Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Brummen |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Brummen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Deze verordening is ingetrokken bij besluit van 26 maart 2015 (RB15.006), middels de vastgestelde vervangende verordening. Inwerkingtreding van de vervangende verordening is 9 april 2015, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015.
Wet op het primair onderwijs
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-10-2011 | 09-04-2015 | nieuwe regeling | 15-12-2011 GemeenteThuis 21 december 2011 | RB11.0068 |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder
school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
- school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;
Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:
1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie.
2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;
3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;
4° verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;
5° terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;
6° inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
7° inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;
8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;
Conform het collegebesluit, d.d. 7 september (BW10.0309), als onderdeel van het Integraal Huisvestingsplan, geldt dat de gemeente het uitgangspunt hanteert van maximaal drie onderwijsvoorzieningen per kern (Brummen en Eerbeek). De consequentie hiervan is dat slechts die nieuwbouwplannen kunnen worden gehonoreerd die bijdragen aan de realisatie van dit uitgangspunt.
Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen
Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1 en 2 kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.
Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.
HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht
PARAGRAAF 2.1 AANVRAGEN PROGRAMMA
Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e en f. De gemeente laat jaarlijks prognoses opstellen voor het basisonderwijs;
1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;
2° onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of;
3° herstel van een constructiefout.
Bij de rapportage wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen. De aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de meerjarenonderhoudsplanning die de gemeente tweejaarlijks laat opstellen.
Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.
Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.
De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.
In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.
Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
.De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:
Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.
Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:
De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.
Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.
Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.
Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.
De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.
Daar waar school staat kan ook cluster gelezen worden, waarbij afgesproken wordt hoe de onderlinge taakverdeling is.
Artikel 17 Aanvang bekostiging
Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging
De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 december van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 december daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 december een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, heeft ingediend.
Standaard wordt de aanspraak op bekostiging met maximaal een jaar verlengd. In het tweede jaar beslist het college voor 15 december op een herhaald verzoek tot verlenging van nog een termijn van een jaar. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.
HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter
Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:
een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2 onder d, e en f. De gemeente laat jaarlijks een prognose opstellen voor het basisonderwijs;
Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.
Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs en Wet op de expertisecentra opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:
Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.
Artikel 23 Uitvoering beslissing
Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.
Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.
Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging
Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.
De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.
Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.
HOOFDSTUK 4 Bekostiging bouwvoorbereiding
Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college als het bevoegd gezag zelf bouwheer is. De bekostiging bouwvoorbereiding is onderdeel van het normbedrag dat voor de voorziening staat, dit conform bijlage IV financiële normering.
Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 27 Beschikking op aanvraag
Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.
Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging
De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het besluit is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet de informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.
HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur
Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:
Artikel 30 Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een lesgebouw wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;
Artikel 32 Overleg en mededeling
Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.
Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.
De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.
Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden
Het college kan overgaan tot vordering indien sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30.
Artikel 35 Overleg en mededeling
Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
HOOFDSTUK 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen
Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.
Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.
HOOFDSTUK 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs
Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:
Het college stelt jaarlijks voor 1 juni voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.
Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:
voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.
Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.
Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.
Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.
HOOFDSTUK 8 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2011 bij raadsbesluit met kenmerk RB10.0068
Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:
De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en
1.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.
1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2011 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
De voorziening aanpassing bestaat uit:
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.
De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de speciale school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Daarnaast is de noodzaak afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.
Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
1.11 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw,onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);
Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:
Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.
De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:
het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt. ,
2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal
De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:
evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.
2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen
De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.
2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal.
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met tenminste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.
De voorziening aanpassing bestaat uit:
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
2.11 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:
1.7 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
1.11 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:
het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of
2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:
2.7 Eerste inrichting meubilair
De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:
De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.
De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.
De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.
Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.
De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:
De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat. Noodzakelijk onderhoud aan:
Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.
2.11 Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.
In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.
De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:
De prognose is niet meer dan twee jaar oud.
De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.
Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.
Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid Brummen.’
De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.
DEEL A De bepaling van de capaciteit
1. School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.
1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard
De brutovloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.
De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.2, wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m2 in mindering gebracht.
