Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sint-Michielsgestel

Verordening voorzieningen WMO gemeente Sint-Michielsgestel 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSint-Michielsgestel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen WMO gemeente Sint-Michielsgestel 2012
CiteertitelVerordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpverordening wmo

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Met de nieuwe geactualiseerde en gekantelde Wmo-verordening verschuift de dienstverlening van claimgericht naar meer oplossingsgericht, wordt de regierol door de gemeente genomen en blijft maatwerk, door middel van een arrangement, uitgangspunt.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2014nieuwe regeling

10-11-2011

De Brug, 1 december 2011, website

Raadsbesluit 10-11-2011, index 12.000

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen WMO gemeente Sint-Michielsgestel 2012

De raad van de gemeente Sint-Michielsgestel;

 gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van ;

 gelet op ; 

                                                    B E S L U I T :

 

  • 1.

    “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2012”  vaststellen per 1 januari 2012;

  • 2.

    Na vaststelling van de onder punt 1 genoemde verordening de huidige “verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel (in werking v.a. 1 juli 2009) per 1 januari 2012 intrekken;

 De raad voornoemd.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

College van burgemeester en wethouders.

Lid 3. Compensatieplicht

Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

Lid 4. Aanmelding

Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

Lid 5. Gesprek

Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

Lid 6. Aanvraag

Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzie-ningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

Lid 7. Belanghebbende

Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

Lid 8. Psychosociaal probleem

Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan moge-lijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand onder-vindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving.

Lid 9. Algemene voorziening

Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraag-procedure.

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een be-perking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten.

Lid 11. Collectieve voorziening

Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Lid 12. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

Lid 14. Individuele voorziening

Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

Lid 16. Voorziening in natura

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een belanghebbende krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren.

Een financiële tegemoetkoming kan, maar hoeft niet kostendekkend te zijn. Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming.

Lid 19. Mantelzorger

Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

Lid 20. Sociaal netwerk

Met sociaal netwerk wordt bedoeld het gezin, familie en andere sociale relaties (bijvoorbeeld vrienden, buren, vereniging, kerkgenootschap), in de buurt van belanghebbende. Deze mensen kunnen, waar nodig, onder-steuning en mantelzorg verlenen.

Lid 21. Zelfredzaamheid

Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Lid 22. Maatschappelijke participatie

Maatschappelijke participatie heeft dezelfde betekenis als het begrip "deelname aan het maatschappelijk verkeer"

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

Artikel 1. Algemeen.

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over re-sultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010.

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project “De Kanteling” en is als brochure onder de titel “Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe model-verordening Wmo” uitgebracht. In de beleidsregels zullen diverse teksten vanuit deze brochure integraal worden opgenomen.

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    a.   De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    b.   De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    c.   Belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het Wmo-loket WegWijs van de gemeente Sint-Michielsgestel door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2.

    Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan dienen als aanvraagformulier, als bedoeld in artikel 7 lid 3.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden .

  • 2.

    Als iemand op een andere manier een aanvraag wil indienen (via de telefoon of op een andere manier), wordt dit per omgaande schriftelijk (via een gespreksverslag, het arrangement) bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

  • 3.

    Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Algemeen.

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet.

Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 8. Het maken van een afweging

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoons-kenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn en het sociaal netwerk van belanghebbende, worden (als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden) eerst beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis (1e resultaat)

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis (2e resultaat)

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het nor maal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de

    woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag van € 10.000,00 te boven gaat.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Een verhuiskostenvergoeding kan dan wel verstrekt worden.

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (3e resultaat)

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levens-middelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, als mede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding (4e resultaat)

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (5e resultaat)

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het , zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen, vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning (6e resultaat)

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mo-gelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (7e resultaat)

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootermobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belang-hebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aan-zien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten (8e resultaat)

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3.

    Voor zover belanghebbende niet in staat is tot deelname aan sportactiviteiten op recreatief niveau, zonder een middel dat is aangepast aan zijn beperkingen en bedoeld voor deze activiteiten, kan een individuele voorziening worden getroffen. Deze vergoeding wordt in principe eens in de 5 jaren beschikbaar gesteld (theoretische afschrijvingstermijn). Na genoemde 5 jaren wordt, bij een herhalingsaanvraag, onderzocht of de verstrekte individuele voorziening daadwerkelijk ook aan vervanging toe is.

  • 4.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 5.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    a. welke de te treffen voorziening is;

    b. wat de duur is van de verstrekking is;

    c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

    d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

    e. dat bij “niet-gebruik”belanghebbende dit meldt aan het college. De voorziening wordt dan beëindigd en ingenomen.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 19. Overwegende bezwaren

  • 1.

    Overwegende bezwaren van individuele aard

    Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget als aannemelijk is dat dit budget niet kan of zal worden aangewend voor het te besteden doel.

  • 2.

    Overwegende bezwaren van algemene aard

    Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget als het collectief vraagafhankelijk vervoer voor de aanvrager een adequate voorziening is.

Artikel 20. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd

    • 1.

      Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden.

    • 2.

      Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen.

    • 3.

      Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is.

    • 4.

      Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 21. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      Voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    • b.

      Wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      Of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

    • d.

      Wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

    • e.

      Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      wonen in een geschikt huis;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2.

    De verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een voorziening verschuldigd is, bedragen tezamen niet meer dan de bedra-gen genoemd in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

     

    Voor de jaarlijkse indexering sluit de gemeente Sint-Michielsgestel aan bij de ministeriële regeling die de bedragen genoemd in artikel 4.1 van dit Besluit jaarlijks wijzigt.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 23. Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt voor:

  • a.

    Een voorziening voor het wonen in een schoon en leefbaar huis: maximaal 8 weken.

  • b.

    Een voorziening voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: maximaal 8 weken.

  • c.

    Een voorziening voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding: maximaal 8 weken.

  • d.

    Een voorziening voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: maximaal 8 weken.

  • e.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis:

    • 1.

      als het gaat om een voorziening waarvoor geen bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 8 weken;

    • 2.

      als het gaat om voorzieningen waar wel bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 24 weken;

    • 3.

      als het gaat om complexe voorzieningen waar bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden en/of zaken spelen ten aanzien van aanpassingen/ontheffingen bestemmingsplannen: maximaal 39 weken.

  • f.

    Een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning: maximaal 8 weken.

  • g.

    Een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: maximaal 8 weken.

  • h.

    Een voorziening voor het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan sociale verbanden aangaan: maximaal 8 weken.

Artikel 24. Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

    • b.

      De te verstrekken voorziening als de adequaatst goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

    • b.

      Indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Sint-Michielsgestel.

    • c.

      Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als adequaatst goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

    • d.

      Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten.

Artikel 25. Advisering

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

  • a.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

  • b.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Artikel 26. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 27. Intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

    • b.

      Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 28. Terugvordering

  • 1.

    Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen en/of verlagen.

Artikel 31. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daar-toe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de inwerking-treding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • a.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • b.

    Bepalingen van deze verordening blijven tot 26 maart 2012 (3 periodes van 4 weken) buiten toepassing wanneer deze bepalingen belanghebbenden, die op grond van de “verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel” (2009) een of meerdere individuele voorzieningen hebben, in een nadeliger positie brengen.

  • c.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag op grond van de “verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Sint-Michielsgestel” (2009) is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, is het daarop geldend recht ten tijde van de aanvraag van toepassing.

Artikel 33. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Sint-Michielsgestel 2012”

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Sint-Michielsgestel, gehouden op 10 november 2011,

De raad voornoemd,

Voorzitter Griffier

Mr. J.C.M. Pommer N.A. Hoogerbrug – van de Ven

Nota-toelichting  

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING OP DE  “Verordening voorzieningen wmo gemeente sint-michielsgestel 2012”

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Lid 1. Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

Lid 3. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:       

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van hetCollege gericht moet zijn.

 

Het is, gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo, in beginsel aan de gemeenteraad en (gelet op artikel 4 van de Wmo) aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

 

Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

 

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot navolgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter com-pensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ten einde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

 

 

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kun-nen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te ver-plaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maat-regelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt:

“Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.” (zie over dit laatste verder bij artikel 19. “Overwegende bezwaren”).

Lid 4. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enzovoort. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening.

 

Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Lid 5. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen, collectieve voorzieningen en het sociaal netwerk van de belanghebbende, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen.

 Lid 6. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het mag duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

 

De aanvraag wordt altijd schriftelijk gedaan.

Lid 7. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Lid 8. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft (volgens de parlementaire behandeling) dit begrip een heel specifieke betekenis.

Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandig-

heid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Lid 9. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet be-stemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; maar ze zijn door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden kunnen zijn:

Ÿ    De dagrecreatie voor ouderen

Ÿ    De sociale alarmering

Ÿ    De bezorgservice van supermarkten, de vrijwillige boodschappenhulp

Ÿ    De maaltijdservice, eetpunten en de wijkrestaurants

Ÿ    Klussendienst , de services die dienstenpakketten bieden

Ÿ    De (ramen)wasservice

Ÿ    De rolstoelpools en scootmobielpools voor incidentele situaties

Ÿ    De kort durende huishoudelijke hulp

Ÿ    Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

 

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bij-dragen/eigen aandeel gelden niet.

Lid 10. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatievakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden. Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

 

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn; een fiets of tandem met trapondersteuning, airconditioning, automatische transmisie, rechter buitenspiegel, stuurbekrachtiging, trekhaak, inductie- en keramische kookplaten, douche, thermosstatische kranen, verhoogd toilet of toiletbrilverhoger, toilet op begane grond en op slaapverdieping, wasdroger, een-hendel mengkraan, het vervangen van een bad enzovoort.

 

Maar ook een auto is tegenwoordig een algemene voorziening. Immers ook mensen met een minimum inkomen, met of zonder beperking, slagen er in (zelfredzaamheid) een eigen auto te rijden. Voor mensen die tegenwoordig geen eigen auto hebben is dat veelal een principiële keuze. Een vergoeding voor het gebruik van een eigen auto valt daardoor niet langer meer onder de strekking van de Wmo.

 

Primaat collectief vervoer en andere vervoersvoorziening

Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht, wanneer hij niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken. Het primaat ligt bij verlening van de collectieve vervoersvoorziening (Regiotaxi) zonodig in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. Indien op basis van een medische indicering blijkt dat een Wmo-vervoersvoorziening noodzakelijk is en aan-vrager gebruik kan maken van de Regiotaxi, doch uit eigen vrije keuze een andere vervoersvoorziening kiest worden de meerkosten boven het geldende vervoersplafond voor rekening van aanvrager gebracht. De invorderende partij is de gemeente en niet de betreffende leverancier”. Steeds is de adequaatst goedkoopste compenserende oplossing uitgangspunt.

Lid 11. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (CVV) het meest duidelijke voorbeeld. CVV is echter geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Lid 12. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.

Lid 13. Wettelijk voorliggende voorziening

Te bereiken voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop met aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, en de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

 

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

Lid 14. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 15. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangs-punt heeft een verplichtend karakter.

 

Het is de normale, dagelijkse die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

 

Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden / lange werktijden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

 

Wat van minderjarige kinderen verwacht mag worden wordt opgenomen in de toelichting bij artikel 9.

Lid 16. Voorziening in natura

Behoeft geen toelichting.

Lid 17. Persoonsgebonden budget

Behoeft geen toelichting.

 

Lid 18. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een belanghebbende krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren.

 

Een financiële tegemoetkoming kan, maar hoeft niet kostendekkend te zijn. Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming.

Lid 19. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b: mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

 

Lid 20. Sociaal netwerk

Hier is toegelicht wat wordt verstaan onder sociaal netwerk. Daar waar inzet van leden van het sociaal netwerk mogelijk is, wordt er geen individuele voorziening toegekend. Daarom is inzet van familie met een persoons-gebonden budget niet mogelijk.

 

Lid 21. Zelfredzaamheid

De Wmo geeft geen definitie van het begrip zelfredzaamheid. Volgens de regering biedt het normale taalgebruik hiervoor voldoende houvast, ook als interpretatiekader voor de rechterlijke macht.

 

Een nadere omschrijving of een normering zou belemmerend kunnen werken voor het leveren van maatwerk en afstemming op de lokale en individuele omstandigheden aldus de regering (EK 2005-2006, 30 131, E, bijlage 1). In de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot invoering van de compensatieplicht (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65) wordt onder zelfredzaamheid verstaan: “het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken”. 

 

Wel is duidelijk dat het college (o.g.v. artikel 4.2. Wmo) rekening houdt met de persoonlijke kenmerken en behoeften van de aanvrager voor voorzieningen(….) alsmede de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

 

Gemeenten kunnen op basis daarvan dus rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiele zin de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Bij de toe-passing van dit artikel zegt de gemeente; “als gemeente hoeven wij niets te doen, want u kunt het zelf best betalen en daarmee is de compensatieplicht niet meer aan de orde….

