Organisatie | Heemstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEID ONGEWENST GEDRAG |
Citeertitel | Beleid ongewenst Gedrag |
Vastgesteld door | gemandateerde functionaris |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Niet van toepassing
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2019 | Nieuwe regeling | 08-12-2011 De Heemsteder, 21 december 2011 | 556859 |
Bijlage 1 Regeling klachtenbehandeling ongewenst gedrag op het werk gemeente Heemstede
Bijlage 2 Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011
Bijlage 3 Toelichting Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011
Bijlage 4 Randvoorwaarden en profielschets vertrouwenspersoon
De gemeente heeft sinds 2003 beleid op het gebied van ongewenst gedrag. Het beleid is gericht op het tot stand brengen en onderhouden van een werksfeer, ontdaan van alle vormen van ongewenst gedrag. Uitgangspunt voor het ontwikkelen van dit beleid is het welbevinden van de werknemers. De gemeente Heemstede vindt ongewenst gedrag onaanvaardbaar en voert daarom een actief beleid om dit tegen te gaan. De gemeente wil ongewenst gedrag voorkomen, slachtoffers ondersteunen en degenen die er zich schuldig aanmaken corrigeren, waar nodig met sancties. Het beleid is er op gericht een goed en veilig werkklimaat te waarborgen. Voorwaarde is dat medewerkers op professionele wijze moeten kunnen samenwerken en elkaar met respect behandelen. Ongewenst gedrag wordt absoluut niet getolereerd.
Inmiddels zijn er redenen om het bestaande beleid aan te passen. Het doel van het beleid blijft ongewijzigd: een arbeidsklimaat te scheppen waarin medewerkers elkaars integriteit respecteren en waarin het ook in de intermenselijke sfeer goed werken is.
De wens om aan te sluiten bij de landelijke klachtencommissie ongewenst gedrag van het VNG. Het huidige beleid gaat uit van twee interne vertrouwenspersonen die de klachten in behandeling nemen en tot en met een formele melding afhandelen. De rol van de vertrouwenspersoon in het afhandelen van een formele klacht is niet ideaal omdat het om eigen medewerkers gaat. De vertrouwenspersonen zijn opgeleid om professioneel met klachten om te gaan. Echter wordt het een formele klacht is het beter om een externe partij erbij te betrekken. De vertrouwenspersonen blijven zichtbaar in de organisatie. Met de aansluiting bij de VNGcommissie wordt gerealiseerd dat de gemeente ten alle tijden een onafhankelijke, professionele klachtencommissie beschikbaar heeft.
Voorheen is gebruik gemaakt van de externe vertrouwenspersoon van de ArboUnie. Met het aflopen van het contract met de ArboUnie is deze externe vertrouwenspersoon buiten beeld. Uit het MTO kwam de behoefte aan een extern vertrouwenspersoon aan de orde. Er is nu een contract afgesloten met het GIMD. Er kan gebruik gemaakt worden van een externe vertrouwenspersoon van het GIMD. Meer informatie is te vinden www.gimd.nl.
De werkgever moet zijn werknemers zoveel mogelijk beschermen tegen ongewenst gedrag en tegen de nadelige gevolgen ervan. Daarmee hoort deze bescherming tot de basisbeginselen van veiligheid, gezondheid en welzijn bij het werk. Het volgende hoofdstuk gaat in op hoe de werkgever dit vorm kan geven.
2. bescherming tegen ongewenst gedrag op het werk
Bescherming tegen ongewenst gedrag vraagt om het voorkomen van gebeurtenissen en het laten ophouden als ze zich toch voordoen. Ongewenst gedrag kan onder andere voorkomen worden door bewust te zijn dat we in een open flexwerkomgeving werken. Medewerkers zien en horen meer en kunnen elkaar makkelijker opzoeken. Wees bewust hoe met de ander wordt omgegaan. Ook is het van belang aandacht te besteden aan de cultuur die op het werk kan heersen, zoals seksueel getinte opmerkingen, voortdurend ‘geintjes’ waar medewerkers of medewerksters bezwaar tegen kunnen hebben. Leidinggevenden en collega's kunnen elkaar daarop aanspreken. Dat vereist een bedrijfscultuur waarin deze problemen bespreekbaar zijn en waarin mensen zich gesteund weten in verweer tegen de daders.
De gemeente vindt dat ongewenst gedrag niet behoort tot de bij het werk geaccepteerde omgangsvormen. Mocht er toch van ongewenst gedrag sprake zijn dan gaat het er natuurlijk om respect voor wie zich geïntimideerd acht. Dit betekent dat ook dat klachten over ongewenst gedrag worden opgevangen, behandeld en afgedaan. De opvang van klachten kan geschieden door de leidinggevende, de vertrouwenspersoon, de externe vertrouwenspersoon en door de klachtencommissie.
Wat kan een medewerker zelf doen?.
Als een medewerker ongewenst benaderd wordt op het werk kan de medewerker in eerste instantie zelf proberen om de ongewenste benadering te stoppen door er met die persoon over te praten. Soms is degene die zich schuldig maakt aan het ongewenste gedrag zich er niet van bewust dat het gedrag als ongewenst wordt beschouwd en van de gevolgen die het heeft. Een goed verstaander heeft aan een half woord genoeg
Wat kan een leidinggevende doen?
De medewerker kan het ongewenst gedrag bespreken met zijn leidinggevende. Zeker als de klacht gericht is tegen een naaste collega kan de leidinggevende hier een rol vervullen. De leidinggevende kan de klacht onderzoeken en zonodig de persoon op zijn of haar gedrag aanspreken.
Wat kan een vertrouwenspersoon doen?
