Organisatie | Druten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening gemeente Druten 2012 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Subsidiebeleid |
n.v.t.
Deelverordening Toetsingskader subsidies 2012 - 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 22-10-2015 | Nieuwe verordening | 10-11-2011 Electronisch Gemeenteblad | 11-39 RB |
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de budgetsubsidie: een subsidie, waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht inhoudelijk wil sturen op prestaties en resultaat;
b. de exploitatiesubsidie: een subsidie waarbij de subsidieverstrekker de activiteiten die met de subsidie worden verricht tot stand wil brengen dan wel in stand wil houden, door bij te dragen in het exploitatietekort;
c. de investeringssubsidie: een subsidie in de stichtingskosten of in de kosten ten behoeve van herstel, verbouwing en uitbreiding van gebouwen of inrichtingen;
d. de stimuleringssubsidie: een op grond van een beleidsregel of op grond van art.2, derde lid, vastgestelde regeling verstrekt subsidie, waarbij vrijwilligersorganisaties een subsidie ontvangen voor activiteiten die worden uitgevoerd, op basis van een vaste teleenheid of een andere verdeelmaatstaf;
e. de projectsubsidie: een subsidie ten behoeve van een activiteit, die verricht wordt in het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan;
f. de subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit (ingevolge afdeling 4.2.3 Awb), waardoor de aanvrager een aanspraak krijgt op financiële middelen, mits hij daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteit dan wel de investering verricht, en zich aan de eventueel aan hem opgelegde overige verplichtingen houdt;
g. de subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt (ingevolge afdeling 4.2.5 Awb) ter hoogte van een bepaald bedrag, hetgeen het bestuursorgaan tot uitbetaling verplicht;
h. de directe subsidievaststelling: het vaststellen van de subsidie voor de aanvang van het subsidietijdvak, zonder dat er voorafgaand een subsidieverlening plaatsvindt;
i. de subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening (zie onder f) of van directe subsidievaststelling (zie onder h);
j. het activiteitenplan: een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en de daarmee nagestreefde doelstellingen, en dat tevens de relatie met het gemeentelijk beleid aangeeft;
k. de reserve: het eigen vermogen van de subsidieaanvrager niet zijnde een voorziening, zoals bedoeld in dit artikel onder l;
l. de voorziening: een voorziening als bedoeld in art. 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voorzover deze tijdens het overleg, als bedoeld in art. 12, als zodanig door het college is aangemerkt;
m. het subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze verordening;
n. de gelieerde rechtspersoon: een rechtspersoon die voornamelijk dient ter financiële ondersteuning of buffer van de subsidieaanvrager, tot uitdrukking komend in een of meerdere van de volgende kenmerken:
1. een rechtspersoon waaraan in het verleden door de subsidieaanvrager een groter bedrag dan 1.000 Euro om niet ter beschikking is gesteld, waarover de subsidieaanvrager op enig moment weer de beschikking kan krijgen;
2. een rechtspersoon ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslissende invloed heeft op de besteding van de middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van één of meer bestuursleden;
3. een rechtspersoon, die statutaire bepalingen kent op grond waarvan bij liquidatie gelden aan de subsidieaanvrager kunnen toevloeien;
4. een rechtspersoon, waarbij statutair bepaald is dat deze mede ten doel heeft de subsidieaanvrager financieel te ondersteunen.
De subsidieverstrekking kan naast de in art. 4:25 en art. 4:35 Awb genoemde gevallen geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
a. de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet in belangrijke mate ten goede komen aan ingezetenen van Druten;
b. de gelden niet of in onvoldoende mate zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;
c. de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;
d. de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken; dit geldt niet voor stimuleringssubsidies.
e. de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente.
Geen subsidie wordt verstrekt, indien doelstellingen, activiteiten, statuten of reglementen van de aanvrager dan wel het beoogde gebruik van de subsidie discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, leeftijd of op welke grond dan ook. Onder discriminatie wordt in dit verband niet begrepen onderscheid ter opheffing van maatschappelijke achterstand.
Hoofdstuk 2 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
De inrichting en werkwijze van bestuur en eventuele andere organen van de subsidieontvanger dienen te voldoen aan democratische principes: het personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie activiteiten worden georganiseerd, dienen in de gelegenheid te zijn invloed uit te oefenen op het beleid ten aanzien van de activiteiten.
De inrichting en werkwijze van bestuur en eventuele andere organen van de subsidieontvanger dienen te voldoen aan democratische principes: het personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie activiteiten worden georganiseerd, dienen in de gelegenheid te zijn invloed uit te oefenen op het beleid ten aanzien van de activiteiten.