 

Op 1 september 2011 is met uw raad, en eerder met de Adviesraad Wmo, besproken dat wij (om de Wmo op de langere termijn betaalbaar te houden) op dat punt de juridische grenzen willen gaan opzoeken zonder het belang van de burger te kort te willen doen.

Het samen met de burger maken van een Wmo-arrangement (vraag verhelderen, adviezen geven en oplossingen aanreiken o.b.v. Het Gesprek) wil niet zeggen dat die voorgestane oplossingen daarmee ook voor rekening van de individuele Wmo-voorzieningen komen.

 

Hoe de gemeente daar op termijn vorm aan gaat geven is op dit moment nog niet duidelijk. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende zaken;

  • - In welke situaties kijken we naar de financiele capaciteit? Bij welk inkomen?

  • - Kunnen we iets met de verhouding tussen inkomen en reguliere noodzakelijk uitgaven?

 

Veel ouderen geven weinig uit, ze gaan niet of nauwelijks meer op vakantie, maar hebben wel dure voorzieningen nodig zoals een scootmobiel, rolstoel, traplift op een (dure) woningaanbouw. Als we dan rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften enerzijds en met de financiele capaciteit anderzijds, zouden we misschien iets kunnen doen met dat inkomen.

Overigens worden veel voorzieningen financieel steeds meer voor de mensen bereikbaar. Op bijvoorbeeld marktplaats of bij de (huidige) leveranciers van hulpmiddelen worden goede 2e hands hulpmiddelen aan-geboden voor een lage prijs. Om er achter te komen “wat” er binnen dit spanningveld allemaal mogelijk is zullen we met interesse de jurisprudentie hierover volgen.

 

Lid 22. Maatschappelijke participatie

De Wmo geeft geen definitie van het begrip maatschappelijke participatie. Volgens de regering biedt het nor-male taalgebruik hiervoor voldoende houvast, ook als interpretatiekader voor de rechterlijke macht.

 

Een nadere omschrijving of een normering zou belemmerend kunnen werken voor het leveren van maatwerk en afstemming op de lokale en individuele omstandigheden aldus de regering (EK 2005-2006, 30 131, E, bijlage 1). Echter in de nadere memorie van antwoord heeft de regering aangegeven dat het begrip "maatschappelijke participatie" dezelfde betekenis heeft als het begrip "deelname aan het maatschappelijk verkeer" (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 59). Daarbij is aangegeven dat met maatschappelijk verkeer de omgang met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband wordt bedoeld. Er wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van bood-schappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen.

 

Normale deelname aan het maatschappelijk verkeer: In de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot invoering van de compensatieplicht wordt onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer in ieder geval verstaan (TK 2005-2006, 30 131, nr. 65):

  • - het kunnen voeren van een huishouden;

  • - het normale gebruik van een woning;

  • - het zich in en om de woning kunnen verplaatsen;

  • - het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen;

  • - het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven.

 

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

 

Artikel 1. Algemeen Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

 

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties namelijk;

  • - wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening;

  • - wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandig-heden die een nieuw gesprek rechtvaardigen;

  • - of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

 

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uit-gebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoor-deeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen wor-den vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

 

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook  mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, het geen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

 

Als een aanmelding is gedaan wordt binnen 3 werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op.

 

Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

 

Artikel 5. Het gesprek

 

1.         Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

 

Tijdens het gesprek wordt (geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd) een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadruk-kelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

Ÿ    De beperking, het chronisch psychische probleem of het psychosociale probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

Ÿ    De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

Ÿ    De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

Ÿ    De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Ÿ    Het geen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

Ÿ    De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, zijn sociaal netwerk, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

Ÿ    De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

 

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

 

Het is van belang dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven. Er wordt voor gekozen (in bepaalde situaties) dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat ver-volgens voor akkoord wordt getekend. Zo kan het verslag, mits compleet en daar waar gewenst (bijvoorbeeld bij spoedzaken), later als aanvraag worden gebruikt indien er individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

 

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn.Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

 

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onder-zoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

 

2. Artikelgewijs

Het gesprek kan bij belanghebbende thuis worden gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is:

  • - het is de vertrouwde omgeving van betrokkene,

  • - een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional,

  • - het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enzovoort.

 

Een bezoek thuis zal de intaketijden met 20% doen toenemen (bron: VNG) en daarmee direct ook een extra werkdruk leggen bij de huidige WegWijs-formatie. In de notitie “Kantelen vanuit een visie…...bezuinigen met beleid” (op 1 september 2011 met de raad besproken) is helder gemaakt dat er met het vanaf het 1e moment nemen van de regierol meerdere effecten zijn te bereiken. Wij denken met “sturing-aan-de-voordeur”, met het voeren van een integraal beleid (met meerdere disciplines samen tegelijk naar oplossingen zoeken) en leveren maatwerk de Wmo in zowel de kwaliteit als de betaalbaarheid naar de toekomst te kunnen borgen (lees: investeren…is genereren).       

 

Het is ook mogelijk dat het gesprek plaatsvindt op de locatie van het loket WegWijs. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is. Dan kunnen de gestelde einddoelen van het gesprek (arrangement) niet worden gehaald, het- geen ongewenst en niet efficiënt is. 

 

Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

 

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

 

Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

 

Artikel 6. Het verslag.

Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Dit verslag zal meestal niet ter plekke gemaakt worden. In veel gevallen zal het ongewenst zijn het gesprek met een laptop ter plekke vast te leggen: deze manier van werken zal het gesprek wellicht negatief beïnvloeden, omdat het maken van het verslag een te grote rol in het proces van het gesprek zal gaan spelen. De professional zal volledig aan het gesprek moeten kunnen deelnemen.

 

Het lijkt een betere oplossing om per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en die op papier te zetten. Belanghebbende zal deze aante-keningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag moet binnen 5 werkdagen beschikbaar worden gesteld.

 

Belanghebbende heeft de mogelijkheid (eventueel) in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

 

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

 

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht  dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

 

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend de gemeente deze indiening ziet als een reactie en deze vervolgens schriftelijk moet bevestigen, onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier, om deze aanvraag formeel te maken. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld, ondertekend en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

 

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend,  Dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

 

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Algemeen.

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet.

 

Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

 

In paragraaf 2 wordt per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

 

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

 

Paragraaf 1. Algemene regels

Artikel 8. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen.

 

Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt.

 

Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het college kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

 

Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn (waaronder ook begrepen het sociaal netwerk), eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

 

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

 

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 9. een schoon en leefbaar huis (1e resultaat)

In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maat-schappij.

 

Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt.

 

Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

 

In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser.

Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geac-cepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp.

Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

 

Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de com-pensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is.

 

Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan.

 

Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

 

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Niet gewend zijn huis-houdelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie.

 

Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kin-deren, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

 

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • - huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden

  • - huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. Opruimen, tafel dekken / afruimen, afwassen / afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien)

    - huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen ook helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (zie boven) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen)

  • - huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dat wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimten, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en / of de verzorging van jongere kinderen tot hun taken behoren.

  • - Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de belanghebbende uitvalt.

 

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

 

Hetzelfde geldt voor de in artikel 7 lid 2 gestelde uitzondering bij voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

 

Artikel 10. Wonen in een geschikt huis (2e resultaat)

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning.

Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschik-bare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

 

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplos-singen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

 

Het bereiken van balkon of tuin valt onder het begrip “een geschikte woning”. Het inrichten van een tuin valt buiten dit kader.

 

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager.

 

Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

 

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. De inzet van een woonunit zal met name bij het eigen woningbezit een belangrijk item tijdens het gesprek zijn.

 

Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders.

 

In andere situaties zal waar mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

 

Lid 3.

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

 

Lid 4.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

 

Als blijkt dat de adequaatst goedkoopst compenserende voorziening een verhuizing is en de geschikte woning is beschikbaar of komt op korte termijn beschikbaar (en aanvrager wil toch niet verhuizen) dan krijgt aanvrager geen verhuiskostenvergoeding. Ook de kosten (hoe minimaal ook) voor het aanpassen van de huidige woning worden in deze situatie niet vergoedt op grond van de Wmo. Voorwaarde hierbij is wel dat de gemeente een zorgvuldig gesprek heeft gevoerd, een zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en zorgvuldig de compensatieplicht heeft gewogen.

 

Als aanvrager over eigen middelen beschikt zou bijvoorbeeld van een verhuiskostenvergoeding kunnen worden afgezien (zelfredzaamheid).

 

Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (3e resultaat)

Lid 1:

Dit lid beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn.

 

Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, de burenhulp of vrijwilligersdiensten, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

 

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aan-vrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met me-dische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, gebruik van maaltijden in een wijkrestaurant, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het (met behulp van een vrijwilliger of anderszins) zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

 

Lid 2.

Dit lid stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het in-zetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal “adequaat-goedkoopst-compenserend” leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3.

Bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

 

Lid 4.

Bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

 

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding (4e resultaat)

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kle-ding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing.

 

Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet perse via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

 

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

 

Lid 3 en 4.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen (was- en strijkservice, stomerij) zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voor-zieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk, ook in relatie tot het bestedings-niveau van belanghebbende.

 

Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (5e resultaat)

Lid 1. Spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan

bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

 

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

 

Lid 2.

Biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen.

Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz. Vanzelfsprekend zal ook bezien moeten worden of de ouder(s) met het opnemen van ouderschapsverlof, zorgverlof of calamiteitsverlof zelf hun kinderen kunnen verzorgen. Ook kan van dit verlof gebruik worden gemaakt om definitieve oplossingen te vinden.

 

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een indi-viduele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

 

Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning (6e resultaat)

Lid 1.

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat.

Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op be-zoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijk-heid.

 

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

 

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

 

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagel-vaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

 

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken. Het kunnen ver-plaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Het is namelijk mo-gelijk dat de kosten dan twee voorzieningen samen lager liggen als de realisatie van een nieuwe voorzieningen (afweging: adequaatst goedkoopst compenserend).

 

Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

 

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulp-middelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

 

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uit-gangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

Lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op an-dere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

 

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (7e resultaat)

Lid 1.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet-gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Lid 2.

De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaat-singen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten.

 

 

Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys  regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf  het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 5 OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

 

Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt) en om op bezoek kunnen gaan.

 

Op dit moment is niet duidelijk of medisch vervoer, voor zover niet vergoed door de zorgverzekering onder de compensatieplicht van de Wmo valt. Naar aanleiding van jurisprudentie hebben de 4 vervoersregio’s voor het vraagafhankelijke vervoer (Regiotaxi en Taxihopper) in de provincie Noord-Brabant een brief verzonden naar de staatsecretaris om duidelijkheid te krijgen. De gemeenten wachten nog op een antwoord. Tot nader bericht wordt daarom het medische vervoer nog binnen de Regiotaxi gedoogd.

 

Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

 

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

 

Lid 3 en 4.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootermobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangs-punt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

 

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten (8e resultaat)

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

 

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem op-gelost worden. 

 

Lid 3.

Het college wil belanghebbende in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan sportactiviteiten op recreatief niveau. Indien hiervoor extra kosten moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een sportrolstoel, kan het college hiervoor een financiële tegemoetkoming verstrekken.

De frequentie en hoogte van deze tegemoetkoming in de kosten worden opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning.

 

Lid 4 en 5.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

 Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden van voorzieningen “in natura” of een “persoonsgebonden budget” zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo.

De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

 

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 18. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten.

 

Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

 

 

Lid 2.

Geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

 

 Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 19. Overwegende bezwaren

 

Algemeen

De keuzevrijheid van de belanghebbende tussen de voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Dit lijdt uitzondering indien er overwegende bezwaren bestaan tegen deze keuzevrijheid (artikel 6 lid 1 Wmo). Het college bepaalt of er sprake is van overwegende bezwaren (CRvB 14-07-2010, nr. 08/5298 WMO). Daarbij geldt dat de gemeente niet lichtvaardig mag besluiten tot het achterwege laten van de keuzemogelijkheid (EK 2005-2006, 30 131, E, p. 4).

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat overwegende bezwaren individueel en algemeen kunnen zijn (Handelingen EK 2005-2006, nr. 34, p. 1654). Zie respectievelijk I7.2.3.2 (individuele aard) en I7.2.3.3 (algemene aard).

Lid 1  Overwegende bezwaren van individuele aard

Bij overwegende bezwaren van individuele aard gaat het om in de persoon gelegen bezwaren. Daarvan kan sprake zijn in gevallen dat het zeer twijfelachtig is dat de belanghebbende een persoonsgebonden budget besteedt aan datgene waar het voor gegeven is. Daarbij kan worden gedacht aan mensen met bijvoorbeeld manische buien of verslavingsproblematiek. Als deze mensen echter een goed netwerk hebben die voor hen het beheer kan verzorgen, kan een persoonsgebonden budget als keuze beschikbaar blijven (TK 2005-2006, 30 131, nr. 31, p. 3). De staatsecretaris heeft opgemerkt dat een persoonsgebonden budget moet kunnen worden geweigerd als dat in het belang van de cliënt is (bijvoorbeeld drugsverslaafden, psychoten) (TK 2005-2006, 30 131, nr. 97, p. 2).

Indien de belanghebbende ten tijde van de aanvraag schulden heeft waardoor het risico bestaat op beslaglegging op het verstrekte budget, kan het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat overwegende bezwaren in de zin van (thans) artikel 6 lid 1 Wmo bestaan tegen het bieden van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (Rechtbank Zwolle-Lelystad 05-12-2008, nr. AWB 08/1046). Het onderscheid dat hiermee wordt gemaakt tussen personen mét en personen zónder schulden acht de rechtbank gerechtvaardigd gelet op het belang van het college dat een verstrekt budget ook zeker wordt gebruikt voor de voorziening waarvoor dat budget is aangevraagd.

Lid 2  Overwegende bezwaren van algemene aard

Uit de parlementaire behandeling (o.a.  (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 19 en 20) blijkt dat overwegende bezwaren - uitsluitend in geval van een systeem van collectief vervoer - ook algemeen van aard kunnen zijn en kunnen berusten op doelmatigheidsoverwegingen (zie CRvB 28-10-2009, nr. 08/7031 WMO, CRvB 28-10-2009, nr. 08/7118 WMOCRvB 28-10-2009, nr. 08/7382 WMO en CRvB 14-07-2010, nr. 08/5298 WMO). Daaronder kan worden begrepen de overweging dat een veelvuldig beroep op persoonsgebonden budgetten het instandhouden van een systeem van collectief vervoer kan ondergraven (Handelingen Eerste Kamer p. 34-1654).  

De CRvB oordeelt dat uit de kamerstukken blijkt dat de wetgever de beoordeling of er sprake is van overwegende bezwaren, ook met betrekking tot het collectief vervoer, aan de gemeenten laat, omdat het niet mogelijk is in het algemeen aan te geven welk financieel risico gemeenten precies lopen wanneer zij collectieve diensten aanbesteden en de belanghebbenden met een persoonsgebonden budget kiezen voor andere voorzieningen of aanbieders (CRvB 14-07-2010, nr. 08/5298 WMO).

Ingevolge de artikelen 3:46 en 7:12 Awb moet een besluit respectievelijk een beslissing op bezwaar berusten op een deugdelijke motivering. Daaruit vloeit voort dat een beslissing van het college, inhoudende dat er overwegende bezwaren bestaan tegen het bieden van een keuze voor een persoonsgebonden budget als alternatief voor het collectief vervoer, moet berusten op relevante feiten en omstandigheden (CRvB 14-07-2010, nr. 08/5298 WMO).

De gemeente Sint-Michielsgestel heeft overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een financiële tege-moetkoming dan wel een pgb voor een vervoervoorziening als de Regiotaxi ’s-Hertogenbosch een adequate compensatie biedt aan de belanghebbende. De kosten van de regiotaxi bedragen ongeveer € 350,00 per jaar per persoon. Een persoonsgebonden budget waarmee men 2000 kilometers kan reizen kost € 580,00 bij gebruik van een eigen auto en voor een reguliere individuele taxi loopt dit verder op. Indien de huidige gebruikers van het collectief vervoer zouden mogen kiezen voor een persoonsgebonden budget heeft dit niet alleen behoorlijke financiële gevolgen voor de gemeente, maar loopt ook het voortbestaan van het collectieve vervoerssysteem gevaar.

 

Artikel 20. Inhoud beschikking

Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

 

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen.

Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht. Ook wordt in de beschikking vermeld dat de voor-ziening, niet zijnde hulp bij het huishouden, eigendom blijft van de gemeente.

 

Indien belanghebbende overlijdt, naar een adres buiten onze gemeente verhuist of als de voorziening niet meer gebruikt kan worden moet deze voorziening ingeleverd dan wel worden overgedragen naar de Wmo in de nieuwe woonplaats c.q. de AWBZ-instelling.

 

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschik-king op zal leggen.

 

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1.

Bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeldt wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het tebereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden.

Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

 

Lid 2.

De gemeente Sint-Michielsgestel vraagt voor alle voorzieningen een eigen bijdrage c.q. een eigen aandeel, in casu ook bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming.

Hiervoor gelden de regels zoals opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Sint-Michielsgestel.

 

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Lid 1.     Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de in dit lid genoemde resultaten.

 

Lid 2.    De verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke onder-steuning dat bij de toekenning van een voorziening verschuldigd is, bedragen tezamen niet meer dan de bedragen genoemd in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

            

Voor de jaarlijkse indexering sluit de gemeente Sint-Michielsgestel aan bij de ministeriële regeling die de bedragen genoemd in artikel 4.1 van dit Besluit jaarlijks wijzigt. 

 

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 23. Beslistermijn

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken.

 

De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. De gemeente Sint-Michielsgestel hanteert de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Een uitzondering wordt gemaakt voor woningaanpassingen. Dit heeft te maken met de tijd die derden nodig hebben om bouwkundige offertes voor belanghebbende te maken.

 

Artikel 24. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

 

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voor-ziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Deze uitzondering dient dan in de verordening te worden opgenomen.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

 

Hoe de gemeente tot het gewenste (eind)resultaat komt, met welke inzet van (individuele)voorzieningen is afhankelijk van de situatie en het gesprek. Heeft iemand een beperkte levensverwachting en is terminaal? Dan is betrokkene vaak bedlegerig en moet op bed verzorgd worden. In zo’n situatie snel adequaat goedkoopst compenserend kunnen handelen noodzaak. Een bed in de woonkamer met een losse toiletstoel is dan in onze optiek een betere oplossing dan een dure woningaanpassing, bijvoorbeeld in de vorm van een traplift en/of aanpassing natte cel met toilet boven. Een grote woningaanpassing is ook nog eens tijdrovend en kan veel ongemak opleveren. Door zo’n oplossing te kiezen kan (via het gesprek, samen oplossingen zoeken) enerzijds maatwerk worden geleverd en ontstaat er anderzijds geen (Wmo)kapitaalvernietiging en ook geen latere dis-cussies met nabestaanden met betrekking tot een (eventuele) meerwaarde van de woning c.q. een verre-kening of terugvordering.     

 

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de adequaatst goedkoopst compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voor-ziening.

 

Lid 2 onder a bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager.

 

Verder wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening.

 

Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de adequaatst goedkoopst compenserende voorziening.

 

Artikel 25. Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 25 daartoe de mogelijkheid.

 

Geregeld is dat het college 2 mogelijkheden heeft:

1.   Het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen (bijvoorbeeld MO-zaak)

 

2.   De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts / specialist. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consis-tentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

           

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewer-king, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

 

Artikel 26. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stel-len als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden.

 

Artikel 27. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 28 geregeld.

 

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

 

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslis-sing geheel of ten dele in te trekken.

 

Artikel 28. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken.

 

Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

 

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook, als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest, doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

 

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks de uitkomst van die zeer per-soonlijke afweging toch nog leidt tot een onbillijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Ook kan de aanvrager zelf een beroep doen op deze clausule.

 

Artikel 30. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volks-gezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Zie artikel 22, lid 2.

 

Artikel 31. Evaluatie

De wet vereist in artikel 9 jaarlijks een evaluatie. Deze evaluatie omvat in ieder geval:

1. Een onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen, en

2. Bij ministeriële regeling aangewezen gegevensoverzicht over de prestaties van de gemeente op het gebied van maatschappelijke ondersteuning betreffende het voorgaande kalenderjaar.

 

Artikel 32. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening en overgangsbepalingen. In dit artikel is geregeld dat voor mensen die op 31 december 2011 een individuele Wmo-voorziening hebben en voor wie de nieuwe verordening iets ten nadele verandert, zij de tijd hebben tot 26 maart 2012 om te wennen aan de nieuwe situatie. Op 26 maart 2012 start de 4-wekelijkse factuurperiode van het CAK.

 

Dat betekent dat bijvoorbeeld een eigen bijdrage vanaf 26 maart 2012 opgelegd wordt voor alle andere voorzieningen dan hulp bij het huishouden.

 

Ook voor aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2012 en waarvan het besluit rijp is, maar nog niet is genomen, geldt de overgangstermijn tot 26 maart 2012.

 

Artikel 33. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden. Het jaartal wordt in de naam opgenomen om de opeenvolgende verordeningen te kunnen onderscheiden. Ook zijn er overgangsbepalingen opgenomen.