De medewerker kan ook een (externe) vertrouwenspersoon inschakelen. Dit kan onder meer als de medewerker niet eens is met de uitkomsten van het onderzoek van de leidinggevende of als de medewerker samen met de leidinggevende vaststelt dat inschakeling van de vertrouwenspersoon gewenst is. Alle werknemers, ook oproep- en uitzendkrachten, stagiaires en vrijwilligers kunnen bij de vertrouwenspersoon terecht. De primaire taak van de vertrouwenspersoon is het opvangen van medewerkers die ongewenst gedrag hebben ervaren.
Iedere medewerker kan ook rechtstreeks contact opnemen met de (externe) vertrouwenspersoon.
De twee interne vertrouwenspersonen zijn; Marijke Bakker (werkzaam als senior beleidsmedewerker Welzijnszaken/plv. afdelingshoofd) of Marieke Boor (werkzaam als stedenbouwkundige). Deze collega's zijn speciaal opgeleid voor de functie van vertrouwenspersoon.
De externe vertrouwenspersoon is van het GIMD www.gimd.nl.
Wat kan de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid doen?
De (externe) vertrouwenspersoon handelt de klacht af, tenzij de (externe) vertrouwenspersoon het noodzakelijk acht dat de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid een advies uitbrengt en de beklaagde hiermee instemt. Iedere medewerker heeft het recht zich (eventueel ondersteund door de vertrouwenspersoon) met een klacht tot de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid, te wenden.
Gemeenten, maar ook individuele medewerkers van aangesloten gemeenten die overwegen een klacht in te dienen, kunnen voor nadere informatie rechtstreeks contact opnemen met het secretariaat van de commissie.
Voor de samenstelling van de commissie wordt gebruik gemaakt van een pool van deskundigen met ervaring in het behandelen van klachten over ongewenst gedrag en discriminatie en met kennis van de sector gemeenten.[1]
In bijlage 1 is de regeling opgenomen:Regeling klachtenbehandeling ongewenst gedrag op het werk gemeente Heemstede. In bijlage 2 is de Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011. Bijlage 3 geeft een toelichting op de regeling, zoals opgenomen in bijlage 2. Bijlage 4 stelt de benodigde randvoorwaarden en de profielschets voor de vertrouwenspersoon aan de orde.
De klachtenregeling in bijlage 2 richt zich in principe op ongewenst gedrag van mensen die in de organisatie werkzaam zijn, niet zijnde een politieke ambtsdrager. Artikel 1a van de regeling stelt vervolgens dat op ad hoc basis de commissie kan besluiten deze toch te behandelen.
Indien een dergelijke situatie zich voordoet en de klachtencommissie van het VNG besluit niet voor behandeling te kiezen dan wordt deze klacht behandeld door Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING).
Voor meer informatie, zie blz. 17 van bijlage 3 toelichting regeling klachtencommissie
Artikel 1. Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Seksuele intimidatie, discriminatie, pesterij, agressie en geweld, wat door de medewerker als ongewenst of ongewild wordt ervaren.
Seksueel getinte aandacht binnen of in verband met de werksituatie, wat tot uiting komt in verbaal, fysiek of ander non-verbaal gedrag, dat ongewenst of ongewild is of zo wordt ervaren door de medewerker die er persoonlijk mee wordt geconfronteerd.
Ongewenst gedrag op basis van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook, dat van zodanige aard is, dat de waardigheid en/of lichamelijke integriteit van een medewerker wordt aangetast of zo wordt ervaren door de medewerker die er persoonlijk mee wordt geconfronteerd.
4. Pesterij, agressie en geweld
Voorvallen waarbij een medewerker psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van de arbeid of zo wordt ervaren door de medewerker die er persoonlijk mee wordt geconfronteerd.
De medewerker die een klacht indient inzake seksuele intimidatie, discriminatie, pesterij, agressie en/of geweld.
De ambtenaar in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a van de CAR/UWO, alsmede uitzendkrachten, detacheringkrachten, stagiaires en personen die anderszins in dienst zijn bij gemeente Heemstede.
Het melden van ongewenst gedrag bij de personen en de klachtencommissie in de zin van deze regeling.
De persoon cq personen tegen wie de klacht is ingediend.
De functionaris die als zodanig is aangewezen en optreedt voor medewerkers die geconfronteerd worden of zijn met seksuele intimidatie, discriminatie, pesterij, agressie en/of geweld, en hen ondersteunt en begeleidt.
De klachtencommissie ongewenst gedrag voor de decentrale overheid.
Artikel 5. Werkwijze en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon
In voorkomende gevallen kan de vertrouwenspersoon externe deskundigen raadplegen. In het geval hier kosten aan verbonden zijn, dient de gemeentesecretaris vooraf in te stemmen met een dergelijk consult. In geval de klacht gericht is tegen de gemeentesecretaris, dan dient de portefeuillehouder P&O vooraf in te stemmen met een dergelijk verzoek.
Artikel 9. Onvoorziene gevallen
Mocht het bevoegd gezag van het VNG in afwijking artikel 1a van de bijlage beslissen de commissie niet te belasten met een onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van de gemeente, dan zal de klacht worden ingediend bij BING, (Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten) die dan de behandeling op zich neemt.
Bijlage 2 Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011
Artikel 1a. Klachten over politiek ambtsdragers
Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 1 onder h. de commissie ad hoc belasten met onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van een aangesloten organisatie jegens klager.
Artikel 4. Indienen van de klacht
Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag de ontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de klacht zal worden doorgezonden naar de commissie die het bevoegd gezag over de afhandeling van de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.
De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht. Tevens informeert de commissie het bevoegd gezag binnen twee weken, dat een klacht is ontvangen. Indien de klacht rechtstreeks bij de commissie is ingediend bevat de melding aan het bevoegd gezag geen persoonsgegevens van klager, beklaagde of getuigen.
Artikel 6. Onderzoek naar de klacht
Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht. Het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen
De commissie hoort de klager, de aangeklaagde en de getuigen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijzen, alsmede van de inhoud van de hoorgesprekken met de informant en/of de getuigen kennis te nemen en daarop te reageren.