Bij de indiening van de aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a. een activiteitenplan, met een motivering die kan worden getoetst aan het beleid terzake en aan de in art. 6 genoemde gronden;
b. een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en waarbij de inkomsten en kosten gespecificeerd zijn per activiteit of cluster van activiteiten. Verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;
c. een plan, waarin aangegeven wordt welke voorzieningen de subsidieaanvrager meent te moeten treffen, voor welke doeleinden deze moeten dienen en tot welk bedrag zij deze wenst te vormen;
d. de balans van het voorafgaande jaar met toelichting;
e. een opgave van met de instelling gelieerde rechtspersonen alsmede van de aard van de betrekking met die rechtspersonen.
Het college treedt in overleg met de subsidieaanvrager teneinde tot overeenstemming te komen omtrent de gewenste activiteiten en prestaties, de overige subsidieverplichtingen als bedoeld in artikel 18, en de door de raad te verstrekken subsidie, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.
Indien de raad in afwijking van het voorstel van het college de subsidie verstrekt en de mogelijke consequenties daarvan voor de te leveren prestaties niet met de subsidieaanvrager zijn besproken, vindt daarover alsnog overleg plaats, tenzij van het overleg met goedvinden van de subsidieaanvrager wordt afgezien.
De raad kan voor een langere periode dan een jaar subsidie verstrekken, doch ten hoogste voor vier jaren.
In de subsidiebeschikking wordt aangegeven op welke wijze tot uitbetaling van de subsidie zal worden overgegaan, dan wel voorschotten worden gegeven.
De subsidieontvanger is gehouden de activiteiten te verrichten dan wel de prestaties te leveren zoals deze opgenomen zijn in de subsidiebeschikking of – aanvullend – in de uitvoeringsovereenkomst.
Indien gedurende het subsidiejaar blijkt dat de te verrichten activiteiten dreigen niet plaats te zullen vinden dan wel de te leveren prestaties vermoedelijk niet zullen worden behaald, dient de subsidieontvanger hiervan het college onmiddellijk van op de hoogte te stellen, onder vermelding van oorzaak en genomen dan wel te nemen maatregelen om alsnog te voldoen aan art. 18.
Een financieel verslag, een activiteitenverslag en een verantwoording van de overige subsidieverplichtingen dienen uiterlijk 1 juni van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel drie maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend, te worden ingediend, conform eventueel daartoe door het college vastgestelde richtlijnen.
Indien de subsidieontvanger op jaarbasis een subsidie van 50.000 Euro of meer ontvangt, dient het financieel verslag uiterlijk op 1 juli van het jaar volgend op het subsidiejaar, dan wel zes maanden na afloop van de periode waarvoor subsidie is verleend voorzien te zijn van accountantsverklaring. Art. 4:78 Awb is van overeenkomstige toepassing.
De subsidie kan naast de gevallen, vermeld in art. 4:46, tweede en derde lid Awb, lager worden vastgesteld, indien:
a. is gebleken, dat de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan waarvoor zij is aangevraagd, dan wel verstrekt;
b. de subsidieontvanger feitelijk niet of niet voldoende overeenkomstig zijn doelstellingen werkzaam is en hierin ondanks ontvangen schriftelijke waarschuwing geen verandering brengt;
c. de subsidieontvanger een financieel wanbeleid voert;
d. de instelling bij rechterlijk vonnis is ontbonden;
e. bij de subsidieontvanger conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan;
f. aan de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend;
g. de subsidieontvanger in staat van faillissement is verklaard.
Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen als zich een geval voordoet als genoemd in art. 4:48, lid 1 en art. 4:50, lid 1 Awb, of een geval als genoemd in het vierde lid. In het geval van toepassing van art. 4:50 Awb moet een redelijke termijn in acht worden genomen.
De subsidieontvanger stelt het college onverwijld op de hoogte van de verstrekking van subsidie door een of meer andere bestuursorganen, zoals bedoeld in art. 11, derde lid.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.
Hoofdstuk 4 Exploitatiesubsidies
Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
b. een begroting, omvattende een overzicht van alle voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; verder geeft de begroting een (globale) vergelijking aan met de begroting van het lopende boekjaar en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar;
c. art. 11, tweede lid onder c, d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 5 Investeringssubsidies
Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
a. een kostenspecificatie of -raming van de voorgenomen investering;
b. een plan tot financiering van de investering en de raming van de gevolgen voor de exploitatie, die uit de investering voortvloeien;
c. een beschrijving hoe de investering past binnen het beleid van de gemeente;
d. art. 11, tweede lid onder d en e, en derde tot en met achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen in ieder geval overgelegd te worden:
b. een begroting, omvattende een overzicht van alle geraamde inkomsten en uitgaven van de subsidieaanvrager, voorzover deze betrekking hebben op de activiteiten dan wel de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
In de subsidiebeschikking kan bepaald worden dat binnen een door het college te bepalen termijn na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend, vaststelling van de subsidie plaatsvindt. In dat geval wordt bij de subsidieverlening tevens bepaald op welke wijze en naar welke maatstaven de vaststelling plaatsvindt. De subsidie kan worden vastgesteld binnen de toegestane subsidiabele kosten. Art. 21, derde en vierde lid, is dan van overeenkomstige toepassing.