Organisatie | Best |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw, Ioaz Gemeente Best 2012 |
Citeertitel | Maatregelenverordening Best 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand en de Maatregelenverordening Ioaw en Ioaz Gemeente Best 2010 worden per 1 januari 2012 ingetrokken.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 05-06-2013 | Onbekend | 12-12-2011 Groeiend Best, 2011-12-20 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
Deze verordening verstaat onder
maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid WWB, het verlagen van de Ioaw-/Ioaz-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;
Hoofdstuk 2. Vaststellen en toepassen maatregel
Artikel 3. Hoogte van de maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Hoofdstuk 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie
Indien belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.
Artikel 9. Inspanningsverplichting jongere na melding
Indien een jongere in de 4 weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen en recht heeft op bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.
Artikel 10. Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen
Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.
Artikel 12. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden
Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de norm.
Indien een belanghebbende de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die moeten worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, niet of niet voldoende uitvoert, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.
Hoofdstuk 4. Schending inlichtingenplicht
Artikel 14. Gedraging zonder gevolgen voor de bijstand of uitkering
Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of uitkering, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.
Artikel 15. Gedraging met gevolgen voor de bijstand of uitkering
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of uitkering, wordt een maatregel opgelegd van
Hoofdstuk 5. Overige gedragingen
Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering.
De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:
Hoofdstuk 6. Overige bepalingen
Artikel 20. Verlaging van de bijstand of uitkering
Het college verlaagt de bijstand of uitkering overeenkomstig het bepaalde in deze verordening, onverminderd de eventuele terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand of uitkering, indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur van of het recht op (voortzetting van) bijstand of uitkering.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan tot kennelijke onbillijkheid leidt.
Artikel 24. De inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012. De Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand en de Maatregelenverordening Ioaw en Ioaz Gemeente Best 2010 worden per 1 januari 2012 ingetrokken.
Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Maatregelenverordening Best 2012’.
Aldus besloten in de raad van Best
in zijn vergadering van 12 december 2011
M.J.H.J. Baijens drs. Y.C.Th.J. Kortmann
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw, en Ioaz.
Artikel 2. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik
Dit artikel legt de verantwoordelijkheid bij het college neer om te zorgen voor het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik. Een goed handhavingsbeleid is namelijk belangrijk omdat dit voorkomt dat onterecht gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. Als fraude goed bestreden wordt, vergroot dit onder de burgers het draagvlak van de bijstandsverstrekking. Ook beperkt een goed handhavingsbeleid de uitgaven op het Inkomensdeel. Bespaarde middelen kunnen dan voor andere doelen worden ingezet.
De gemeenteraad moet een verordening opstellen die de handhaving of fraudebestrijding regelt (artikel 8a WWB, artikel 35, lid 1 sub c Ioaw/Ioaz). Deze verordening mag onderdeel zijn van de Maatregelenverordening. Aan de inhoud van het beleid worden geen eisen gesteld, doch de gemeente moet een goed handhavingsbeleid voeren in het kader van het financiële beheer. Dit financieel beheer brengt met zich mee dat er voortdurend aandacht blijft bestaan voor de bestrijding van mis- en oneigenlijk gebruik.
Van misbruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met wettelijke voorschriften handelt waardoor ten onrechte bijstand of uitkering is verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld een spaarrekening niet doorgegeven met een vermogen boven de vermogensgrens.
Van oneigenlijk gebruik is sprake indien een belanghebbende in strijd met het doel en de strekking van een regeling handelt, waardoor de gemeente ten onrechte bijstand of uitkering verstrekt. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld de bijstand inzake inrichtingskosten (gedeeltelijk) uitgegeven aan iets anders dan de (volledige) inrichting.
Artikel 3. Hoogte van de maatregel
Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde of jongere zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, dan wordt een maatregel opgelegd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n maatregel. De hoofdregel is dat het college een maatregel dient af te stemmen op:
Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand of uitkering zal moeten nagaan op welke wijze deze afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen. De klant dient, alvorens een maatregel opgelegd wordt, altijd in de gelegenheid gesteld te worden zijn zienswijze te geven.