Artikel 8. Omgang met persoonsgegevens
Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van informatie niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.
Artikel 9. Advies over de klacht
De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de klacht door de commissie advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen.Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.
Bijlage 3 Toelichting Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011
Deze regeling voorziet in de instelling en procedure van de Klachtencommissie ongewenst gedrag voor de decentrale overheid. Deze landelijke commissie geeft advies aan het bevoegd gezag van aangesloten gemeenten, provincies en waterschappen met betrekking tot klachten op het gebied van ongewenst gedrag. Bij afzonderlijk besluit kunnen decentrale overheden zich op vrijwillige basis aansluiten bij de commissie. Ook door deze overheden ingestelde instellingen zoals gemeentelijke samenwerkingsverbanden kunnen zich aansluiten bij de commissie.
Uitgangspunt bij de regelgeving over ongewenst gedrag is de verantwoordelijkheid van de werkgever voor een veilige werkomgeving en de plicht werknemers te beschermen tegen discriminatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten. Dit is neergelegd in de Arbeidsomstandighedenwet .
In artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet is neergelegd dat de werkgever zorgt voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en een beleid voert gericht op het voorkomen, en indien dat niet mogelijk is, beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Ook bij het ontbreken van een (aanwijsbare) veroorzaker van ongewenst gedrag blijft de werkgever verantwoordelijkheid dragen voor het doen ophouden van ongewenst gedrag. De term ‘psychosociale arbeidsbelasting’ is een nieuw begrip dat in de wet als volgt is gedefinieerd: “de factoren direct of indirect onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie, agressie en geweld, pesten en werkdruk in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen”. De begripsbepaling ongewenst gedrag in deze klachtenregeling verwijst naar de omschrijving van deze begrippen in de Arbeidsomstandighedenwetgeving.
Het wettelijk kader met betrekking tot (seksuele) intimidatie wordt daarnaast gevormd door de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen. In het kader van de gelijke behandelingswetgeving wordt (seksuele) intimidatie beschouwd als het maken van onderscheid, hetgeen verboden is.
In de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen is opgenomen dat het verbod op direct onderscheid tussen mannen en vrouwen ook het verbod op intimidatie en seksuele intimidatie omvat. Dit leidt tot een versterking van de rechtspositie van de werknemer tegen ongelijke behandeling op grond van geslacht, waaronder (seksuele) intimidatie. Dit maakt het noodzakelijker voor werkgevers om maatregelen ter voorkoming van (seksuele) intimidatie te nemen en adequaat te reageren op signalen van (seksuele) intimidatie. Zulke maatregelen zijn onder meer het instellen van een vertrouwenspersoon en een klachtenprocedure.
De verantwoordelijkheid van de werkgever komt ook tot uitdrukking in de Algemene wet bestuursrecht waarin bepaald is dat een gedraging van een persoon werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan (artikel 9:1, lid 2). De procedure van de Klachtencommissie ongewenst gedrag is deels gebaseerd op hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over klachtbehandeling door een bestuursorgaan. Het gaat in de Awb in de eerste plaats om klachten van burgers, maar het kan ook gaan om klachten van ambtenaren tegen het bestuursorgaan als werkgever, zoals een klacht over ongewenst gedrag. De Awb bevat minimumeisen voor behoorlijke klachtafhandeling. Op grond van de Awb is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor de afdoening van de klacht. Het kan daarbij gebruikmaken van een klachtenadviesinstantie, zoals de landelijke Klachtencommissie ongewenst gedrag. Deze commissie geeft een advies op basis waarvan een bestuursorgaan de klacht afhandelt. Het advies van de commissie maakt deel uit van de interne klachtenprocedure.
De Awb regelt voorts het recht van een klager om zich na interne behandeling van een klacht tot een externe adviesinstantie te wenden zoals de Ombudsman.
Toelichting artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 1 sub a: bevoegd gezag
Het college, gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van het waterschap is bevoegd om besluiten te nemen over de afdoening van klachten. Deze bevoegdheid kan gemandateerd zijn aan een ambtenaar, bijvoorbeeld een diensthoofd.
De klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid heet nu vanwege uitbreiding van het werkgebied klachtencommissie ongewenst gedrag voor de decentrale overheid.
Artikel 1 sub c en d: decentrale overheid en aangesloten organisatieVanwege verbreding van het werkgebied is de omschrijving verbreed en het begrip “aangesloten organisatie” opgenomen. Ook organisaties die geen onderdeel uitmaken van de decentrale overheid kunnen zich aansluiten.
Artikel 1 sub e: ongewenst gedrag
Het begrip “ongewenst gedrag” dient ruim te worden geïnterpreteerd. Alle vormen van verbale, fysieke en psychische agressie worden tot ongewenst gedrag gerekend, waaronder ook sociale uitsluiting, negeren, pesten. Ter toelichting dient de omschrijving van de begrippen discriminatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten uit de memorie van toelichting op de Arbeidsomstandighedenwet zoals deze luidt per 1 januari 2009.
De factoren “direct en indirect” onderscheid met inbegrip van seksuele intimidatie en agressie en geweld, pesten en werkdruk vallen onder het begrip psychosociale arbeidsbelasting. (…) Onder psychosociale arbeidsbelasting worden factoren in de arbeidssituatie verstaan, die stress veroorzaken.
Onder seksuele intimidatie wordt verstaan enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd. (…) Seksuele intimidatie, kan zich voordoen in een aantal verschijningsvormen. Het kan gaan om dubbelzinnige opmerkingen, onnodig aanraken, gluren, pornografische afbeeldingen op het werk, maar ook om aanranding en verkrachting. De definitie van seksuele intimidatie geeft tevens aan dat hieronder moeten worden verstaan de gevallen waarin sprake kan zijn van seksuele chantage, zodanig dat de kans op promotie en beslissingen over het werk afhangt van verrichte seksuele diensten. Door dit gedrag kan een vijandige of seksueel intimiderende en kwetsende omgeving ontstaan die een aanslag is op de waardigheid van de betrokken werknemer.
Onder pesten wordt verstaan alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter, van een of meerdere werknemers (collega’s, leidinggevenden) gericht tegen een werknemer of een groep van werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag. Een belangrijk element aangaande pesten op het werk is de herhaling van die gedraging in de tijd. Het gaat bij pesten dus niet om een eenmalige gedraging. Dit gedrag uit zich op verschillende manieren maar in het bijzonder door:
Deze opsomming is niet limitatief. Veelal is het doel van de dader om opzettelijk een andere persoon te kwetsen, te vernederen en de waardigheid van die persoon aan te tasten.
Onder agressie en geweld wordt verstaan voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Bij agressie en geweld gaat het om gedragingen van verbaal geweld (uitschelden, beledigen) en fysiek geweld (schoppen, slaan, met een wapen dreigen en/of overvallen worden). Het kan ook gaan om psychisch geweld: bedreigen, intimideren, onder druk zetten, thuissituatie bedreigen en het beschadigen van eigendommen.
Naast seksuele intimidatie, pesten, agressie en geweld wordt uitdrukkelijk ook discriminatie tot ongewenst gedrag in de zin van deze regeling gerekend. Voor uitleg van het begrip discriminatie wordt verwezen naar de Algemene wet gelijke behandeling. Wettelijk is het begrip discriminatie overigens niet gedefinieerd. De Awgb noemt de gronden waarop het maken van onderscheid verboden is.
Een klacht is schriftelijk en mag niet anoniem worden ingediend. Bij de omschrijving van het begrip klacht is aangesloten op de ontvankelijkheideisen die de Awb stelt. In artikel 4 van deze regeling is opgenomen dat de klacht indien mogelijk nog nadere gegevens bevat.
De personen die een beroep kunnen doen op de klachtenregeling dienen werkzaam te zijn in de organisatie van de aangesloten organisatie. Dit kan betreffen ambtenaren, arbeidscontractanten, medewerkers van de griffie, stagiairs, gedetacheerden, personeel werkzaam op basis van inhuur, uitzendkrachten, vrijwilligers bij de brandweer en andere vrijwilligers.
Ten behoeve van de toepassing op medewerkers van de griffie dient de raad c.q. provinciale staten een klachtenregeling vast te stellen of de bevoegdheid tot vaststelling en uitvoering hiervan gedelegeerd te hebben aan het bevoegd gezag.
Daarnaast is de regeling ook van toepassing op personen die in het verleden werkzaam waren bij de aangesloten organisatie. De ervaring leert dat er vaak pas na verloop van tijd een formele klacht over ongewenst gedrag wordt geuit, soms pas na beëindiging van het dienstverband. Voor de aangesloten organisatie als werkgever zijn dergelijke klachten ook dan nog relevant. Behandeling van de klacht kan aanleiding zijn om de aangeklaagde alsnog met maatregelen te confronteren of om de werking van het beleid tegen ongewenst gedrag te evalueren.
Niet binnen deze regeling vallen klachten van en over onderwijspersoneel (in de zin van het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel), politieke ambtsdragers van de aangesloten organisatie en burgers.
Net als de klager dient ook de aangeklaagde werkzaam te zijn of te zijn geweest in de organisatie van de aangesloten organisatie. Voor de aangeklaagde geldt dezelfde omschrijving als in het vorige lid. Ook een klacht over een ex-medewerker kan relevant zijn voor de werkgever. Opgemerkt wordt dat de behandeling van een klacht tegen een voormalig medewerker zijn beperkingen kent omdat aan een voormalig medewerker niet dezelfde verplichtingen kunnen worden opgelegd als een in dienst zijnde medewerker of omdat een ex-medewerker niet meer te traceren is.
Zie voor klachten over politieke ambtsdragers ook de toelichting bij artikel 1a.
Overige niet binnen de regeling vallende klachten Met betrekking tot klachten over ongewenst gedrag die niet binnen deze regeling vallen, bijvoorbeeld een mondelinge klacht, een klacht van een derde of een klacht tegen een burger, geldt dat los van deze klachtenregeling het bevoegd gezag op grond van de Algemene wet bestuursrecht zorg dient te dragen voor een behoorlijke behandeling van zowel mondelinge en schriftelijke klachten.
Toelichting artikel 1a Klachten over politieke ambtsdragers
De klachtenregeling is niet van toepassing op burgemeester, wethouders,raadsleden, de commissaris van de koningin, gedeputeerden, leden van provinciale staten, dijkgraven, leden van het algemeen en dagelijks bestuur van waterschappen, noch als klager noch als aangeklaagde. De aangesloten organisatie heeft met bestuurders juridisch een andere relatie dan met medewerkers. Anderzijds kan in de (hiërarchische) relatie tussen een medewerker en een bestuurder sprake zijn van ongewenst gedrag waartegen de medewerker beschermd dient te worden. Om deze reden is in de regeling de mogelijkheid opgenomen dat het bevoegd gezag in voorkomende gevallen een beroep kan doen op de klachtencommissie voor het behandelen van een klacht over ongewenst gedrag van een bestuurder (of gekozen lid). Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt geldt de procedure uit deze regeling in beginsel niet maar wordt de werkwijze zoveel mogelijk analoog toegepast. Het bevoegd gezag en de klachtencommissie dienen ad hoc een procedure af te spreken.
Toelichting artikel 2 Taak- en samenstelling commissie
De commissie fungeert als adviesorgaan van het bevoegd gezag bij klachten over ongewenst gedrag indien het bevoegd gezag zich heeft aangesloten bij de commissie en de regeling klachtencommissie lokaal heeft vastgesteld.
Voor de samenstelling van de commissie wordt gebruik gemaakt van een pool van deskundigen met ervaring in het behandelen van klachten over ongewenst gedrag en discriminatie en met kennis van de decentrale overheid. Afhankelijk van de aard van de ontvangen klacht wordt bij het samenstellen van de commissie gekeken naar specifieke deskundigheid en diversiteit (onder meer psychosociale, medische en juridische deskundigheid, man-vrouw verhouding). Er wordt op toegezien dat de betrokken commissieleden geen binding hebben met de organisatie waaruit de klacht afkomstig is.
Toelichting artikel 3 Secretaris en administratie
De klachtencommissie wordt bij de behandeling van een klacht inhoudelijk ondersteund door een extern secretaris.
Het algemeen secretariaat en de administratie rondom aansluitingen en declaratie van de kosten van een klachtenprocedure wordt gevoerd door het secretariaat van het College voor Arbeidszaken van de VNG. Aangesloten organisaties maar ook individuele medewerkers die overwegen een klacht in te dienen, kunnen voor nadere informatie rechtstreeks contact opnemen met het secretariaat van de commissie.
Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag
klachtencommissie.ongewenstgedrag@vng.nl
Toelichting artikel 4 Het indienen van de klacht
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de afhandeling van de klacht. Het is in veel klachtenregelingen ongewenst gedrag echter gebruikelijk dat een klager een klacht niet aan het bevoegd gezag adresseert maar rechtstreeks aan de commissie. Ook in deze regeling is gekozen voor rechtstreekse toegang tot commissie. Door middel van aansluiting bij de commissie kan het bevoegd gezag de commissie machtigen klachten over ongewenst gedrag rechtstreeks te ontvangen. Dit moet dan ook expliciet in de lokale regeling staan. Mocht een klager zich met een klacht wenden tot het bevoegd gezag, dan zendt het bevoegd gezag de klacht door naar de commissie. Voor het bepalen van de termijnen geldt de ontvangstdatum van een rechtstreekse melding bij de commissie dan wel, indien de klacht is ingediend bij het bevoegd gezag, de datum waarop het bevoegd gezag de klacht heeft ontvangen.
De adressering voor klachten is
Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag
klachtencommissie.ongewenstgedrag@vng.nl
Na ontvangst wordt aan de klager een ontvangstbevestiging gestuurd en aan het bevoegd gezag wordt, zonder vermelding van betrokkenen, mededeling gedaan van de ontvangst van een klacht. Bij doorzending van een klacht wordt een overeenkomstige werkwijze gevolgd. Alle correspondentie geschiedt onder aantekening van persoonlijk en vertrouwelijk.
Toelichting artikel 5 In behandeling nemen
Het is de taak van de commissie om het college te adviseren in de beoordeling en afdoening van een klacht. Daartoe behoort ook de ontvankelijkheidtoetsing. Hierbij zijn vier situaties te onderscheiden:
De klacht valt binnen de regeling en wordt in behandeling genomen. In het kader van de behandeling stelt de commissie het bevoegd gezag op de hoogte van het bestaan van de klacht, voor zover het hiervan nog niet op de hoogte was gesteld in het kader van het onderzoek naar de ontvankelijkheid (artikel 5, lid 1 en artikel 6, lid 2). De aangeklaagde wordt ten behoeve van de behandeling tijdig op de hoogte gesteld (artikel 7 lid 6).
De klacht valt niet binnen de regeling of wordt niet binnen redelijke termijn voorgelegd of valt onder de uitzonderingen van artikel 9:8 Awb. De commissie adviseert (dan wel: kan adviseren) het bevoegd gezag de klacht niet-ontvankelijk te verklaren (artikel 5, leden 2 en 5 A en B). De aangeklaagde wordt in beginsel niet op de hoogte gesteld.
De klacht valt binnen de regeling maar klager heeft (nog) niet de lokaal verplichte stappen ondernomen. De commissie stelt klager hiervan op de hoogte. Het bevoegd gezag wordt niet op de hoogte gesteld van de klacht, de aangeklaagde ook niet. Aan klager is de keuze om de verplichte stappen alsnog te doorlopen of af te zien van verdere actie (artikel 5, lid 2).
De commissie kan de klager de mogelijkheid geven om aan niet-ontvankelijkheid op basis van artikel 5 lid 5 C te ontkomen door de gegevens van de klacht aan te vullen. De termijn van behandeling begint te lopen op het moment dat de gegevens van de klacht voldoende zijn aangevuld (zie Art. 4: 15 Awb).
Verplichte stappen uit de gemeentelijke klachtenprocedure (artikel 5, lid 3)
Bij lokale stappen kan gedacht worden aan overleg met of bemiddeling door de vertrouwenspersoon of de leidinggevende. De commissie zal alleen dan afzien van behandeling als een actie in de regeling van de aangesloten organisatie uitdrukkelijk verplicht is gesteld. In de meeste regelingen is dat overigens niet het geval. Wel is het beleid er doorgaans op gericht dat de medewerkers eerst contact zoeken met een vertrouwenspersoon om de zaak te overleggen en zo mogelijk op te lossen.
Indieningstermijn (artikel 5, lid 5, sub a)
Een klacht is niet ontvankelijk indien deze niet is ingediend binnen een redelijke termijn nadat het ongewenst gedrag heeft plaats gevonden. Als richtlijn kan worden aangehouden een termijn van twee jaar (in afwijking van de termijn van een jaar uit artikel 9:8 van de Awb).
De ervaring leert dat klachten over ongewenst gedrag vaak pas na enige tijd worden ingediend, nadat de klager op andere wijze naar oplossingen heeft gezocht. De commissie kan een langere indieningtermijn dan twee jaar redelijk achten, indien de aard van de klacht daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld indien er sprake is van ernstige feiten.
Wel moet er rekening mee worden gehouden dat een onderzoek naar de feiten moeilijker wordt naarmate het langer geleden is dat ongewenst gedrag heeft plaats gevonden.
Andere gronden voor niet-ontvankelijkheid (artikel 5, lid 5, sub b en artikel 9:8 Awb)
In de Algemene wet bestuursrecht worden uitzonderingen op de plicht tot klachtbehandeling genoemd. Deze uitzonderingen zijn in deze regeling overgenomen. Indien er reeds een klacht over het gedrag is behandeld is het bevoegd gezag niet verplicht de klacht opnieuw in behandeling te nemen. Ook in gevallen van voor beroep vatbare besluiten en van samenloop met een opsporingsonderzoek is die plicht niet aanwezig. Beoordeeld zal moeten worden of de samenloop met de strafrechtelijke procedure onwenselijk is. Bepaald is dat de commissie kan adviseren om een dergelijke klacht niet-ontvankelijk te verklaren. Het ligt voor de hand dat in dergelijke gevallen overleg gepleegd wordt tussen de commissie en het bevoegd gezag. Voorts geldt dat het een derde (in dit geval: de commissie) op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens in beginsel niet is toegestaan om strafrechtelijke gegevens te verwerken.
Een derde uitzonderingsgrond op de verplichte klachtbehandeling betreft de situatie dat het belang van de klager dan wel het gewicht van het ongewenst gedrag kennelijk onvoldoende is.
Informant (artikel 1, sub h en artikel 7, lid 1)
Het bevoegd gezag kan een informant aanwijzen om de commissie van informatie te voorzien. Hierbij kan worden gedacht aan informatie over de organisatie, de cultuur en de procedures bij ongewenst gedrag. Als informant kan bijvoorbeeld fungeren een medewerker P&O, een manager of de vertrouwenspersoon.
De commissie past hoor en wederhoor toe. De commissie dient er met het oog hierop voor te zorgen dat de aangeklaagde tijdig op de hoogte is van de klacht en eventuele andere voor hem relevante stukken.
Er zullen doorgaans één of meer zittingen gehouden worden waarop betrokkenen gehoord worden. Omdat betrokkenen in beginsel buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord (artikel 7, lid 4) kan het nodig zijn dat men tweemaal tijdens de zitting wordt gehoord om te reageren op nieuwe informatie en op de zienswijzen van andere betrokkenen. Een andere mogelijkheid is dat men reageert op gespreksverslagen. Aan de commissie wordt overgelaten op welke wijze het wederhoor wordt gerealiseerd.
Ten behoeve van het onderzoek van de commissie stelt het bevoegd gezag van de desbetreffende aangesloten organisatie zijn medewerkers in de gelegenheid te worden gehoord (artikel 6, lid 3). Op grond van het goed ambtenaarschap zijn medewerkers in beginsel verplicht om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar een klacht. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan het niet verlenen van medewerking door een medewerker als plichtsverzuim beschouwd worden.
Voor de aangeklaagde geldt dat deze niet verplicht kan worden om informatie te verstrekken die zijn positie kan schaden.
Indien een klager of een aangeklaagde zich laat bijstaan door een raadsman of -vrouw (advocaat, rechtsbijstandjurist) zijn de kosten daarvan voor eigen rekening. Betrokkenen kunnen ook kiezen voor een niet-professionele raadspersoon.
In sommige organisaties is het mogelijk dat de vertrouwenspersoon tevens als raadspersoon van de klager fungeert bij een zitting. Of dit mogelijk en wenselijk is hangt af van de rolopvatting/functiebeschrijving van vertrouwenspersoon die de betreffende organisatie hanteert. Het fungeren van de vertrouwenspersoon als raadspersoon ter zitting kan in conflict komen met andere aspecten van de rol van de vertrouwenspersoon zoals geheimhouding en onafhankelijkheid. Een raadsman of vrouw dan wel een vertrouwenspersoon kan slechts één van de in de procedure betrokken personen bijstaan.
Voor de bijstand van een raadsman of vrouw kan bij gemeenten een beroep gedaan worden op de voor gemeenten verplichte rechtsbijstandsverzekering. Medewerkers bij de waterschappen en de provincies kunnen hierover informatie inwinnen bij de afdeling personeelszaken, de vertrouwenspersoon of de verzekeringsmaatschappij bij wie wel door de waterschappen en provincies een rechtsbijstandsverzekering voor werknemers is gesloten.
Betrokkene doet de commissie tijdig opgave van de naam en de hoedanigheid van degene(n), die hij meeneemt naar het hoorgesprek.
Toelichting artikel 8 Omgang met persoonsgegevens
De commissie werkt met (persoons)gegevens, waartoe ook bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens kunnen behoren. Persoonsgegevens mogen door de commissie slechts verzameld en verwerkt worden met het doel een advies uit te brengen over de klacht. Grondslag hiervoor is de verplichting van het bevoegd gezag om klachten op zorgvuldige wijze te behandelen.
De commissie verwerkt de gegevens op een veilige wijze. In de praktijk betekent dit dat de secretaris van de commissie de gegevens op zodanige wijze opslaat en communiceert dat er geen risico is op onbevoegde kennisname.
Toelichting artikel 9 Advies van de commissie
Het bevoegd gezag dient de klacht binnen 10 weken af te doen. Daarbinnen geldt de termijn van 8 weken voor het advies van de commissie aan het bevoegd gezag. Dat is alleen anders als de commissie op grond van artikel 5, tweede of derde lid, besluit een klacht niet in behandeling te nemen (lid 2) dan wel niet ontvankelijk te verklaren (lid3). In dat geval meldt de commissie dat binnen twee weken aan het bevoegd gezag (zie art 5, lid 4).
Er zijn twee soorten advies mogelijk: het advies over de gegrondheid van de klacht (artikel 9, lid 1) en het advies om de klacht niet ontvankelijk te verklaren (artikel 5, lid 3). De commissie is niet verplicht het afschrift van een advies tot niet ontvankelijkverklaring aan de aangeklaagde te zenden. Dit wordt niet nodig geacht omdat het niet tot klachtbehandeling komt.
Toelichting artikel 10 Afdoening van de klacht
De wettelijke termijnen gelden, hetgeen wil zeggen dat de klacht binnen 10 weken wordt afgedaan, met de mogelijkheid van verdaging voor ten hoogste 4 weken. Er kan bijvoorbeeld verdaagd worden indien de klachtencommissie niet binnen 8 weken advies uitbrengt. In uitzonderlijke gevallen kan de commissie klager verzoeken schriftelijk in te stemmen met een verder uitstel van de termijn.
De conclusie van het bevoegd gezag in het kader van een klachtenprocedure, de afdoeningsbrief, is niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Als de conclusies van de klachtenprocedure aanleiding geven tot het nemen van een ander besluit, bijvoorbeeld een rechtspositionele maatregel, staat daar voor de belanghebbende de normale rechtsgang tegen open.
Een klager kan zich in tweede instantie wenden tot een externe klachtinstantie met een klacht over het bestuursorgaan. Het bevoegd gezag dient klager in de afdoeningsbrief op deze externe klachtenprocedure (zoals de (nationale Ombudsman) te wijzen.
Indien het bevoegd gezag concludeert dat een klacht niet ontvankelijk is in de zin van deze regeling dient de klacht op andere wijze te worden behandeld. Op grond van de Awb is een bestuursorgaan verplicht om een klacht behoorlijk te behandelen.
Informatie van een bestuursorgaan is in beginsel openbaar. Verstrekking van informatie blijft achterwege indien het persoonsgegevens betreft. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor schriftelijke stukken omtrent een klacht, zoals een verslag van het horen, het advies en de afdoeningsbrief. Verstrekking van deze documenten is mogelijk indien deze geanonimiseerd zijn, dat wil zeggen geen gegevens bevatten die tot personen herleidbaar zijn, of wanneer degenen op wie de persoonsgegevens betrekking hebben daarvoor toestemming geven.
Toelichting artikel 11 Klacht over het functioneren van de commissie
De commissie voorziet door dit artikel in een klachtregeling betreffende haar eigen functioneren. Deze beoordeling geschiedt door leden van de commissie die niet deelgenomen hebben aan de werkzaamheden van de commissie waartegen de klacht zich richt. In deze fase vindt geen nieuwe inhoudelijke beoordeling van de primaire melding plaats. Afhankelijk van de conclusies over de klacht met betrekking tot de procedure kan in tweede instantie wel een nieuwe inhoudelijke beoordeling van de oorspronkelijke klacht plaatsvinden.
Bijlage 4 Randvoorwaarden en profielschets vertrouwenspersoon
Bijlage 5 Richtlijn onderzoeken BING
Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten | Van Boetzelaerlaan 34 | 3828 NS HOOGLAND | 033-2474300
Richtlijn voor het verrichten van persoonsgebonden onderzoek
Bureau Integriteit (hierna: het bureau) voert onder meer onderzoeken uit naar het gedrag en/of handelen van personen (hierna: onderzoek). Bij dergelijke onderzoeken kan voor betrokkenen zeer veel op het spel staan zoals reputatie, continuering van dienstverband, etc. Vandaar dat het bureau voor dergelijke onderzoeken een normatief kader heeft geëxpliciteerd. Dit kader, in de vorm van deze Richtlijn, kan bovendien een rol spelen bij de communicatie: wat mogen opdrachtgevers en betrokkenen van het bureau verwachten bij een persoongebonden onderzoek.
Deze Richtlijn kent de volgende onderdelen:
• Richtlijnen voor onderzoeken.
Deze Richtlijn geldt als uitgangspunt voor onderzoeken door het bureau. In de opdrachtbevestigingen tussen het bureau en opdrachtgever zal naar deze Richtlijn worden verwezen.
De in dit protocol gebruikte begrippen hebben de volgende betekenis:
Onderzoek: Werkzaamheden door of in opdracht van opdrachtnemer die zijn gericht op het – veelal in relatie tot het gedrag en/of handelen van één of meer personen –
verzamelen, analyseren en/of beoordelen van feiten en vervolgens het rapporteren over de uitkomsten van deze werkzaamheden.
Opdrachtgever: De persoon of rechtspersoon door wie de opdracht voor het onderzoek aan opdrachtnemer verstrekt is.
Opdrachtnemer: Bureau Integriteit BV.
Betrokkene: De persoon op wiens gedrag en/of handelen het onderzoek is gericht.
Interview: Een gesprek met opdrachtgever, betrokkene of een derde in het kader van het onderzoek, gericht op het verkrijgen van voor het onderzoek relevante informatie.
Wederhoor: Aan betrokkene de gelegenheid geven om te reageren op informatie die
verkregen is buiten betrokkene om en op gevolgtrekkingen door onderzoekers die de betrokkene betreffen, alvorens aan de opdrachtgever wordt gerapporteerd.
Rapportage: De – doorgaans schriftelijke – weergave aan opdrachtgever van de uitkomsten van het onderzoek.
Het bureau levert desgevraagd door middel van haar onderzoeken een bijdrage aan het inzicht in bestuurlijke en/of ambtelijke integriteit en hanteert daarbij een objectieve, transparante en zorgvuldige benadering.
Het bureau heeft als kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en respect. Deze waarden spelen bij onderzoeken door het bureau een belangrijke rol.
Deze ‘missie’ levert de uitgangspunten voor de hierna beschreven werkwijze.
