocht bij de oude AWBZ-systematiek. Ook in de AWBZ was een deel van het netto PGB voor huishoudelijke hulp vrij besteedbaar om te kunnen voorzien in kosten die moeilijk te specificeren zijn (telefoonkosten, kosten voor het inwinnen van deskundig advies, vakantiegeld, af en toe een bloemetje). Vrijstelling betekent dat het vrij te besteden deel van het PGB niet verantwoord hoeft te worden door de budgethouder.

     

    Artikel 4 Betalingsschema

    Uitgangspunt is dat het PGB voor HH vooraf wordt uitbetaald. Op die manier wordt voorkomen dat de budgethouder kosten moet maken en deze pas achteraf vergoed krijgt. Er is gekozen om het PGB steeds per periode van 4 weken uit te keren. Dit sluit aan op de wijze waarop de eigen bijdrage door het CAK wordt opgelegd. Bovendien kunnen wijzigingen in de persoonlijke situatie van de budgethouder snel worden verwerkt, waardoor het risico dat grote bedragen ten onrechte worden betaald en teruggevorderd moeten worden, wordt beperkt.

     

    In geval een PGB voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Deze verplichtingen moeten uiteraard wel worden nagekomen. Het PGB wordt dan nog zodanig lang voortgezet totdat aan deze verplichtingen is voldaan of redelijkerwijs had kunnen zijn voldaan.

     

    Ingeval van misbruik verspeelt de budgethouder het recht op een PGB. Het ten onrechte verstrekte (deel van het) budget wordt dan volledig teruggevorderd.

     

    Achteraf kan een steekproefsgewijze controle plaatsvinden op besteding van het PGB. Dit is vastgelegd in artikel 6 van de Wmo-verordening. De hiervoor noodzakelijke bewijsstukken die de cliënt moet overleggen voor de voorziening HH zijn in ieder geval de betalings-bewijzen aan de zorgverlener, een arbeidsovereenkomst tussen budgethouder en hulpverlener en door beide partijen getekende werkbrieven waaruit het aantal gewerkte uren blijkt.

     

    Artikel 5 Eigen bijdrage

    In artikel 7 van de Verordening en artikel 5 van dit besluit is bepaald dat voor Hulp bij het huishouden een eigen bijdrage is verschuldigd. De berekeningsmethodiek van de eigen bijdrage komt overeen met het landelijke Besluit maatschappelijke ontwikkeling (2 oktober 2006, stb. 450)

     

    Artikel 6 Kostprijs van de voorziening

    De eigen bijdrage kan uiteraard nooit hoger zijn dan de werkelijke kosten van de HH. Dit betekent dat, behalve de maximum berekende eigen bijdrage volgens artikel 5, ook de werkelijke kosten als het ware een maximumgrens aan de te betalen bijdrage door de zorgvrager stellen.

    Dit is vooral van belang voor die zorgvragers die de inkomensafhankelijke toeslag van 15% verschuldigd zijn en geïndiceerd zijn voor een beperkt aantal uren hulp. Om die reden zijn in het eerste lid de uurtarieven voor HH1 en HH2 vermeld.

    Gekozen is om de tarieven te baseren op de laagste uurprijs zoals die door de 3 zorg-aanbieders die ook de HH in natura leveren, is geoffreerd. Dit is voor de zorgvrager de meest gunstige regeling.

     

     

  • Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

    Individuele woonvoorzieningen kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming, in natura en als een PGB worden verstrekt (artikel 13 Wmo-verordening).

     

    Natura-voorzieningen worden veelal in bruikleen verstrekt. De gemeente Hof van Twente heeft hiervoor een overeenkomst met Hulpmiddelen Centrum Noord Oost Nederland (HCNON), als het gaat om o.a. losse douche- en toiletmiddelen en tilliften. Met Liftenfabriek Otto Ooms BV is een contract afgesloten voor de levering van diverse soorten trapliften. In beide overeenkomsten zijn vaste prijzen afgesproken voor voorzieningen.

     

    Een tweede vorm is de toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing, een (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorziening of een uitraasruimte. Voor de hoogte van deze tegemoetkoming is uitgangspunt een door het college goedgekeurde kostenbegroting. De financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing is een forfaitair bedrag.

     

    Kiest een cliënt voor een PGB, dan wordt eveneens aangesloten bij een door het college goedgekeurde offerte. Het PGB is, blijkens artikel 6 lid 1 van de Verordening, de tegen-waarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura. Het PGB kan ook dan worden aangewend voor realisatie van een andere dan de goedkoopst adequate voorziening.

    Hierop uitgezonderd is de situatie dat een PGB wordt gevraagd voor een voorziening waar-voor wij met hetzij HCNON hetzij Otto Ooms BV een contract hebben afgesloten. Indien een budgethouder ervoor kiest voorzieningen, die vallen onder de contracten met genoemde bedrijven, verstrekt te krijgen in de vorm van een PGB, dan wordt de hoogte van het PGB bepaald op de contractprijs, dat wil zeggen de prijs waartegen de gemeente de voorziening kan inkopen (dus inclusief de bedongen korting).

    Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten.

     

    Ook indien het een woonvoorziening in een huurwoning betreft waarbij vaste prijsafspraken met de desbetreffende huurder zijn gemaakt, geldt een andere regeling. In deze gevallen vormt het prijsniveau in deze overeenkomsten het uitgangspunt bij de berekening van het PGB.

     

    Enkele woonvoorzieningen zijn genormeerd, namelijk de financiële tegemoetkoming in kosten van een verhuizing en de woningsanering. Deze voorzieningen worden als een financiële tegemoetkoming toegekend, waarbij de hoogten in de artikelen 8 en 9 van het Wmo-besluit zijn vastgelegd.

     

    De belanghebbende heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt wel nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel:

    • -

      Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk;

    • -

      De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel, waarbij internet aanschaffingen (Marktplaats bijvoorbeeld) uitgesloten worden. Uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om een verantwoorde verstrekking;

    • -

      Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.

     

    Bovenstaande impliceert ook dat het PGB niet in alle gevallen kostendekkend is. Immers, het kan zijn dat een budgethouder niet dezelfde korting kan bedingen als de gemeente. Echter, omdat het niet de bedoeling is dat kosten van een PGB hoger zijn dan een gelijkwaardige verstrekking in natura, achten wij dit inherent aan de keus voor een PGB en derhalve acceptabel. Bovendien hebben wij met HCNON afspraken gemaakt dat budgethouders tegen dezelfde prijs en voorwaarden voorzieningen kunnen aanschaffen als de gemeente dat kan, mits men duidelijk aangeeft een Wmo-budgethouder te zijn. De consulent Zorg maakt deze mogelijkheid bij de behandeling van de aanvraag aan de budgethouder kenbaar.

     

    Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft. Bovendien bestaat dan een reëel inzicht in de datum van aanschaf van een voorziening. Dit is vooral daarom van belang omdat voor diverse voorzieningen ook een PGB voor instand-houdingskosten moet worden toegekend. Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Om dit moment te kunnen bepalen, is de datum van aanschaf van belang.

     

    Instandhoudingkosten:

    Voor reparatiekosten en, indien een voorziening periodiek moet worden onderhouden,onderhoudskosten, wordt een bedrag, zijnde instandhoudingkosten, toegekend. Dit geldt uitsluitend voor voorzieningen die zijn genoemd in artikel 8 lid 5 van dit Wmo-besluit.De hoogte van deze kosten worden gebaseerd op prijzen zoals opgenomen in de overeenkomsten met HCNON en Otto Ooms BV.

    De overige artikelen van dit hoofdstuk spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.

  • Hoofdstuk 4/5 Vervoervoorzieningen en rolstoelen

     

    Artikel 13 en 16 persoonsgebonden budget

    Bij de toekenning van een (individueel) vervoermiddel of rolstoel kan de persoon met beperkingen kiezen tussen een voorziening in natura en een PGB. De gemeente Hof van Twente heeft een overeenkomst met HCNON te Goor voor de levering van vervoermiddelen in natura.

     

    Kiest een zorgvrager voor een voorziening in natura, dan wordt de voorziening aangeschaft bij HCNON, zo mogelijk uit depot, en in bruikleen verstrekt.

     

    Kiest de zorgvrager voor een PGB, dan moet een budget worden toegekend zodat de zorgvrager zelf een adequate voorziening kan aanschaffen en gedurende een periode in stand kan houden.

     

    De goedkoopst adequate voorziening in natura wordt bepaald op de contractprijs met HCNON voor wat betreft de levering van nieuwe voorzieningen.

    In het contract tussen gemeente Hof van Twente en HCNON zijn voor diverse voorzieningen in diverse productgroepen prijzen afgesproken waartegen de desbetreffende voorziening (nieuw) wordt geleverd. In deze prijzen zijn aanzienlijke kortingpercentages verwerkt. Bovendien is per productgroep/categorie een volgorde aangebracht. Deze volgorde is met name gebaseerd op het functionele dekkingspercentage (en daarmee de meeste kans op herverstrekking). Dus per categorie wordt per definitie bij voorkeur de eerstgenoemde voorziening verstrekt.

     

    Teneinde de bepaling van het PGB eenduidig vast te stellen, is ervoor gekozen het PGB baseren op de aanschaf van een nieuwe voorziening (voorkeursvoorziening uit de betreffende productgroep) conform de contractprijzen, dus inclusief bedongen korting. Ook inclusief de standaardvoorzieningen die in de Europese aanbesteding werden geëist. Dit zijn in hoogte verstelbare handvatten en een zitkussen. Bij electrische voorzieningen geldt dat voor de accu’s en de acculader.

    Beschikbaarheid van voorzieningen uit het depot wordt buiten beschouwing gelaten.

     

    Indien de standaardvoorziening niet voldoende adequaat is, wordt het PGB verhoogd met kosten van individuele aanpassingen. De kosten van deze aanpassingen worden gebaseerd op de prijs die Hof van Twente zou moeten betalen indien de voorziening in bruikleen zou worden verstrekt.

     

    De persoon met beperkingen heeft vrijheid in de keuze van een erkende leverancier bij wie hij de voorzieningen wenst aan te kopen. De gemeente stelt nadere eisen aan de kwaliteit en bruikbaarheid van het hulpmiddel.

    • -

      Zo moet een aan te kopen voorziening voorzien zijn van een CE- of GQ-keurmerk;

    • -

      De voorziening dient nieuw aangeschaft te worden in de reguliere handel, waarbij internet aanschaffingen (Marktplaats bijvoorbeeld) uitgesloten worden. Uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om een verantwoorde verstrekking;

    • -

      Bij beschikking kunnen extra voorwaarden worden gesteld.

     

    Artikel 6 lid 4 van de Verordening bepaalt dat het PGB betaalbaar wordt gesteld nadat de persoon met beperkingen een getekende opdrachtbevestiging dan wel factuur heeft overgelegd. Dit betekent dat de besteding van het PGB vooraf wordt gecontroleerd. Op die wijze kan de aanschaf worden gecontroleerd (komt aanschaf overeen met programma van eisen?) en kan de persoon met beperkingen eventueel tijdig erop worden gewezen dat een niet-adequate voorziening wordt aangeschaft.

     

    Een sportrolstoel kan alleen worden toegekend in de vorm van een PGB. De hoogte ervan is vastgelegd in artikel 17 van het Besluit. Verstrekking in natura stuit op bezwaren. Deze voorziening was in de Wvg bovenwettelijk en is dat in de Wmo eveneens. Daarbij is deze voorziening niet meegenomen in het traject van Europese aanbesteding van rolstoelen. Herverstrekking van een sportrolstoel is daarom niet aan de orde en kan deze voorziening alleen in de vorm van een PGB worden toegekend. In het Wmo-verstrekkingenboek is dan ook aangegeven dat de keuzevrijheid niet geldt bij toekenning van een sportrolstoel.

     

    Instandhoudingkosten

    Indien nodig wordt ook een PGB voor de zogeheten instandhoudingkosten toegekend. Dit PGB is bedoeld als bijdrage in kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen. Voor een berekening van deze kosten wordt verwezen naar de contractprijzen, zoals die zijn afgesproken met HCNON. Dit zijn marktconforme prijzen. De hoogte van de instandhouding-kosten zijn opgenomen in bijlage I bij het Wmo-besluit.

    Dit budget gaat in vanaf het moment dat de garantiebepalingen zijn verlopen. Om dit moment te kunnen bepalen, is de datum van aanschaf van belang.

     

    Diverse voorzieningen, zoals scootmobielen en electrische rolstoel voor buitengebruik, moeten wel vanaf de aankoop worden verzekerd. Dus ook gedurende de garantieperiode. Om die reden is in de artikelen 13 en 16 geregeld dat in de garantieperiode het PGB voor instandhouding wordt bepaald op de kosten van een (verplichte) WA-verzekering.