Artikel 4. Berekeningsgrondslag
De praktische uitvoering van een maatregel is vastgelegd in dit artikel: uitgangspunt is dat een maatregel wordt toegepast op de van toepassing zijnde norm. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van artikel 18 lid 2 WWB ook mogelijk is (zie o.a. CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB). Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand wel en de gevallen, waarin belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand ontvangt, maar belanghebbende bijvoorbeeld tekort schiet in zijn besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Bij een zelfstandige wordt de verlaging uitgevoerd op de algemene bijstand voor het levensonderhoud en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie voor het begrip ‘jaarnorm’ artikel 1, sub g Bbz 2004.
Indien meerdere gedragingen van belanghebbende leiden tot een maatregel die hoger is dan de norm, dan dient de maatregel over meerdere maanden te worden verspreid (zie ook artikel 6 lid 2 van deze verordening).
Artikel 5. waarschuwing of afzien van het opleggen van een maatregel
Er wordt standaard volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien de gedragingen, zoals genoemd in artikel 14 van deze verordening, niet hebben geleid tot ten onrechte of te hoog verleende bijstand of uitkering. Het is bedoeld als een middel om, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Een waarschuwing kan in diverse situaties voldoende effectief zijn. Een schriftelijke waarschuwing is geen besluit tot verlaging van de norm. Bij herhaling van de gedraging binnen 12 maanden wordt een verlaging toegepast.
In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand of uitkering wordt afgezien indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (art. 18 lid 2 WWB en art. 20 lid 3 Ioaw/Ioaz). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting.
Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt opgelegd en uitgevoerd. In dit verband legt het college dan ook geen maatregel op bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden. Voorwaarde is dat wel dat deze gedragingen geen schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte/ een te hoog bedrag aan bijstand of uitkering is verleend.
Indien een maatregel niet is opgelegd, vanwege het feit dat de bijstand of uitkering inmiddels is beëindigd, dan kan deze alsnog worden opgelegd indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen. Wel dient belanghebbende medegedeeld te worden (bijvoorbeeld in de terugvorderings- of beëindigingsbeschikking) dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden, dat er een voornemen is tot toepassen van verlaging, maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen.
In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of hungrondslag vinden in andere omstandigheden. Dringende redenen kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak
Het toepassen van een maatregel op de bijstand of uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid. De maatregel wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.
Bij het direct uitvoeren van een maatregel dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties:
Belanghebbende heeft op moment X (bijv. 16 oktober) een gedraging vertoond die een maatregel tot gevolg heeft. Toepassing van de maatregel kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de maatregel over twee maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november).
Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen vertoond die gevolgen hebben voor de re-integratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de maatregel kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober).
Wanneer bijstand of uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.
Bij een zelfstandige die een uitkering voor het levensonderhoud heeft ontvangen op grond van het Bbz 2004, wordt de maatregel betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.
Artikel 7. Samenloop van gedragingen en recidive
Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.
Is binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake van herhaling van de verwijtbare gedraging, dan wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met ‘vorige verwijtbare gedraging’ wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand of uitkering, ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel bekend is gemaakt aan belanghebbende.
Hoofdstuk 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie
Dit artikel gaat over de formele verplichting om zich als werkzoekende te laten registreren en geregistreerd te doen blijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Artikel 9. Inspanningsverplichting jongere na melding
De Jongere is verplicht zich na melding gedurende 4 weken in te spannen om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen. Deze verplichting geldt zowel voor de jongere die deel uitmaakt van een van een gezin waarvan tenminste 1 gezinslid 27 jaar of ouder is (zie nota n.a.v. verslag d.d. 26-09-2011, nr 10, waarin regering nogmaals aangeeft dat een jongere maatregel opgelegd kan krijgen als hij niet aan deze verplichting voldoet) als de jongere die bijvoorbeeld onvoldoende heeft gesolliciteerd in de 4 weken, maar uit wiens houding niet blijkt dat hij dit ook niet van plan is (dit is immers een uitsluitingsgrond op grond van artikel 13 lid 2 WWB) en recht heeft op bijstand.
Artikel 10. Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen
Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om voldoende te solliciteren.
Voor de Ioaw/Ioaz geldt dat op grond van artikel 20 Ioaw en Ioaz een maatregel voor onbepaalde duur kan worden opgelegd. Het is echter niet wenselijk om deze mogelijkheid in de Verordening in te bouwen omdat dat betekent dat de Ioaw-/Ioaz-er dan aanspraak moet maken op een WWB-uitkering.
Artikel 11. Aangeboden voorziening
Hier gaat het om gedragingen waarbij belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waardoor arbeidsinschakeling of onderzoek gericht op arbeidsinschakeling belemmerd wordt.
Artikel 12. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden
Hier gaat het om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid evenals door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid.
Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie.
Artikel 14. Gedraging zonder gevolgen voor de bijstand of uitkering
In de artikelen 17 lid 1 WWB en 13 lid 1 Ioaw/ Ioaz is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand of uitkering. Belanghebbende kan onjuiste, onvolledige of te laat inlichtingen verstrekken, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. In dat geval wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven (artikel 5 lid 1 van deze verordening). Heeft belanghebbende in de voorafgaande 12 maanden reeds een waarschuwing gekregen voor eenzelfde gedraging, dan wordt een maatregel op grond van dit artikel opgelegd.
Artikel 15. Gedraging met gevolgen voor de bijstand of uitkering
Heeft de gedraging, als beschreven in de toelichting op artikel 14 van deze verordening, tot gevolg dat belanghebbende ten onrechte of teveel bijstand/uitkering is verleend, dan wordt, zonder waarschuwing, een maatregel opgelegd.
Onder het voormalige boeteregime bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM), indien er sprake is van misbruik en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,- (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Deze taakverdeling is tussen gemeenten en het OM blijven bestaan, ook al kent de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij het niet nakomen van de inlichtingenplicht een maatregel moeten toepassen. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel door de gemeente. Dit is het principe van ‘anrechnung’. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het verlagen van bijstand of uitkering indien het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ‘una via-beginsel’ kan zich daar tegen verzetten. Het ‘una via-beginsel’ bepaalt dat zodra (in casu) een maatregel is opgelegd, strafvervolging ter zake van hetzelfde feit niet meer mogelijk is. Omgekeerd bepaalt het ‘una via-beginsel’ dat een maatregel, ter zake van dat feit, niet meer opgelegd kan worden als een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). De Centrale raad van Beroep heeft zich in het recente verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.
Artikel 16. Administratie zelfstandige
Een zelfstandige is verplicht zijn administratie naar behoren te voeren, deze uit eigen beweging binnen 6 maanden danwel binnen een door het college bepaalde termijn, na afloop van het boekjaar waarover de uitkering (als bedoeld in hoofdstuk II, par. 4 Bbz 2004) is verleend of aanspraak kan worden gemaakt op bijstand (als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004) aan het college te overleggen. Het niet nakomen van een van deze verplichtingen levert een maatregelwaardige gedraging op.
Artikel 17. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand of een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand of een uitkering aanvraagt, het college bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door een maatregel op te leggen.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:
De hoogte van de maatregel is een vast percentage van de norm, maar de duur van de maatregel is afhankelijk van de periode dat belanghebbende onafhankelijk van bijstand of uitkering zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond.
Artikel 18. Zeer ernstige misdragingen
Onder “zich zeer ernstig misdragen” verstaat de wetgever “gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd” en de mogelijkheid om dat gedrag te sanctioneren. De Centrale Raad van Beroep (CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.) vindt dat zeer ernstige misdraging op zichzelf namelijk niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt is mogelijk maar dan alleen als verzwarende omstandigheid in combinatie met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Je kunt dus een belanghebbende niet sanctioneren puur en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt . Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden.
Het vaststellen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de maatregel opleggen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie.
Artikel 19. Nadere verplichtingen
Op grond van de artikel 55 WWB en artikel 38 lid 1 Bbz 2004 kan het college, naast de in respectievelijk de WWB en Bbz 2004 (voor de zelfstandige:) opgesomde verplichtingen, bepaalde andere verplichtingen aan belanghebbende opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand of die het college (voor de zelfstandige) nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Het niet nakomen van deze nadere verplichting(en) levert een maatregelwaardige gedraging op.
Artikel 20. Verlaging van de bijstand of uitkering
Wanneer belanghebbende onvolledige of onjuiste informatie geeft, kan de norm (tijdelijk) verlaagd worden conform deze verordening. Deze verlaging is bedoeld om het nakomen van de verplichtingen en de hoogte van de bijstand of uitkering op elkaar af te stemmen. Dit staat los van het terugvorderen van de bijstand of uitkering, dat bedoeld is om de situatie (weer) in overeenstemming te brengen met het recht.