4. Richtlijnen voor onderzoeken
Vanuit de algemene uitgangspunten hanteert het bureau de volgende richtlijnen:
Paragraaf 1: Totstandkoming opdracht
De opdracht komt in overleg tussen opdrachtgever en het bureau tot stand. Het bureau aanvaardt daarbij geen voorwaarden of beperkingen die tot gevolg hebben dat de opdracht niet conform deze richtlijnen kan worden uitgevoerd.
De opdracht komt tot stand door ondertekening van de opdrachtbevestiging door zowel opdrachtgever en het bureau.
Paragraaf 2: Objectiviteit in onderzoek
Het bureau verricht het onderzoek op een objectieve wijze, resulterend in een deugdelijke en evenwichtige rapportage. De belangen en rechten van zowel opdrachtgever als betrokkene(n) worden daarbij in acht genomen. Bovendien stelt het bureau daartoe zelfstandig de noodzakelijke werkzaamheden vast en laat het zich daarin niet beperken.
Ingeval het bureau is gevraagd in het bijzonder het belang van opdrachtgever te vertegenwoordigen, zal het bureau hiervan aan betrokkene melding maken. Tevens zal dit bijzondere belang uit de opdrachtbevestiging en de rapportage blijken. Indien het bureau constateert dat ten opzichte van betrokkene een onevenwichtige situatie ontstaat, zal het bureau betrokkene adviseren zich te laten bijstaan door een raadsman of vertrouwenspersoon. Het vertegenwoordigen van een bijzonder belang heeft mogelijk gevolgen voor de onderzoeksopzet van het bureau, doch betekent niet dat de gebleken bevindingen selectief in het voordeel van de opdrachtgever mogen worden gebruikt voor de rapportage.
Paragraaf 3: Vertrouwelijkheid
Het bureau gebruikt de in het kader van het onderzoek verkregen gegevens uitsluitend ten behoeve van het onderzoek of zoals bij of krachtens wettelijke bepalingen is of wordt bepaald.
Het bureau valt niet onder de Wet Openbaarheid van Bestuur (hierna: WOB) en heeft daardoor niet uit dien hoofde enige verplichting tot openbaarmaking van rapportages of onderzoeksgegevens. Voor zover een opdrachtgever wel onder de WOB valt en uit dien hoofde de rapportage van het bureau openbaar dient te maken, valt dat buiten de invloedssfeer van het bureau.
Het bureau heeft geen wettelijk verschoningsrecht.
Paragraaf 4: Onderzoeksmethoden
Bij de inzet van onderzoeksmethoden geldt het principe dat gegevens rechtmatig verkregen dienen te worden. Daarnaast gelden ten aanzien van de inzet van onderzoeksmethoden de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Paragraaf 5: Medewerking aan het onderzoek door betrokkene
De betrokkene wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het onderzoek.
Daarbij wordt rekening gehouden met het belang en de aard van het onderzoek. Uitstel van het informeren van betrokkene kan gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld indien een redelijk vermoeden bestaat dat bewijsstukken zullen worden vernietigd.
De medewerking van betrokkene is vrijwillig, tenzij de gevraagde medewerking gebaseerd is op een wettelijke bepaling, een overeenkomst of gerechtelijk oordeel.
Medewerking kan bijvoorbeeld gebaseerd zijn op de arbeidsrechtelijke verhouding.
Indien het bureau informatie die verkregen is tijdens het interview met betrokkene relevant vindt voor het onderzoek, en deze voor wil leggen aan derden of deze wil opnemen in de rapportage, dient het bureau deze informatie alvorens deze te gebruiken, terug te koppelen naar betrokkene. Deze terugkoppeling kan plaatsvinden door een besprekingsverslag voor commentaar voor te leggen of door voorlegging van (delen van) de rapportage.
Aan betrokkene wordt de gelegenheid gegeven om te reageren op informatie die langs andere weg dan van betrokkene verzameld is en op gevolgtrekkingen (conclusies, interpretaties, samenvattingen) van de onderzoekers. Aan betrokkene wordt daartoe een redelijke termijn gegeven. Indien betrokkene niet binnen de redelijke termijn heeft willen of kunnen reageren, vermeldt het bureau dit nadrukkelijk in haar rapport. Het bureau overweegt of het niet kunnen afronden van het proces van wederhoor gevolgen heeft voor de grondslag van haar bevindingen en de bewoordingen daarvan.
De rapportage dient een duidelijk en evenwichtig beeld te geven van de uitkomsten van het onderzoek en de relevante feiten en omstandigheden (of bevindingen) die tot deze uitkomsten leiden.
Het doel of aard van de opdracht, evenals de verspreidingskring van het rapport worden in het rapport aangegeven. Tenzij het bureau dit schriftelijk heeft toegestaan mag opdrachtgever dit rapport of delen daarvan niet buiten de afgesproken kring verspreiden, tenzij bij of krachtens wettelijke bepalingen of gerechtelijk oordeel anders is/wordt vereist.
Paragraaf 9: Relevante gebeurtenissen blijkend na het tijdstip van rapportage
Het bureau houdt zicht het recht voor een uitgebrachte rapportage in te trekken en/of aanvullend te rapporteren ingeval na het uitbrengen van de rapportage onverhoopt nieuwe relevante feiten of omstandigheden blijken, voor zover deze betrekking hebben op de onderzoeksperiode. De werkzaamheden die daarmee verband houden vallen onder de reikwijdte van de oorspronkelijke onderzoeksopdracht.
Paragraaf 10: Afwijken van de Richtlijn
Deze Richtlijn is leidraad voor het verrichten van ‘persoongebonden onderzoeken’.
Indien het onderzoeksbelang dit nadrukkelijk rechtvaardigt en na instemming van zowel betrokkene(n), opdrachtgever en opdrachtnemer kan van deze Richtlijn worden afgeweken.