1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.
1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden.
2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.
De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.
Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 2.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto-vloeroppervlakte 90 m2 in mindering gebracht.
Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto/vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard
Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt het gestelde onder 2.1.
2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.
Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.
Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.
Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.
De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.
Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte
Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.
De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:
B = basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
De toeslag wordt berekend met de formule:
T=toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G=gecorrigeerde gewichtensom.
De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.
De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:
R= ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte,rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.
Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
Speciale school voor basisonderwijs
Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.
De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule:
R = ruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters, en
V = vaste voet in m2 bruto-vloeroppervlakte. Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m2 behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m2. Voor nevenvestigingen is de vaste voet niet van toepassing, en
f = factor (m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel, en
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
De tabel geeft een overzicht van f (m2 bruto-vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.
m2 brutovloeroppervlakte per leerling
*tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5.
Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing.
Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing.
De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.
Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m2.
Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs:
Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.
DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning
De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.
1. School voor (speciaal) basisonderwijs
1.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.
Het verschil moet tenminste bedragen:
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de bruto-vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m2 bvo.
1.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair wordt bepaald door de omvang in m2 bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
2.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter brutovloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:
wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet tenminste 75 m2 bruto-vloeroppervlakte bedragen.
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende tenminste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.
Voor een school voor speciaal onderwijs bedraagt de omvang van een speellokaal 90 m2 bvo.
2.2 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door de omvang in m2 bruto- vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.
De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).
De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.
De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.
De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.
Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’
De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:
Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’
Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.
De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende ‘beloopbare’ binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.
Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.
In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW.
De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen voor het jaar 2011 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in hoofdstuk 4, Indexering.
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het bouwrijpe terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, waarin inbegrepen een aantel m² en een bedrag per m² voor de overige m².bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd. De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding speciale basisschool
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 670 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal | |
Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal | |
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m² bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding (speciale) basisschool
1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 brutovloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m² . Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bedragen vergoeding basisschool
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding speciale basisschool
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening.. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding (speciale) basisschool
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Vergoeding (speciale) basisschool
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.
In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)
1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m². De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m² Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding..
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen in euro):.
Vergoeding speciale basisschool
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal van een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt € 6.997,89.
Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 775.656,43 (op het schoolterrein) respectievelijk € 791.344,53 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.
Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 48.422,31.
2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs
In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:
2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)
De financiële normering valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:
In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw en in het geval van nieuwbouw van een nevenvestiging, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.
In geval van vervangende nieuwbouw (op dezelfde plaats als het oude gebouw) behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag waarin inbegrepen een aantal m² en een bedrag per m² voor de overige m² bvo. Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal | |
Elke volgende m² bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal | |
Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt op dezelfde plaats moet het desbetreffende terrein daarna worden hersteld en dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.
De genormeerde vergoeding voor deze kosten, zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per m² bvo, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.
2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)
Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1). Dit geldt ook voor de nieuwbouw van een nevenvestiging.
Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, een bedrag per m² .Met deze vergoedingsbedragen kan en moet de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:
Toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).
De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente locatie en anderzijds uitbreiding van een bestaande tijdelijke voorziening. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
De vergoeding voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
De vergoeding bestaat uit een startbedrag en een bedrag per m². In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):
Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).
Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)
2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
Het bedrag voor eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair tezamen bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m². De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal m² Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding
Eerste inrichting onderwijsleerpakket
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal bedraagt € 6.997,89.
Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 775.656,43 (op het schoolterrein) en € 791.344,53 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.
Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 77.809,56.
Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald
op basis van de volgende bedragen:
Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:
Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.
De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:
Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2005=100 (inclusief BTW)’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.
Indien de CBS-ondexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.
Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma
Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.
Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen door bedrijven in woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.
Voor opdrachten die vallen onder de Europese aanbesteding geldt de richtlijn van de europese Unie (2004/18/EG) met daarin de volgende bedragen:
1. Volgorde van hoofdprioriteiten
Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.
Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:
Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.
Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ‘vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.
Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.
Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.
2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten
Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.
Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.
Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.
Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.
2.1 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
2.2 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
2.3 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:
2.4 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking: