Organisatie | Hof van Twente |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel terugvordering Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Beleidsregel terugvordering Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2006 | 01-03-2011 | Nieuwe regeling | 06-12-2005 | Onbekend |
Terugvordering van gezinsleden
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegensschuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 8 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
Verplichtingen met betrekking tot de invordering
Tenminste een keer per jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen, indien belanghebbende geen betalingen verricht, dan wel niet aan de betalingsverplichting voldoet. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Tenminste één keer per 2 jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen, wanneer de vordering niet binnen een termijn van 5 jaren kan worden voldaan. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premiesvolksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
In de Wet werk en bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking treedt, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige Beleidsregels en UitvoeringsvoorschriftenTerugvordering Wet werk en bijstand wordt een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2005 te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften.
Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.
De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen.
Een belangrijk beleidsuitgangspunt is dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.
Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden.
De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om ter zekerheid voor de terugbetaling van bijstand die met inachtneming van artikel 50 als geldlening wordt verstrekt een zekerheidsrecht in de vorm van hypotheek op de woning (of pandrechtop de woonwagen of woonschip) van de belanghebbende te vestigen. Dit sluit aan bij de uitvoeringspraktijk (krediethypotheek) onder de Abw. Nieuw is dat de verplichting om bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen onder de WWB ook geldt ingeval van een eigen bewoonde woonwagen of woonschip met voldoende overwaarde.
Voor de uitvoeringsregels van de onder de WWB te vestigen bijstandshypotheek (of pandrecht) wordt verwezen naar artikel 2 van deze beleidsregels.
Vestigen krediethypotheek of pandrecht
Het Besluit krediethypotheek bijstand vervalt per 1 januari 2004. In het besluit staan uitvoeringsregels, o.a. met betrekking tot rente en aflossing, tijdelijke beëindiging van de bijstand, verkoop van de woning etc.
Deze blijven wel nog van kracht voor de gevallen waar de krediethypotheek is gevestigd vóór inwerkingtreding van de WWB (artikel 12, lid 1, Invoeringswet WWB). De uitvoeringsregels in het Besluit krediethypotheek bijstand hebben in de uitvoeringspraktijk onder de Abw goed gefunctioneerd. Er is geen aanleiding het beleid na invoering van de WWB ingrijpend te wijzigen. Daarom de regels van het Besluit krediethypotheek bijstand behoudens een paar wijzigingen overgenomen in het Besluit bijstandshypotheek (Zie Besluit Bijstandshypotheek in bijlage of leidraad Vorderingen Enschede)
Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit
Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.
De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.
indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.
Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve in alle redelijkheid kunnen hebben nagaan dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.
Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.
Ten onrechte verleende bijstand
De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB, dwingend geformuleerd.
bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en artikel 2 van de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.
aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.
Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, even als bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege(automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering totstand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond vanartikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.
er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte bijstand is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.
Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte bijstand is verleend inafwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor ineen eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e.
Terugvordering van gezinsleden
Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezins bijstand is verleend, maar wel als gezins bijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.
, de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.
, de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.
Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waar i néén (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
Afzien van het terugvorderingsbesluit
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook welk wijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder. In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Hiertoe is artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in deze beleidsregel. De WWB kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag.
Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toe doen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.
In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens en dringende reden (zie artikel3). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.
Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk)kwijt te schelden.
In deze beleidsregel is artikel 78a Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. Dit is noodzakelijk om het gemeentelijke kwijtscheldingsbeleid met ingang van 1 januari2005 te continueren. Een dergelijke bepaling komt in de nieuwe WWB niet meer voor.
Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting
Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid dat na de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid (1 augustus 1998) isgeformuleerd kan op deze wijze per 1 januari 2004 worden gecontinueerd. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Overigens wordt met de onder 12. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vaststaat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.
Kwijtschelding op overige gronden
Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk om op andere gronden een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle afronding van een reïntegratietraject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan scholing of sociale activering.
Verplichtingen met betrekking tot de invordering
In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag alsbetalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.
Burgemeester en wethouders verrichten, afhankelijk van het al dan niet nakomen van de aflossingsverplichting en de termijn waarbinnen kan worden afgelost, onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Als wijzigingen in het inkomen daartoe aanleiding geven kan van genoemde frequenties worden afgeweken.
De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel.
De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed. Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het BurgerlijkWetboek.
Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan: er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het overen weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald,worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;
er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;
, er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen.
Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;
, bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet
, verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten)
en uitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van hetWetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.
- de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt
- hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven
- de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente
- door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente
- de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennis-geving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur.
Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbankvragen het beslag op te heffen.
Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 18. genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van de hoofdsom.
Overeenkomstig het bestaand beleid is dit 10% van de restsom waarbij geen afzonderlijke rente wordt gerekend. Een minimum in rekening te brengen bedrag was € 12,00. Het is redelijk dit minimum bedrag stellen op € 15,00 (is gelijk aan 10% van het bij punt 6 genoemde minimum terugvorderingsbedrag).
In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.